In deze zaak heeft eiser op 12 juni 2023 bij het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een wasmachine, nadat zijn oude wasmachine kapot was gegaan. De aanvraag werd afgewezen op 25 juli 2023, omdat deze te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 15 november 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 20 juni 2024 uitspraak deed.
Tijdens de zitting op 30 mei 2024 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser stelde dat hij een kwetsbaar persoon is en dat hij in het verleden onder beschermingsbewind heeft gestaan. Hij beweerde dat hij telefonisch contact had opgenomen met het college over de mogelijkheid van bijzondere bijstand, en dat hij daarom zijn aanvraag tijdig had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor dit telefonisch contact en dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht.
De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er dergelijke omstandigheden aanwezig waren. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd de afwijzing van de aanvraag door het college bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.