ECLI:NL:RBMNE:2024:3846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
16/019585-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en bewezenverklaring van bedreiging en zware mishandeling met oplegging van gevangenisstraf en TBS-maatregel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984. De verdachte is vrijgesproken van diefstal, omdat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij de telefoontap die als bewijs was gebruikt. De rechtbank heeft echter de verdachte wel schuldig bevonden aan bedreiging en zware mishandeling. De bedreiging vond plaats op 20 december 2022, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] dreigde met de dood. Op 28 december 2022 heeft de verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren in het gezicht geslagen, wat resulteerde in een oogkasfractuur en blijvende littekens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 1.016,92 is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/019575-23; 16/058685-21 (vord. tul); 16/279416-21 (vord. tul); 21/003155-19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] te [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 mei 2023, 4 juli 2023, 28 september 2023, 14 november 2023, 5 januari 2024 en 2 april 2024. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 2 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. de Groot en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Wijkman, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. S. Vermeulen namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 5 januari 2024 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erin het kort op neer dat verdachte:
feit 1: op 20 december 2022 te Utrecht [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft bedreigd door haar onder meer toe te voegen: “Als ik je ergens zie, maak ik je dood”;
feit 2:
(primair) op 28 december 2022 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) van het leven te beroven door hem onder meer in het gezicht te slaan, bij de keel te grijpen en de keel dicht te knijpen, met een voorwerp op het hoofd te slaan en een doek op het gezicht te drukken waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht kreeg, dan wel
(
subsidiair) [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel
(
meer subsidiair) geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel
(
meest subsidiair) [slachtoffer 1] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg;
feit 3: op 28 december 2022 te Utrecht een sleutelbos, een paspoort en een telefoon heeft gestolen van [slachtoffer 1] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag op [slachtoffer 1] ) niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft dan ook verzocht verdachte van dat feit vrij te spreken.
De onder 1 (bedreiging [slachtoffer 2] ) en 2 subsidiair (zware mishandeling van [slachtoffer 1] ) ten laste gelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft daartoe verschillende (bewijs)verweren gevoerd. Deze worden, voor zover nodig, hierna besproken bij de overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2 primair (poging tot doodslag) ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag op [slachtoffer 1] ) niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook van dat feit vrijgesproken worden.
4.3.2
Vrijspraak van het onder 3 (diefstal) ten laste gelegde
4.3.2.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van de telefoontap op het telefoonnummer van verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, omdat er ondanks dat de wet dit voorschrijft geen schriftelijk bevel van de officier van justitie was en ook geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De resultaten van de telefoontap (zijnde een telefoongesprek waarin verdachte zegt dat hij een paspoort, huissleutels en een telefoon heeft meegenomen) moeten daarom uitgesloten worden van het bewijs. Als gevolg van het uitsluiten van dit bewijsmiddel is er onvoldoende bewijs voorhanden en dient verdachte te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal.
4.3.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting bevestigd dat zich in het dossier geen schriftelijk bevel van de officier van justitie bevindt waaruit blijkt dat het telefoonnummer van verdachte mocht worden getapt. Ook ontbreekt een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De officier van justitie heeft desondanks geconcludeerd tot verwerping van het verweer, omdat het volgens de officier van justitie niet denkbaar is dat een telefoon wordt getapt zonder een bevel en machtiging.
4.3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtmatigheid van de telefoontap
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt als volgt:
1.
In geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
5.
Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie, te verlenen door de rechter-commissaris (….)
De Hoge Raad heeft ten aanzien van de rechtmatigheid van telefoontaps als bedoeld in dit artikel een toetsingskader gegeven waaruit volgt dat het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevel van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel inhoudt dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend. De rechter-commissaris dient vooraf een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 126m, eerste lid, Sv en of het onderzoek dringend vordert dat verkeersgegevens worden opgenomen. Bij deze laatste toetsing spelen beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. Verder omvat die beoordeling de vraag of het gebruik dat de officier van justitie vervolgens heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het bevelen van het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel in overeenstemming is met die machtiging en ook overigens rechtmatig is. [1]
In het dossier is geen bevel van de officier van justitie opgenomen en evenmin is de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris in het dossier aanwezig. Uit het proces-verbaal met betrekking tot de telefoontap blijkt ook niet dat een dergelijk bevel en/of de schriftelijke machtiging zijn afgegeven. In dit proces-verbaal staat alleen dat in overleg met de districtsrecherche is besloten om het telefoonnummer van verdachte te tappen om zijn locatie vast te stellen.
De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat voorafgaand aan het tappen sprake is geweest van een bevel van de officier van justitie en/of een machtiging van de rechter-commissaris.
Doordat dat niet vastgesteld kan worden, kan dus ook niet door de rechtbank getoetst worden of er sprake was van een rechtmatige telefoontap.
Er is op grond van het voorgaande sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan het vormverzuim?
De rechtbank dient vervolgens te bezien welk rechtsgevolg aan het geconstateerde vormverzuim verbonden dient te worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ligt aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. [2]
Met betrekking tot de ernst van het vormverzuim overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het procesdossier volgt dat verdachte door de politie werd gezocht in verband met een om te zetten voorwaardelijke straf en ook omdat hij hulpverleners had bedreigd en geïntimideerd. Om de locatie van verdachte te achterhalen is toen in overleg met de districtsrecherche besloten om een telefoontap en een stealth (een stille sms ter locatiebepaling) te plaatsen op het telefoonnummer van verdachte. Hoewel de rechtbank niet kan controleren op welke datum de telefoontap is aangesloten, gaat zij er op grond van in het dossier aangetroffen tapgesprekken van 28 december 2022 van uit dat dit in ieder geval op of voor die datum is geweest en dus ook voorafgaand aan het onder 2 ten laste gelegde. Dit ten laste gelegde feit is dus niet betrokken bij het aansluiten van de tap. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat het tappen pas is geëindigd met de aanhouding van verdachte op 19 januari 2023. Er is dan dus gedurende een aantal weken getapt.
Uitgaande van de gegevens waarover de rechtbank beschikt is de telefoontap – kort gezegd – aangesloten in verband met een verdenking van bedreiging en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de situatie op dat sprake was van een verdenking van door de verdachte begane misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren (zoals vereist is op grond van artikel 126m Sv). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans groot zou zijn geweest dat de rechter-commissaris in redelijkheid niet tot het geven van een machtiging zou zijn gekomen.
Daarnaast is sprake van een zwaarwegende schending van voorschriften, die het recht op eerbiediging van het telecommunicatiegeheim en de persoonlijke levenssfeer van verdachte moeten waarborgen. Hierbij wijst de rechtbank op de voorschriften genoemd in artikel 13 van de Grondwet (eerbiediging brief- en telecommunicatiegeheim) en artikel 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim).
Het voorgaande betekent dat sprake is van een ernstig vormverzuim.
Door het schenden van de voorschriften in artikel 13 van de Grondwet en artikel 8 EVRM is voor verdachte nadeel ontstaan. Zo is door het meeluisteren van de telefoongesprekken een beeld verkregen van zijn privéleven, de plekken waar hij verbleef, de personen waarmee hij omging en de gevoelens/gedachten die hij heeft uitgesproken. Iemands recht op eerbiediging van zijn telecommunicatiegeheim en zijn persoonlijke levenssfeer mag daarom enkel doorkruist worden indien en voor zover dit overeenkomstig de wet gebeurt, hetgeen in deze zaak niet is gebleken dan wel niet is gebeurd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in dit geval noodzakelijk om de informatie voortkomend uit het tappen van de telefoon uit te sluiten van het bewijs. Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een minder verstrekkend rechtsgevolg. Deze sanctie dient als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Dat betekent dat ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde alleen de aangifte van [slachtoffer 1] als bewijs in het dossier zit. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (in dit geval [slachtoffer 1] ). Om tot een bewezenverklaring te komen moeten de feiten en omstandigheden uit de aangifte steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ondersteunend bewijs is er in dit geval echter niet, nu het tapgesprek wordt uitgesloten van het bewijs. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.3
De gebruikte bewijsmiddelen [3]
Ten aanzien van feit 1:
De verklaring van [slachtoffer 2] ) [slachtoffer 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
In de verklaring refereer ik ook naar [verdachte] . [verdachte] is de cliënt waar ik op huisbezoek was: [verdachte] (…) (…) Op 20 december 2022 was ik op gepland huisbezoek bij [verdachte] . Collega A was er al (…). [4] (…) Als collega A mijn leidinggevende aan de lijn heeft, en ze de telefoon aan hem geeft (…) wacht ik niet langer en ga ik weg. (…) Ik hoor [verdachte] achter mij aankomen. (…) Omdat [verdachte] achter me aan komt, kan ik niet via de trap de flat verlaten. (…) Ondertussen is [verdachte] op heel harde toon (heel hard schreeuwend) mij aan het bedreigen: (…) “Als ik je ergens zie, maak ik je dood”, “Als ik je tegenkom, dan maak ik je helemaal kapot” en “Ik maak je af, waar ik je ook zie, dat maakt mij niet uit.” Ik stond letterlijk te trillen op mijn benen, en ik was oprecht bang dat hij mij op dat moment iet aan zou doen. (…) Ik heb me tijdens de hele bedreiging (vanaf moment dat hij achter me aanloopt, als ik de woonkamer verlaat) heel bedreigd gevoeld. [5]
De verklaring van [aangever] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
[verdachte] woont (…) te [woonplaats] . [6]
---
Op 20 december 2022 was mijn werknemer [slachtoffer 2] samen met een andere hulpverlener A. in de woning van [verdachte] aanwezig. Ik werd gebeld door hulpverlener A. en op de luidspreker gezet. (…) Ik hoorde een boze en geagiteerde [verdachte] , dit hoorde ik doordat [verdachte] met een hardere en boze stem sprak. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: “Ik ga weg”. Op dat moment escaleerde de situatie en hoorde ik [verdachte] het volgende schreeuwen:
(…)
- jij moet dood;
- als ik je tegenkom maak ik je af;
- ik kom je wel tegen;
- ik weet je wel te vinden en dan maak ik je dood,
of woorden van gelijke strekking. [7]
Ten aanzien van feit 2:
De verklaring van [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
(…) 28 december 2022 (…) was ik in mijn woning gelegen aan de [adres] in [plaats 2] . Ik was daar de hele avond samen met [verdachte] . (…) Ik zag dat [verdachte] voor mij ging staan en zijn beide vuisten balden. Ik zag dat hij met beide vuisten in de richting van mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat ik meerdere keren hard in mijn gezicht werd geslagen. (…) Ik voelde direct enorm stekende pijn in mijn schedel, gezicht en kaken. [8] (…)
De medische gegevens betreffende [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Datum: 31-12-2022
(…)
Lichamelijk onderzoek
Hoofd/hals: forse zwelling onder ogen en bij slapen bdz
Bloeduitstortingen conjunctivae bdz, pupillen isocoor en lichtreactief.
Conclusie
(…) presenteert zich op SEH ivm mishandeling 2 dagen geleden met daarbij:
(…)
2. fractuur orbitabodem rechts (de rechtbank begrijpt: oogkasfractuur rechterzijde). [9]
Een medisch journaal betreffende [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Datum 29-12-2022
(…) forse zwelling gelaat. Li oog dicht, met moeite speetje open te krijgen (…) li temp barstwond (…) (rechtbank begrijpt: barstwond links ter hoogte van de jukboog/slaap), wijkend maar ingdroogd nu. steristrips (de rechtbank begrijpt: hechtpleisters) erop geplakt (…).
Door de huisarts is op 14 maart 2024 op dit journaal aangetekend: “heeft littekens over. (…)” [10]
De eigen waarneming van deze rechtbank, gedaan op de zitting van 2 april 2024, betreffende een foto van [slachtoffer 1]:
Op de foto van [slachtoffer 1] , genomen ten tijde van de aangifte op 29 december 2022, is op de linkerzijde van het gelaat, links boven het oog een witte hechtpleister geplakt. [11]
Op de foto van [slachtoffer 1] , ingezonden op 24 maart 2024, zijn ter hoogte van de linkerzijde van het gelaat, links boven het linkeroog meerdere littekens zichtbaar. [12]
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
V: Waar was je op woensdagavond 28 december 2022?
A: (…) ik was bij de aangever thuis (…) [slachtoffer 1] . [13]
4.3.4
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
I.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en dat deze uitgesloten moeten worden van het bewijs. Dit dient volgens de raadsvrouw vervolgens tot vrijspraak van de bedreiging te leiden.
Met betrekking tot de onbetrouwbaarheid heeft de raadsvrouw – kort gezegd – gewezen op het tijdsverloop tussen de totstandkoming van de verklaringen en de intensieve contacten over het ten laste gelegde tussen [aangever] en [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2] volgt dat zij, inderdaad zoals de raadsvrouw stelt, samen gesproken hebben over hetgeen [slachtoffer 2] was overkomen bij het huisbezoek aan verdachte op 20 december 2022. Ook volgt uit de verklaringen dat zij samen naar de politie zijn gegaan en [aangever] daar als leidinggevende van [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van bedreiging door verdachte. [slachtoffer 2] was bij die aangifte ook in persoon aanwezig. Uit deze gang van zaken kan echter niet de conclusie getrokken worden dat de aangifte en de latere verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2]
dusals onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
[aangever] en [slachtoffer 2] hebben ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd. Ook zijn zij op verzoek van de raadsvrouw door de rechter-commissaris gehoord en heeft de raadsvrouw toen de gelegenheid gehad deze getuigen te bevragen.
De afgelegde verklaringen zijn wat betreft de kern van het verwijt gedetailleerd en consistent. Uit de verklaringen en dan met name uit de wijze van formuleren is ook gebleken dat [aangever] en [slachtoffer 2] hebben verklaard over wat zij uit eigen waarneming hebben gezien of gehoord. Bovendien vinden deze verklaringen, die de rechtbank als authentiek beschouwt, over de dreigende context, de setting waarin [slachtoffer 2] zich bevond, en ook de gemoedstoestand van verdachte steun in de verklaringen van [B] en [C] .
De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer 2] en zal deze gebruiken voor het bewijs.
II.
De in de bewijsmiddelen genoemde geuite bewoordingen leveren een strafbare bedreiging op als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals dit hieronder in rubriek 5 is weergegeven.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
I .
De raadsvrouw heeft bepleit dat meerdere ten laste gelegde geweldshandelingen niet bewezen kunnen worden omdat daar – kort gezegd – ondersteunend bewijs voor ontbreekt, aangever over meerdere geweldshandelingen in zijn eerste verklaring niet heeft verklaard en hij in zijn latere verklaringen zijn verklaring steeds meer lijkt te hebben aangedikt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Geweldshandelingen
Niet ter discussie staat dat verdachte op 28 december 2022 bij aangever [slachtoffer 1] op bezoek is geweest. In de woning van [slachtoffer 1] hebben zij vervolgens op enig moment onenigheid met elkaar gekregen. Deze onenigheid heeft, gelet op de verwondingen bij [slachtoffer 1] , geleid tot geweldshandelingen. Naast verdachte en [slachtoffer 1] was er ten tijde van de geweldshandelingen niemand in de woning aanwezig. Over de geweldshandelingen en de aanleiding daartoe staan de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] tegenover elkaar en daarnaast heeft [slachtoffer 1] op verschillende momenten verklaard, waarbij hij in latere verklaringen over meer geweldshandelingen sprak dan in eerdere verklaringen. Bij de beoordeling van die verklaringen is dan ook behoedzaamheid op zijn plaats.
[slachtoffer 1] heeft op 29 december 2022 aangifte gedaan en hij heeft toen verklaard dat hij door verdachte meerdere malen met gebalde vuisten in zijn gezicht was geslagen. De verklaring van [slachtoffer 1] over deze geweldshandelingen vindt steun in de hiervoor genoemde medische gegevens.
[slachtoffer 1] heeft dezelfde dag ook verklaard dat verdachte zijn keel had dichtgeknepen. Ongeveer een week na het gebeuren, namelijk op 4 januari 2023, heeft [slachtoffer 1] – kort gezegd - aan zijn verklaring toegevoegd dat verdachte hem tweemaal had gewurgd en dat verdachte met kracht een doek op zijn gezicht had geduwd, zodat hij geen lucht meer kreeg. Ook heeft hij verklaard dat hij even buiten bewustzijn was geweest. [slachtoffer 1] heeft over dit buiten bewust zijn raken verklaard dat hij
dachtdat dit het gevolg was van het slaan met een voorwerp.
De rechtbank is van oordeel dat de (latere) verklaring van [slachtoffer 1] over het verstikken met een doek en het mogelijk ( [slachtoffer 1] verklaart namelijk dat hij dacht dat hij met een voorwerp geslagen was) slaan met een hard voorwerp onvoldoende stellig en/of duidelijk is en bovendien geen steun vindt in andere verklaringen of bevindingen. Ook voor de verwurging dan wel het dichtknijpen van de keel is in het dossier onvoldoende steun voorhanden. Weliswaar heeft een verbalisant op 29 december 2022 bij [slachtoffer 1] een opgezette keel waargenomen, maar in de medische gegevens van de huisarts en de spoedeisende hulp is hierover niets vermeld. Over de wijze van verwurging dan wel het dichtknijpen van de keel heeft [slachtoffer 1] bovendien ook geen consistente verklaring afgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Van de overige geweldshandelingen zal verdachte worden vrijgesproken.
Over de aanleiding tot het geweld heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] met een mes voor hem stond en dat hij dit mes heeft willen afpakken. Hiertoe heeft hij [slachtoffer 1] geduwd en is hij met hem in een worsteling gekomen. Dit door verdachte geschetste scenario acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat verdachte zich van meet af aan op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas na bijna 10 maanden in detentie te hebben doorgebracht met deze verklaring over het mes is gekomen. Voorts past het scenario van duwen en worstelen geenszins bij de bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsels.
II.
De raadsvrouw heeft bepleit dat een oogkasfractuur volgens vaste jurisprudentie geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Uit de stukken is verder gebleken dat [slachtoffer 1] op 21 februari 2023 opnieuw bij de huisarts langs is geweest voor een andere mishandeling en volgens de raadsvrouw kan geenszins worden uitgesloten dat die mishandeling de oorzaak is van, dan wel in ieder geval een bijdrage heeft geleverd aan het ontstane litteken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] zich na de mishandeling op 28 december 2022 onder doktersbehandeling heeft gesteld. Door de dokter is onder meer een barstwond geconstateerd aan de linkerzijde van het gezicht, links boven het oog. Deze barstwond is gelijmd en voorzien van een hechtpleister. Deze hechtpleister is te zien op de in de bewijsmiddelen genoemde foto. Op een foto die op 24 maart 2024 door de advocaat van [slachtoffer 1] is ingebracht is te zien dat op de locatie waar eerder de hechtpleiter heeft gezeten meerdere littekens zichtbaar zijn. Daarnaast staan in het medisch journaal bij de latere mishandeling van 21 februari 2023 geen wonden genoemd die het ontstaan van het litteken kunnen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat hiermee kan worden vastgesteld dat de door verdachte veroorzaakte barstwond littekens ten gevolge heeft gehad en dat dus sprake is van een causaal verband tussen het uitgeoefende geweld door verdachte en de littekens.
Om te beoordelen of het letsel van [slachtoffer 1] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Met betrekking tot de aard van het letsel constateert de rechtbank dat sprake was van een oogkasfractuur, forse zwelling bij het oog en een barstwond op het gelaat.
De littekens die [slachtoffer 1] van de barstwond heeft overgehouden bevinden zich aan de linkerzijde van het gelaat, boven het linker oog, en hebben een ontsierend en, gelet op het tijdsverloop tussen het toebrengen van de barstwond en het maken van de laatstgenoemde foto, blijvend karakter. Gelet op de aard van het letsel (combinatie van oogkasfractuur, flinke zwelling en barstwond die littekens heeft achtergelaten in het gezicht) in combinatie met het feit dat de littekens ontsierend en blijvend zijn is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Opzet
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] als gevolg van meerdere harde vuistslagen een oogkasfractuur en ontsierende littekens in het gelaat heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte vol opzet heeft gehad op dit zwaar lichamelijk letsel. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter wel van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het is algemeen bekend – en verdachte moet dat dus ook beseft hebben – dat het meerdere malen met kracht en gebalde vuist slaan tegen het hoofd als gevolg kan hebben dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt (zoals ernstige fracturen en littekens in het gelaat). Dit zwaar lichamelijk letsel heeft zich in deze zaak ook verwezenlijkt. De handelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
III.
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals dit hieronder in rubriek 5 is weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 20 december 2022 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen '"Als ik jeergens zie, maak ik je dood' en 'Als ik je tegenkom, dan maak ik je helemaalkapot' en ' Ik maak je af, waar ik je ook zie, dat maakt mij niet uit', althanswoorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2 subsidiair.
op 28 december 2022 te Utrecht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een oogkasfractuur en blijvende littekens op zijn gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meerdere keren met de vuist in het gezicht te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 1bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het
onder 2 subsidiairbewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden (zijnde ongeveer de duur van het voorarrest), met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zoals hiervoor weergegeven zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsvrouw verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de gevorderde TBS met dwangverpleging primair verzocht deze niet op te leggen. Deze maatregel heeft te gelden als een ultimum remedium. In dit geval zijn lichtere afdoeningsmogelijkheden voorhanden, zoals bijvoorbeeld een klinische behandeling bij een voorwaardelijk strafdeel of een TBS-maatregel met voorwaarden. Verdachte zou bij een dergelijke afdoening de kans krijgen te bewijzen dat hij open staat voor hulp en begeleiding.
In het geval de rechtbank toch overgaat tot oplegging van TBS met dwangverpleging heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht hieraan geen ongemaximeerde duur te verbinden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is werkzaam bij [bedrijf] en was bij verdachte op huisbezoek om hem te ondersteunen bij het kiezen van een zorgverzekering. Nadat de spanningen bij verdachte steeds verder opliepen heeft hij [slachtoffer 2] woordelijk bedreigd en haar daarbij onder meer toegevoegd dat hij haar dood zou maken. Met de geuite bedreiging heeft verdachte [slachtoffer 2] veel angst aangejaagd. Zo heeft zij door toedoen van de bedreigingen slaapproblemen gekregen, therapie gevolgd en heeft zij ook een tijd niet kunnen werken.
De rechtbank acht het des te kwalijker dat de bedreiging was gericht tegen een persoon die verdachte hulp kwam bieden. Verdachte heeft bij de gevolgen van zijn handelen kennelijk niet stilgestaan en zijn eigen boosheid en frustraties op de voorgrond gezet.
Ruim een week na de bedreiging heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Tijdens een bezoek aan [slachtoffer 1] heeft hij in diens woning onenigheid met hem gehad, wat ertoe heeft geleid dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven. Hierbij heeft het slachtoffer een gebroken oogkas en een barstwond opgelopen. Deze barstwond is geheeld, maar heeft wel geleid tot meerdere ontsierende littekens in het gezicht. Dat dit geweld heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer 1] maakt de handelswijze nog ernstiger omdat dat juist de plek moet zijn waar iemand zich bij uitstek veilig moet voelen.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat [slachtoffer 1] aan het gebeuren veel slapeloze nachten heeft overgehouden, dat hij het vertrouwen in mensen heeft verloren en dat hij zich als gevolg van hetgeen verdachte hem heeft aangedaan onder (psychische) behandeling heeft gesteld. Bovendien wordt hij door de littekens nog dagelijks geconfronteerd met hetgeen verdachte hem heeft aangedaan.
Verdachte heeft met zijn handelswijze aangetoond geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 1 april 2024. Hieruit volgt dat verdachte in het recente verleden is veroordeeld ter zake van geweldsfeiten en bedreiging. Aan verdachte zijn in het recente verleden ook (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Ook zijn er in het verleden al bijzondere voorwaarden aan voorwaardelijke straffen verbonden, waaronder ook een behandelverplichting. Deze recente strafopleggingen en zelfs een drietal lopende proeftijden hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het strafblad van verdachte zal dan ook in strafverzwarende zin worden meegewogen.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en door [psychiater] , psychiater, en [psycholoog] , GZ-psycholoog is aldaar onderzoek verricht naar de persoon van verdachte. Hun onderzoeksbevindingen en adviezen hebben zij beschreven in het PBC-rapport van 4 augustus 2023. In dit rapport staat samenvattend beschreven dat verdachte naar voren komt als een kwetsbare man bij wie in diagnostische zin sprake is van beperkte intellectuele vermogens (grensgebied van een zwakbegaafd en een licht verstandelijk beperkt niveau), van een andere gespecificeerde stoornis, van een ernstige stoornis in alcoholgebruik, van een ten minste matig ernstige stoornis in cannabisgebruik en van antisociaal gedrag van een volwassene. De genoemde stoornissen bestaan volgens de deskundigen al jaren en zijn bepalend voor de kwetsbaarheid van verdachte en de vele problemen in zijn functioneren. De kwetsbaarheid en psychopathologie is bij verdachte veelomvattend en in brede zin van dusdanig ondermijnende invloed op zijn gedragingen en gedragskeuzes, ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten, dat dit volgens de deskundigen wijst op een (sterke) vermindering van toerekenbaarheid.
De rechtbank neemt de conclusie en het advies uit het rapport over en zal de feiten verdachte in verminderde mate toerekenen.
Strafkader
Om er aan bij te dragen dat in dezelfde soort zaken een zelfde straf wordt opgelegd (rechtseenheid genoemd), heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor verschillende strafbare feiten landelijke oriëntatiepunten uitgewerkt. In deze strafzaak ligt het zwaartepunt wat betreft de ernst van het feit bij de zware mishandeling. De LOVS-oriëntatiepunten geven bij een zware mishandeling, zonder wapen, een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden weer. In dit geval houdt de rechtbank er in strafverzwarende zin rekening mee dat sprake is van recidive op het gebied van geweld. Ook op het gebied van bedreiging is sprake van recidive en voor dat feit is in dit geval een kortdurende gevangenisstraf op zijn plaats. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er verder ook rekening mee dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde feiten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan in dit geval niet worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Conclusie met betrekking tot de straf
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden. Hierbij heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met het gegeven dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd omdat deze straf meer in lijn is met voornoemde uitgangspunten en ook met straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken. Daarnaast is de rechtbank anders dan door de officier van justitie is gevorderd niet tot een bewezenverklaring gekomen van de ten laste gelegde diefstal.
TBS-maatregel
De deskundigen van het PBC hebben in voornoemd rapport geconcludeerd dat op basis van zowel de risicotaxatie-instrumenten als op basis van het klinische oordeel, het recidiverisico op gewelddadig gedrag bij onveranderde omstandigheden als hoog kan worden ingeschat. Deze hoge inschatting ziet op zowel de korte als langere termijn. Om het recidiverisico te verminderen is het van belang dat verdachte langdurig behandeling en begeleiding zal krijgen gezien zijn lang bestaande kwetsbaarheden en problematiek. Het is aangewezen dat deze behandeling zal starten met een klinisch traject (opname) voor stabilisatie en behandeling waarbij langdurige abstinentie van middelen essentieel is. Van belang hierbij is dat verdachte in een omgeving wordt opgenomen die tevens tegemoetkomt aan de beperkte verstandelijke vermogens van verdachte.
Door de deskundigen is geadviseerd aan verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Ter terechtzitting van 5 januari 2024 zijn beide deskundigen gehoord. Zij hebben toen verklaard dat de TBS-maatregel met dwangverpleging het enige kader is waarbinnen verdachte behandeld kan worden. Volgens de deskundigen staat niet de onwil, maar het onvermogen centraal bij verdachte. Dat maakt dat hij ondanks verschillende soorten hulpverlening geen stabiel leven kon leiden. De combinatie aan verschillende factoren maakt het volgens de deskundigen niet mogelijk om hulp te bieden binnen een voorwaardelijk kader. De complexiteit van de problematiek is erin gelegen dat verschillende facetten op elkaar inwerken, te weten de beperkte intelligentie, zijn verslavingsproblematiek, zijn onverwerkte trauma en het gebrek aan beschermende factoren.
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies en adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Conclusie met betrekking tot de TBS-maatregel
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico voldoende terug te dringen om daarmee de veiligheid van de maatschappij te garanderen. Daarvoor is er in dit geval, zoals uit het voorgaande volgt, geen ander middel dan de plaatsing in een forensische kliniek in het kader van de maatregel tot TBS met dwangverpleging. Een voorwaardelijk kader bij een voorwaardelijke straf dan wel de TBS-maatregel met voorwaarden is gegeven de omstandigheden niet haalbaar. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van TBS met dwangverpleging.
Aan alle wettelijke vereisten (genoemd in artikel 37a Sr) voor oplegging van de maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde zware mishandeling (feit 2 subsidiair) betreft een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De bedreiging (feit 1) betreft een in dat artikel specifiek benoemd feit waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd. Daarnaast was bij verdachte ook ten tijde van de feiten sprake van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens en eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel.
Ongemaximeerde TBS-maatregel
De TBS-maatregel met dwangverpleging zal onder meer worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit. De maatregel zal daarom ongemaximeerd worden opgelegd. Dat betekent dat de TBS pas zal eindigen als de rechter van oordeel is dat verdachte niet langer een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.489,-. Dit bedrag bestaat uit € 489,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde feit. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • sloten vervangen (€ 245,-)
  • telefoon (€ 100,-)
  • vervangen paspoort (€ 80,-)
  • opvragen medische informatie (€ 33,84)
  • reiskosten (€ 30,-)
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 25,- aan proceskosten gevorderd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Zij heeft gevorderd om de vordering geheel toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het gevoerde pleidooi tot vrijspraak, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
In geval van bewezenverklaring en toewijzing van de vordering dient aan de benadeelde partij een aanzienlijk lager bedrag aan immateriële schade te worden toegekend dan door de benadeelde partij is gevorderd. De raadsvrouw heeft in dat kader gewezen op uitspraken in soortgelijke zaken.
De materiële schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd (telefoon, paspoort en reiskosten) en te onduidelijk (medische informatie). Om die reden dient de benadeelde partij ten aanzien van die kosten niet-ontvankelijk verklaard te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de schadepost ‘reiskosten’ onvoldoende is onderbouwd. Onduidelijk is gebleven waar de gevorderde reiskosten specifiek op zien en of deze reiskosten naar behandelingen/afspraken in causaal verband staan met het bewezen verklaarde.
Met betrekking tot de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘sloten vervangen’, is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onvoldoende duidelijk of er voldoende causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde zware mishandeling en deze schadepost. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren om partijen daar nog nader op in te laten gaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De schadepost ‘opvragen medische informatie’ is voldoende onderbouwd en komt voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat onduidelijk is gebleven waarom dit tweemaal is gebeurd op dezelfde datum en het daarbij lijkt te gaan om het opvragen van dezelfde medische informatie. De rechtbank zal om die reden de kosten voor het eenmaal opvragen van € 16,92 toewijzen. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij zal voor zover de vordering betrekking heeft op de schadeposten “telefoon” en “vervangen paspoort” in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat verdachte van de diefstal zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal daarom een bedrag van € 16,92 aan materiële schade toewijzen.
Proceskosten
In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een advocaat. Er bestaat in dat geval geen wettelijke grondslag om de als proceskosten gevorderde reiskosten toe te wijzen. Deze gevorderde kosten komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat verdachte recht heeft op immateriële schadevergoeding. Er is sprake van lichamelijk letsel en de immateriële schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit (feit 2).
Gelet op het bewezenverklaarde en bedragen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 1.000,- billijk is. Voor het meerdere zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden en zal de rechtbank bepalen dat hij de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Proceskostenveroordeling
De verdachte zal veroordeeld worden in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Totale schade
De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 1.016,92 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.016.92, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Aan verdachte zijn in drie afzonderlijke vonnissen (onder parketnummers: 16/058685-21, 16/279416-21 en 21/003155-19) voorwaardelijke straffen opgelegd. Aan deze voorwaardelijke straffen was telkens de algemene voorwaarde verbonden dat verdachte zich gedurende een proeftijd van 2 jaren niet schuldig zou maken aan strafbare feiten.
Door het in die bedoelde proeftijd plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft verdachte die voorwaarde niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straffen worden gelast.
De rechtbank is echter met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat, gelet op de aard en de verwachte duur van de TBS-maatregel met dwangverpleging, tenuitvoerlegging van die opgelegde voorwaardelijke straffen in dit geval niet opportuun is en zal daarom de vorderingen afwijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf;
- gelast dat verdachte ter
beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.016,92;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde met betrekking tot de schadeposten sloten vervangen (€ 245,-), opvragen medische informatie (€ 16,92) en het niet toegewezen deel van de verzochte immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft de gevorderde schade voor de telefoon en het paspoort niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.016,92 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 24 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vorderingen tenuitvoerlegging met parketnummers 16/058685-21, 16/279416-21 en 21/003155-19
- wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en
L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2022 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen '"Als ik je
ergens zie, maak ik je dood' en/of 'Als ik je tegenkom, dan maak ik je helemaal
kapot' en/of' Ik maak je af, waar ik je ook zie, dat maakt mij niet uit' , althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven,
- meerdere keren (met de vuist) in het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of
- bij de keel heeft gegrepen en/of die keel heeft vastgehouden en/of die keel met
kracht heeft dichtgeknepen waardoor die [slachtoffer 1] het bewustzijn verloor en/of
- met een voorwerp op het hoofd heeft geslagen en/of
- een doek op het gezicht heeft gedrukt waardoor die [slachtoffer 1] geen adem kreeg,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een oogkasfractuur en/of
een of meerdere blijvende littekens op zijn gezicht en/of hoofd, heeft toegebracht
door die [slachtoffer 1]
- meerdere keren (met de vuist) in het gezicht te stompen/slaan en/of
- bij de keel te grijpen en/of de keel vast te houden en/of de keel met kracht
dicht te knijpen waardoor die [slachtoffer 1] het bewustzijn verliest en/of
- met een voorwerp op het hoofd te slaan en/of
- een doek op het gezicht te drukken waardoor die [slachtoffer 1] geen adem krijgt;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1]
- meerdere keren (met de vuist) in het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of
- bij de keel heeft gegrepen en/of die keel heeft vastgehouden en/of die keel met
kracht heeft dichtgeknepen waardoor die [slachtoffer 1] het bewustzijn verloor en/of
- met een voorwerp op het hoofd heeft geslagen en/of
- een doek op het gezicht heeft gedrukt waardoor die [slachtoffer 1] geen adem kreeg,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
. hij op of omstreeks 28 december 2022 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- meerdere keren (met de vuist) in het gezicht te stompen/slaan en/of
- bij de keel te grijpen en/of de keel vast te houden en/of de keel met kracht dicht te
knijpen waardoor die [slachtoffer 1] het bewustzijn verliest en/of
- met een voorwerp op het hoofd te slaan en/of
- een doek op het gezicht te drukken waardoor die [slachtoffer 1] geen adem krijgt;
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een oogkasfractuur en/of een of
meerdere blijvende littekens op zijn gezicht en/of hoofd ten gevolge heeft gehad
( art 300 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Utrecht, althans in Nederland, een
sleutelbos, een paspoort en een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2020:1890
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2023006120, doorgenummerd pagina 1 tot en met 85. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van trafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
4.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] , pag. 18.
5.Idem, pag. 19.
6.Proces-verbaal van verhoor [aangever] d.d. 27 december 2022, pag. 15.
7.Proces-verbaal van verhoor [aangever] d.d. 19 januari 2023, pag. 23.
8.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] , pag. 31.
9.Medische gegevens betreffende [slachtoffer 1] , pag. 39 en 40.
10.Medisch journaal van huisarts [huisarts] , gezondheidscentrum [gezondheidscentrum] (losbladig).
11.Bijlage bij het proces-verbaal genoemd onder voetnoot 6, pag. 32, 33 en 35.
12.Foto van [slachtoffer 1] , ingezonden op 18 maart 2024 (losbladig)
13.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 oktober 2023, pag 4 (aanvullend proces-verbaal, losbladig).