ECLI:NL:RBMNE:2024:3767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/4958
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en weigering nieuwe Ziektewet-uitkering na ziekmelding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 8 maart 2022 en de weigering van het Uwv om een nieuwe Ziektewet-uitkering toe te kennen na een nieuwe ziekmelding op dezelfde datum. Eiser, die voor het laatst als medewerker operations werkte, had zich op 26 februari 2021 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering vanaf 29 januari 2021. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB), waarin eiser ongeschikt werd geacht voor zijn eigen werk, maar geschikt voor andere functies. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere beslissingen. De rechtbank behandelde het beroep op 14 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv.

De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 8 maart 2022 meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen en of hij geschikt was voor arbeid. Eiser voert aan dat zijn medische klachten door het Uwv zijn onderschat en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Het Uwv stelt dat het medisch oordeel zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen reden is om van dit oordeel af te wijken. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen objectieve medische redenen zijn om aan te nemen dat eiser niet geschikt was voor de eerder geduide functies. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4958

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 8 maart 2022 en de weigering van het Uwv om aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen na zijn nieuwe ziekmelding op 8 maart 2022.
2. Eiser werkte voor het laatst als medewerker operations voor gemiddeld 20 uur per week. Eiser heeft zich op 26 februari 2021 ziekgemeld voor dit werk met psychische en lichamelijke klachten. Hij ontving daarna een ZW-uitkering van het Uwv vanaf 29 januari 2021 (de eerste dag dat eisers dienstverband is geëindigd).
2.1.
In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) is eiser ongeschikt geacht voor zijn voormalig werk als medewerker operations, maar geschikt geacht om drie andere functies te kunnen uitoefenen. Met het besluit van 7 februari 2022 (primair besluit 1) heeft het Uwv beslist dat de ZW-uitkering die eiser ontving vanaf 8 maart 2022 wordt beëindigd, omdat hij op 25 januari 2022 met de drie functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat zij ziek werd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.2.
Eiser heeft zich op 8 mei 2022 per 8 maart 2022 opnieuw ziekgemeld. In het besluit van 14 juni 2022 (primair besluit 2) heeft het Uwv beslist dat eiser geschikt is voor de drie functies die eerder bij de EZWB waren geselecteerd, en dat eiser daarom geen ZW-uitkering krijgt. Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3.
Het Uwv heeft op 8 september 2023 twee afzonderlijke beslissingen op bezwaar genomen (de bestreden besluiten) en beslist dat de eerdere primaire besluiten 1 en 2 worden gehandhaafd. Aan de bestreden besluiten ligt een rapport van 7 september 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat eiser geen beperkingen door ziekte of gebrek heeft op 8 maart 2022 en dus op die datum geschikt was voor zijn eigen werk en de drie eerder geduide functies kon uitoefenen.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Tegen welke beslissing is het beroep van eiser gericht?
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het Uwv de bestreden besluiten van 8 september 2023 terecht heeft genomen. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het was eerst voor de rechtbank niet duidelijk of het beroep van eiser zich tegen één van de beslissingen op bezwaar van 8 september 2023 richtte of tegen beide beslissingen. Eiser had bij zijn beroepschrift namelijk alleen de beslissing op bezwaar van 8 september 2023 bijgevoegd over de weigering naar aanleiding van de nieuwe ziekmelding, terwijl hij óók beroepsgronden had ingediend die gaan over de beëindiging van de ZW-uitkering. Op de zitting is duidelijk geworden dat eiser het niet eens is met beide beslissingen op bezwaar. Het Uwv heeft daarbij verklaard er geen bezwaren tegen te hebben als het beroep wordt opgevat als te zijn ingediend tegen beide beslissingen op bezwaar. De rechtbank zal dan ook hierna beide bestreden besluiten beoordelen.
Wat is het standpunt van partijen?
4. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 8 maart 2022 meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen en daarom zijn ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. Daarnaast is tussen partijen in geschil of het Uwv eiser terecht per 8 maart 2022 geschikt vindt voor zijn arbeid, zodat hij geen nieuwe ZW-uitkering krijgt vanaf die datum.
5. In beroep voert eiser – samengevat – aan dat de medische klachten (waaronder vergeetachtigheid, knieklachten, hernia en vermoeidheid vanwege een burn-out en andere psychische klachten) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Daarnaast geeft het neuropsychologisch onderzoek dat het Uwv heeft laten uitvoeren door klinisch neuropsycholoog [neuropsycholoog] , geen blijk van een objectief, zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek, zo stelt eiser.
6. Volgens het Uwv is het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand gekomen en dat geldt ook voor het op zijn verzoek verrichte onderzoek van de neuropsycholoog en psychiater. Er is verder geen reden om van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep af te wijken, omdat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens.
Wat is het beoordelingskader?
7. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt iemand die een ZW-uitkering krijgt na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt in het kader van de EZWB berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). [1] Als diegene zich na 52 weken na de eerdere ziektemelding opnieuw ziekmeldt en tussentijds geen ander werk heeft gedaan dan wordt voor de vraag of iemand recht heeft op een ZW-uitkering beoordeeld of diegene de drie bij de EZWB geduide functies kan uitvoeren. [2] Aan deze voorwaarde is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Dan mag het Uwv alleen al om die reden de ZW-uitkering weigeren.
8. Aan de bestreden besluiten ligt het rapport van 7 september 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende begrijpelijk zijn.
8.1.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
9. Bij deze beoordeling is verder van belang dat het gaat om de medische situatie van eiser op de datum in geding. In dit geval is voor beide bestreden besluiten de datum in geding 8 maart 2022. Dat is de datum waarop de ZW-uitkering van eiser is beëindigd én de datum waarop hij zich opnieuw heeft ziekgemeld.
Beoordeling van de gronden van eiser
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
10. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, met eiser gesproken tijdens de hoorzitting van 12 mei 2023 en aansluitend een medisch onderzoek verricht waarbij eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht. Omdat volgens eiser sprake is van geheugenstoornissen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast expertises laten uitvoeren door een psychiater en een neuropsycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep iets heeft gemist of een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser.
10.1.
De rechtbank is het ook niet eens met het standpunt van eiser dat het onderzoek van de ingeschakelde neuropsycholoog geen blijk geeft van een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek. Eiser wijst in dat verband op de conclusie van de neuropsycholoog dat er aanwijzingen gevonden zijn voor respons bias, in de vorm van onderpresteren en overrapportage van klachten. In de expertise wordt toegelicht dat respons bias een algemene term is die wordt gebruikt om situaties te beschrijven waarin respondenten de neiging hebben onnauwkeurige of foutieve antwoorden te geven in bijvoorbeeld gestructureerde interviews. De neuropsycholoog concludeert dat de resultaten van de reguliere neuropsychologische tests en de klachtenvragenlijst die bij eiser zijn afgenomen door de aanwijzingen voor respons bias niet zonder meer betrouwbaar geïnterpreteerd kunnen worden. Dat eiser het er niet mee eens is dat sprake is van respons bias betekent niet dat het onderzoek van de neuropsycholoog onzorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft er verder in dat kader terecht op gewezen dat de neuropsycholoog en de psychiater niet in dienst werken van het Uwv en niet eisers behandelaar zijn. Het valt dan ook niet in te zien dat geen sprake zou zijn geweest van onafhankelijk onderzoek, zoals eiser stelt. Gelet daarop kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar medisch oordeel niet mede heeft mogen baseren op de door de psychiater en de neuropsycholoog verrichte onderzoeken.
10.2.
Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat de door de neuropsycholoog afgenomen geheugentest niet correct is verlopen. Dit terwijl het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar volgens eiser volledig op wordt gebaseerd. Ook dit standpunt van eiser kan de rechtbank niet volgen. Er zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden dat de desbetreffende geheugentest niet correct is verlopen. Bovendien concludeert de neuropsycholoog juist dat de resultaten van de reguliere neuropsychologische tests niet zonder meer als betrouwbaar geïnterpreteerd kunnen worden. Hieruit maakt de rechtbank op dat het oordeel van de neuropsycholoog dus (juist) niet alleen op de geheugentest is gebaseerd. Daar komt nog bij dat ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf eiser psychisch heeft onderzocht en heeft gekeken naar het oordeel van de primaire arts van het Uwv, die ook al psychisch onderzoek bij eiser had verricht.
10.3.
Gelet op het voorgaande is van een onzorgvuldig onderzoek niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het medisch inhoudelijke oordeel
11. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dat eiser geschikt is voor het eigen werk. Dit omdat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de datum in geding geen sprake was van ziekte of gebrek waarvoor beperkingen moeten worden aangenomen.
11.1.
Volgens eiser zijn er beperkingen in de rubriek persoonlijk en sociaal functioneren aan de orde vanwege ernstige en aanhoudende geestelijke en somatische klachten. Vanwege knie-, hernia- en armklachten moeten ook beperkingen in de rubriek dynamische handelingen worden aangenomen, zo stelt eiser. Daarnaast zou volgens eiser een urenbeperking moeten worden aangenomen.
11.2.
De rechtbank volgt eiser daarin niet. Voor het aannemen van beperkingen is de enkele subjectieve ervaring van klachten onvoldoende. Het gaat erom dat kan worden vastgesteld dat de ervaren klachten een objectieve medische oorzaak hebben. Pas dan kan de verzekeringsarts de klachten vertalen naar beperkingen in de FML. Eiser ervaart verdergaande fysieke en psychische klachten en beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, maar van een objectieve medische reden daarvoor is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken. Dat kan de rechtbank, gelet op de conclusies van de neuropsycholoog en psychiater, volgen. Omdat aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, bij de beoordeling van de beperkingen geen doorslaggevende betekenis kan toekomen en eiser geen andere medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van die klachten, heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het verzoek van eiser om een onafhankelijk neuropsycholoog te benoemen wordt afgewezen. Voor benoeming van een onafhankelijk deskundige is slechts aanleiding indien er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Zoals hierboven overwogen is daarvan in dit geval geen sprake. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde en de gelegenheid heeft gehad om medische stukken te overleggen.

Conclusie en gevolgen

13. De conclusie is dat het beroep van eiser niet slaagt en eiser geen gelijk krijgt. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.