ECLI:NL:RBMNE:2024:3876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/6018
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor wasmachine op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser op 12 juni 2023 bij het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een wasmachine, nadat zijn oude wasmachine kapot was gegaan. De aanvraag werd afgewezen op 25 juli 2023, omdat deze te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 15 november 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 20 juni 2024 uitspraak deed.

Tijdens de zitting op 30 mei 2024 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser stelde dat hij een kwetsbaar persoon is en dat hij in het verleden onder beschermingsbewind heeft gestaan. Hij beweerde dat hij telefonisch contact had opgenomen met het college over de mogelijkheid van bijzondere bijstand, en dat hij daarom zijn aanvraag tijdig had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor dit telefonisch contact en dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht.

De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er dergelijke omstandigheden aanwezig waren. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd de afwijzing van de aanvraag door het college bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: A. Hoekerd).

Procesverloop

Eiser heeft op 12 juni 2023 bij verweerder (het college) bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een wasmachine op grond van de Participatiewet (Pw). Die aanvraag is bij besluit van 25 juli 2023 afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Eiser heeft op 24 mei 2023 een nieuwe wasmachine gekocht van € 439,- (op afbetaling) omdat de oude wasmachine kapot was gegaan. Op 12 juni 2023 heeft eiser hiervoor bijzondere bijstand aangevraagd.
2. Het college heeft eisers aanvraag primair afgewezen omdat de aanvraag te laat is ingediend. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw bestaat er volgens het college dan geen recht op bijzondere bijstand. Er is volgens het college niet gebleken van bijzondere omstandigheden om de te late indiening te rechtvaardigen. Subsidiair stelt het college dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor een schuld en dat er geen dringende redenen zijn om hiervan af te wijken.
3. Eiser wijst er in beroep op dat hij een kwetsbaar persoon is en dat hij in het verleden onder beschermingsbewind heeft gestaan. Volgens eiser heeft hij telefonisch contact opgenomen met het college toen zijn wasmachine kapot ging met het verzoek om bijzondere bijstand te verlenen. Volgens eiser heeft hij daarom zijn aanvraag tijdig ingediend. Hij kreeg toen te horen dat hij hiervoor geen bijstand kon aanvragen. Eiser heeft vervolgens een wasmachine gekocht. Nadat eiser in zijn omgeving had gehoord dat voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen soms wel bijzondere bijstand wordt verstrekt, heeft hij het college schriftelijk verzocht om het aankoopbedrag van de wasmachine te vergoeden. Subsidiair stelt eiser dat de aanvraag verschoonbaar te laat is ingediend omdat hij is afgegaan op telefonische informatie van het college. Eiser stelt tot slot dat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er geen evenwichtige belangenafweging is gemaakt.
4. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit waarom. Het uitgangspunt is dat geen (bijzondere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Pw. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, maar die beslissing niet volgde, of als is gebleken dat de betrokkene actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. [1]
5. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat uit haar administratie niet is gebleken dat er telefonisch contact is geweest vóór de aanvraag over een mogelijke aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine. Verder heeft het college toegelicht dat de afdeling bekend is met de persoonlijke beperkingen en het beperkte doenvermogen van eiser en dat hiermee rekening wordt gehouden. Ook is bij het college bekend dat eiser tot 16 maart 2020 onder beschermingsbewind stond. Eiser is een bekende aanvrager en heeft in 2023 zeventien aanvragen om bijzondere bijstand ingediend. Eiser belt vaak met de afdeling om vragen te stellen over een mogelijke vergoeding voor verschillende kosten. Volgens het college is eiser nooit ontzegd om een aanvraag in te dienen en is niet komen vast te staan dat aan hem is verteld dat hij geen aanvraag kon indienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het tegendeel niet onderbouwd. Gelet hierop ziet de rechtbank in de concrete situatie van eiser geen bijzondere omstandigheden om af te wijken van de hoofdregel dat geen bijstand wordt verleend voorafgaand aan de aanvraagdatum. Ook ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat het college heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.
6. Het college heeft de aanvraag van eiser daarom terecht afgewezen. Gelet hierop hoeft de subsidiaire afwijzingsgrond van verweerder en wat daartegen door eiser in beroep is aangevoerd geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 september 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2102).