4.3.2Vrijspraak van het onder 3 (diefstal) ten laste gelegde
4.3.2.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van de telefoontap op het telefoonnummer van verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, omdat er ondanks dat de wet dit voorschrijft geen schriftelijk bevel van de officier van justitie was en ook geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De resultaten van de telefoontap (zijnde een telefoongesprek waarin verdachte zegt dat hij een paspoort, huissleutels en een telefoon heeft meegenomen) moeten daarom uitgesloten worden van het bewijs. Als gevolg van het uitsluiten van dit bewijsmiddel is er onvoldoende bewijs voorhanden en dient verdachte te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal.
4.3.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting bevestigd dat zich in het dossier geen schriftelijk bevel van de officier van justitie bevindt waaruit blijkt dat het telefoonnummer van verdachte mocht worden getapt. Ook ontbreekt een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De officier van justitie heeft desondanks geconcludeerd tot verwerping van het verweer, omdat het volgens de officier van justitie niet denkbaar is dat een telefoon wordt getapt zonder een bevel en machtiging.
4.3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtmatigheid van de telefoontap
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt als volgt:
1.
In geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
5.
Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie, te verlenen door de rechter-commissaris (….)
De Hoge Raad heeft ten aanzien van de rechtmatigheid van telefoontaps als bedoeld in dit artikel een toetsingskader gegeven waaruit volgt dat het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevel van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel inhoudt dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend. De rechter-commissaris dient vooraf een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 126m, eerste lid, Sv en of het onderzoek dringend vordert dat verkeersgegevens worden opgenomen. Bij deze laatste toetsing spelen beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. Verder omvat die beoordeling de vraag of het gebruik dat de officier van justitie vervolgens heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het bevelen van het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel in overeenstemming is met die machtiging en ook overigens rechtmatig is.
In het dossier is geen bevel van de officier van justitie opgenomen en evenmin is de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris in het dossier aanwezig. Uit het proces-verbaal met betrekking tot de telefoontap blijkt ook niet dat een dergelijk bevel en/of de schriftelijke machtiging zijn afgegeven. In dit proces-verbaal staat alleen dat in overleg met de districtsrecherche is besloten om het telefoonnummer van verdachte te tappen om zijn locatie vast te stellen.
De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat voorafgaand aan het tappen sprake is geweest van een bevel van de officier van justitie en/of een machtiging van de rechter-commissaris.
Doordat dat niet vastgesteld kan worden, kan dus ook niet door de rechtbank getoetst worden of er sprake was van een rechtmatige telefoontap.
Er is op grond van het voorgaande sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan het vormverzuim?
De rechtbank dient vervolgens te bezien welk rechtsgevolg aan het geconstateerde vormverzuim verbonden dient te worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ligt aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Met betrekking tot de ernst van het vormverzuim overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het procesdossier volgt dat verdachte door de politie werd gezocht in verband met een om te zetten voorwaardelijke straf en ook omdat hij hulpverleners had bedreigd en geïntimideerd. Om de locatie van verdachte te achterhalen is toen in overleg met de districtsrecherche besloten om een telefoontap en een stealth (een stille sms ter locatiebepaling) te plaatsen op het telefoonnummer van verdachte. Hoewel de rechtbank niet kan controleren op welke datum de telefoontap is aangesloten, gaat zij er op grond van in het dossier aangetroffen tapgesprekken van 28 december 2022 van uit dat dit in ieder geval op of voor die datum is geweest en dus ook voorafgaand aan het onder 2 ten laste gelegde. Dit ten laste gelegde feit is dus niet betrokken bij het aansluiten van de tap. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat het tappen pas is geëindigd met de aanhouding van verdachte op 19 januari 2023. Er is dan dus gedurende een aantal weken getapt.
Uitgaande van de gegevens waarover de rechtbank beschikt is de telefoontap – kort gezegd – aangesloten in verband met een verdenking van bedreiging en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de situatie op dat sprake was van een verdenking van door de verdachte begane misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren (zoals vereist is op grond van artikel 126m Sv). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans groot zou zijn geweest dat de rechter-commissaris in redelijkheid niet tot het geven van een machtiging zou zijn gekomen.
Daarnaast is sprake van een zwaarwegende schending van voorschriften, die het recht op eerbiediging van het telecommunicatiegeheim en de persoonlijke levenssfeer van verdachte moeten waarborgen. Hierbij wijst de rechtbank op de voorschriften genoemd in artikel 13 van de Grondwet (eerbiediging brief- en telecommunicatiegeheim) en artikel 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim).
Het voorgaande betekent dat sprake is van een ernstig vormverzuim.
Door het schenden van de voorschriften in artikel 13 van de Grondwet en artikel 8 EVRM is voor verdachte nadeel ontstaan. Zo is door het meeluisteren van de telefoongesprekken een beeld verkregen van zijn privéleven, de plekken waar hij verbleef, de personen waarmee hij omging en de gevoelens/gedachten die hij heeft uitgesproken. Iemands recht op eerbiediging van zijn telecommunicatiegeheim en zijn persoonlijke levenssfeer mag daarom enkel doorkruist worden indien en voor zover dit overeenkomstig de wet gebeurt, hetgeen in deze zaak niet is gebleken dan wel niet is gebeurd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in dit geval noodzakelijk om de informatie voortkomend uit het tappen van de telefoon uit te sluiten van het bewijs. Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een minder verstrekkend rechtsgevolg. Deze sanctie dient als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Dat betekent dat ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde alleen de aangifte van [slachtoffer 1] als bewijs in het dossier zit. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (in dit geval [slachtoffer 1] ). Om tot een bewezenverklaring te komen moeten de feiten en omstandigheden uit de aangifte steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ondersteunend bewijs is er in dit geval echter niet, nu het tapgesprek wordt uitgesloten van het bewijs. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.3De gebruikte bewijsmiddelen
De verklaring van [slachtoffer 2] ) [slachtoffer 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
In de verklaring refereer ik ook naar [verdachte] . [verdachte] is de cliënt waar ik op huisbezoek was: [verdachte] (…) (…) Op 20 december 2022 was ik op gepland huisbezoek bij [verdachte] . Collega A was er al (…).(…) Als collega A mijn leidinggevende aan de lijn heeft, en ze de telefoon aan hem geeft (…) wacht ik niet langer en ga ik weg. (…) Ik hoor [verdachte] achter mij aankomen. (…) Omdat [verdachte] achter me aan komt, kan ik niet via de trap de flat verlaten. (…) Ondertussen is [verdachte] op heel harde toon (heel hard schreeuwend) mij aan het bedreigen: (…) “Als ik je ergens zie, maak ik je dood”, “Als ik je tegenkom, dan maak ik je helemaal kapot” en “Ik maak je af, waar ik je ook zie, dat maakt mij niet uit.” Ik stond letterlijk te trillen op mijn benen, en ik was oprecht bang dat hij mij op dat moment iet aan zou doen. (…) Ik heb me tijdens de hele bedreiging (vanaf moment dat hij achter me aanloopt, als ik de woonkamer verlaat) heel bedreigd gevoeld.
De verklaring van [aangever] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
[verdachte] woont (…) te [woonplaats] .
Op 20 december 2022 was mijn werknemer [slachtoffer 2] samen met een andere hulpverlener A. in de woning van [verdachte] aanwezig. Ik werd gebeld door hulpverlener A. en op de luidspreker gezet. (…) Ik hoorde een boze en geagiteerde [verdachte] , dit hoorde ik doordat [verdachte] met een hardere en boze stem sprak. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: “Ik ga weg”. Op dat moment escaleerde de situatie en hoorde ik [verdachte] het volgende schreeuwen:
(…)
- jij moet dood;
- als ik je tegenkom maak ik je af;
- ik kom je wel tegen;
- ik weet je wel te vinden en dan maak ik je dood,
of woorden van gelijke strekking.
De verklaring van [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
(…) 28 december 2022 (…) was ik in mijn woning gelegen aan de [adres] in [plaats 2] . Ik was daar de hele avond samen met [verdachte] . (…) Ik zag dat [verdachte] voor mij ging staan en zijn beide vuisten balden. Ik zag dat hij met beide vuisten in de richting van mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat ik meerdere keren hard in mijn gezicht werd geslagen. (…) Ik voelde direct enorm stekende pijn in mijn schedel, gezicht en kaken.(…)
De medische gegevens betreffende [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Lichamelijk onderzoek
Hoofd/hals: forse zwelling onder ogen en bij slapen bdz
Bloeduitstortingen conjunctivae bdz, pupillen isocoor en lichtreactief.
Conclusie
(…) presenteert zich op SEH ivm mishandeling 2 dagen geleden met daarbij:
(…)
2. fractuur orbitabodem rechts (de rechtbank begrijpt: oogkasfractuur rechterzijde).
Een medisch journaal betreffende [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
(…) forse zwelling gelaat. Li oog dicht, met moeite speetje open te krijgen (…) li temp barstwond (…) (rechtbank begrijpt: barstwond links ter hoogte van de jukboog/slaap), wijkend maar ingdroogd nu. steristrips (de rechtbank begrijpt: hechtpleisters) erop geplakt (…).
Door de huisarts is op 14 maart 2024 op dit journaal aangetekend: “heeft littekens over. (…)”
De eigen waarneming van deze rechtbank, gedaan op de zitting van 2 april 2024, betreffende een foto van [slachtoffer 1]:
Op de foto van [slachtoffer 1] , genomen ten tijde van de aangifte op 29 december 2022, is op de linkerzijde van het gelaat, links boven het oog een witte hechtpleister geplakt.
Op de foto van [slachtoffer 1] , ingezonden op 24 maart 2024, zijn ter hoogte van de linkerzijde van het gelaat, links boven het linkeroog meerdere littekens zichtbaar.
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
V: Waar was je op woensdagavond 28 december 2022?
A: (…) ik was bij de aangever thuis (…) [slachtoffer 1] .
4.3.4Overwegingen van de rechtbank
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en dat deze uitgesloten moeten worden van het bewijs. Dit dient volgens de raadsvrouw vervolgens tot vrijspraak van de bedreiging te leiden.
Met betrekking tot de onbetrouwbaarheid heeft de raadsvrouw – kort gezegd – gewezen op het tijdsverloop tussen de totstandkoming van de verklaringen en de intensieve contacten over het ten laste gelegde tussen [aangever] en [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2] volgt dat zij, inderdaad zoals de raadsvrouw stelt, samen gesproken hebben over hetgeen [slachtoffer 2] was overkomen bij het huisbezoek aan verdachte op 20 december 2022. Ook volgt uit de verklaringen dat zij samen naar de politie zijn gegaan en [aangever] daar als leidinggevende van [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van bedreiging door verdachte. [slachtoffer 2] was bij die aangifte ook in persoon aanwezig. Uit deze gang van zaken kan echter niet de conclusie getrokken worden dat de aangifte en de latere verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2]
dusals onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
[aangever] en [slachtoffer 2] hebben ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd. Ook zijn zij op verzoek van de raadsvrouw door de rechter-commissaris gehoord en heeft de raadsvrouw toen de gelegenheid gehad deze getuigen te bevragen.
De afgelegde verklaringen zijn wat betreft de kern van het verwijt gedetailleerd en consistent. Uit de verklaringen en dan met name uit de wijze van formuleren is ook gebleken dat [aangever] en [slachtoffer 2] hebben verklaard over wat zij uit eigen waarneming hebben gezien of gehoord. Bovendien vinden deze verklaringen, die de rechtbank als authentiek beschouwt, over de dreigende context, de setting waarin [slachtoffer 2] zich bevond, en ook de gemoedstoestand van verdachte steun in de verklaringen van [B] en [C] .
De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2] en zal deze gebruiken voor het bewijs.
De in de bewijsmiddelen genoemde geuite bewoordingen leveren een strafbare bedreiging op als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals dit hieronder in rubriek 5 is weergegeven.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De raadsvrouw heeft bepleit dat meerdere ten laste gelegde geweldshandelingen niet bewezen kunnen worden omdat daar – kort gezegd – ondersteunend bewijs voor ontbreekt, aangever over meerdere geweldshandelingen in zijn eerste verklaring niet heeft verklaard en hij in zijn latere verklaringen zijn verklaring steeds meer lijkt te hebben aangedikt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Niet ter discussie staat dat verdachte op 28 december 2022 bij aangever [slachtoffer 1] op bezoek is geweest. In de woning van [slachtoffer 1] hebben zij vervolgens op enig moment onenigheid met elkaar gekregen. Deze onenigheid heeft, gelet op de verwondingen bij [slachtoffer 1] , geleid tot geweldshandelingen. Naast verdachte en [slachtoffer 1] was er ten tijde van de geweldshandelingen niemand in de woning aanwezig. Over de geweldshandelingen en de aanleiding daartoe staan de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] tegenover elkaar en daarnaast heeft [slachtoffer 1] op verschillende momenten verklaard, waarbij hij in latere verklaringen over meer geweldshandelingen sprak dan in eerdere verklaringen. Bij de beoordeling van die verklaringen is dan ook behoedzaamheid op zijn plaats.
[slachtoffer 1] heeft op 29 december 2022 aangifte gedaan en hij heeft toen verklaard dat hij door verdachte meerdere malen met gebalde vuisten in zijn gezicht was geslagen. De verklaring van [slachtoffer 1] over deze geweldshandelingen vindt steun in de hiervoor genoemde medische gegevens.
[slachtoffer 1] heeft dezelfde dag ook verklaard dat verdachte zijn keel had dichtgeknepen. Ongeveer een week na het gebeuren, namelijk op 4 januari 2023, heeft [slachtoffer 1] – kort gezegd - aan zijn verklaring toegevoegd dat verdachte hem tweemaal had gewurgd en dat verdachte met kracht een doek op zijn gezicht had geduwd, zodat hij geen lucht meer kreeg. Ook heeft hij verklaard dat hij even buiten bewustzijn was geweest. [slachtoffer 1] heeft over dit buiten bewust zijn raken verklaard dat hij
dachtdat dit het gevolg was van het slaan met een voorwerp.
De rechtbank is van oordeel dat de (latere) verklaring van [slachtoffer 1] over het verstikken met een doek en het mogelijk ( [slachtoffer 1] verklaart namelijk dat hij dacht dat hij met een voorwerp geslagen was) slaan met een hard voorwerp onvoldoende stellig en/of duidelijk is en bovendien geen steun vindt in andere verklaringen of bevindingen. Ook voor de verwurging dan wel het dichtknijpen van de keel is in het dossier onvoldoende steun voorhanden. Weliswaar heeft een verbalisant op 29 december 2022 bij [slachtoffer 1] een opgezette keel waargenomen, maar in de medische gegevens van de huisarts en de spoedeisende hulp is hierover niets vermeld. Over de wijze van verwurging dan wel het dichtknijpen van de keel heeft [slachtoffer 1] bovendien ook geen consistente verklaring afgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Van de overige geweldshandelingen zal verdachte worden vrijgesproken.
Over de aanleiding tot het geweld heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] met een mes voor hem stond en dat hij dit mes heeft willen afpakken. Hiertoe heeft hij [slachtoffer 1] geduwd en is hij met hem in een worsteling gekomen. Dit door verdachte geschetste scenario acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat verdachte zich van meet af aan op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas na bijna 10 maanden in detentie te hebben doorgebracht met deze verklaring over het mes is gekomen. Voorts past het scenario van duwen en worstelen geenszins bij de bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsels.
De raadsvrouw heeft bepleit dat een oogkasfractuur volgens vaste jurisprudentie geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Uit de stukken is verder gebleken dat [slachtoffer 1] op 21 februari 2023 opnieuw bij de huisarts langs is geweest voor een andere mishandeling en volgens de raadsvrouw kan geenszins worden uitgesloten dat die mishandeling de oorzaak is van, dan wel in ieder geval een bijdrage heeft geleverd aan het ontstane litteken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] zich na de mishandeling op 28 december 2022 onder doktersbehandeling heeft gesteld. Door de dokter is onder meer een barstwond geconstateerd aan de linkerzijde van het gezicht, links boven het oog. Deze barstwond is gelijmd en voorzien van een hechtpleister. Deze hechtpleister is te zien op de in de bewijsmiddelen genoemde foto. Op een foto die op 24 maart 2024 door de advocaat van [slachtoffer 1] is ingebracht is te zien dat op de locatie waar eerder de hechtpleiter heeft gezeten meerdere littekens zichtbaar zijn. Daarnaast staan in het medisch journaal bij de latere mishandeling van 21 februari 2023 geen wonden genoemd die het ontstaan van het litteken kunnen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat hiermee kan worden vastgesteld dat de door verdachte veroorzaakte barstwond littekens ten gevolge heeft gehad en dat dus sprake is van een causaal verband tussen het uitgeoefende geweld door verdachte en de littekens.
Om te beoordelen of het letsel van [slachtoffer 1] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Met betrekking tot de aard van het letsel constateert de rechtbank dat sprake was van een oogkasfractuur, forse zwelling bij het oog en een barstwond op het gelaat.
De littekens die [slachtoffer 1] van de barstwond heeft overgehouden bevinden zich aan de linkerzijde van het gelaat, boven het linker oog, en hebben een ontsierend en, gelet op het tijdsverloop tussen het toebrengen van de barstwond en het maken van de laatstgenoemde foto, blijvend karakter. Gelet op de aard van het letsel (combinatie van oogkasfractuur, flinke zwelling en barstwond die littekens heeft achtergelaten in het gezicht) in combinatie met het feit dat de littekens ontsierend en blijvend zijn is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] als gevolg van meerdere harde vuistslagen een oogkasfractuur en ontsierende littekens in het gelaat heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte vol opzet heeft gehad op dit zwaar lichamelijk letsel. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter wel van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het is algemeen bekend – en verdachte moet dat dus ook beseft hebben – dat het meerdere malen met kracht en gebalde vuist slaan tegen het hoofd als gevolg kan hebben dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt (zoals ernstige fracturen en littekens in het gelaat). Dit zwaar lichamelijk letsel heeft zich in deze zaak ook verwezenlijkt. De handelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals dit hieronder in rubriek 5 is weergegeven.