ECLI:NL:RBMNE:2024:3763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/2082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de toezendverplichting van artikel 40 Wet WOZ en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 maart 2023, die betrekking heeft op de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 560.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het belastingjaar 2022. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij stelt dat de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken.

Tijdens de online zitting op 22 februari 2024 heeft eiser aangegeven dat de WOZ-waarde niet langer in geschil is, maar dat hij wel vindt dat de heffingsambtenaar in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar inderdaad de toezendverplichting heeft geschonden, omdat hij niet de correcties voor de KOUDVL-factoren en de indexeringspercentages heeft verstrekt in de bezwaarfase. De rechtbank ziet echter aanleiding om het gebrek te passeren, omdat de informatie in beroep is hersteld en de WOZ-waarde niet meer ter discussie staat.

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50, en tot vergoeding van het griffierecht van € 50,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2024. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: W.H. Verdouw),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: ing. P.J.G. Jansen RT RDMW).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 2 maart 2023 (de bestreden uitspraak) van de heffingsambtenaar, die betrekking heeft op de hoogte van de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 25 februari 2022 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 560.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd. Met de bestreden uitspraak is de heffingsambtenaar bij deze beslissing gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 22 februari 2024. Partijen hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
2. Eiser stelt dat er sprake is van een schending van de toezendverplichting van de heffingsambtenaar op grond van artikel 40 van de Wet WOZ. De heffingsambtenaar heeft in bezwaar ten onrechte niet de waardes van alle objectonderdelen verstrekt, geen inzicht gegeven in hoe de onderlinge verschillen in KOUDVL-factoren [1] worden verrekend en ook niet inzichtelijk gemaakt hoe de indexering naar de waardepeildatum is toegepast. De WOZ-waarde van de woning is niet langer in geschil. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij naar aanleiding van de taxatiematrix en de in beroep verstrekte gegevens van mening is dat de vastgestelde WOZ-waarde door de heffingsambtenaar goed is onderbouwd.
De beoordeling van de zaak
3. Omdat eiser op de zitting heeft verklaard dat de WOZ-waarde niet langer in geschil is, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser over de schending van artikel 40 van de Wet WOZ zo, dat hij vindt dat de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de proceskosten omdat pas in beroep alle gevraagde gegevens zijn verstrekt. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of er sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ en of dit moet leiden tot een proceskostenvergoeding.
4. Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet de heffingsambtenaar degene die een WOZ-beschikking heeft gekregen en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens, een afschrift geven van de gegevens als die gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. [2] De gevraagde gegevens kunnen eveneens betrekking hebben op de vergelijkingsobjecten die voor de waardevaststelling zijn gebruikt. De heffingsambtenaar moet – op specifiek verzoek van belanghebbende – ook inzicht geven in de gegevens, keuzes en aannames die zijn gebruikt bij een modelmatige berekening.
5. Ten aanzien van de waardes van de objectonderdelen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ, alleen al omdat niet is gebleken dat eiser (voldoende specifiek) om deze gegevens heeft verzocht in de bezwaarfase. Uit het bezwaarschrift en ook uit het verslag van de hoorzitting kan niet worden afgeleid dat eiser heeft verzocht om de waardes van de objectonderdelen.
6. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift wel voldoende specifiek verzocht om de correcties voor de KOUDVL-factoren en de onderbouwing van de indexering. Ook heeft hij tijdens de hoorzitting aangegeven dat er geen correctiepercentages voor de KOUDV-factoren zijn verstrekt en dat niet inzichtelijk is gemaakt waarmee de verkoopcijfers van de referentiewoningen zijn geïndexeerd.
7. Uit de toelichting op de modelmatige waardebepaling in het taxatieverslag en de toelichting van de heffingsambtenaar op de zitting blijkt dat de vaststelling van de waarde van de woning het resultaat is van een geautomatiseerd proces. In het systeem worden daarbij correctiepercentages voor de verschillen in KOUDVL-factoren toegepast en - daar is de rechtbank ambtshalve mee bekend - ook correcties voor de waardeontwikkeling van verkoopcijfers, gebaseerd op CBS-cijfers.
7.1.
Over de correcties voor de KOUDVL-verschillen heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat raadpleging een kwestie van kijken in het model is, maar dat deze niet vanuit het systeem automatisch op het taxatieverslag worden afgedrukt. Daarvoor is een handmatige handeling vereist, wat in deze zaak niet is gebeurd. De taxatieverslagen voor het recentste belastingjaar zijn uitgebreider en bevatten deze correctiepercentages wel. De rechtbank begrijpt op basis van de toelichting dat in ieder geval de correctiepercentages voor de KOUDVL-verschillen voor de heffingsambtenaar raadpleegbaar zijn en aan eiser ter beschikking gesteld hadden kunnen worden, zoals uiteindelijk ook in beroep is gedaan. Gelet op de toelichting dat de gegevens handmatig uit het systeem gehaald kunnen worden, begrijpt de rechtbank ook dat de heffingsambtenaar de toegepaste indexering voor waardeontwikkeling van de verkoopcijfers afkomstig van algemene CBS-cijfers kan raadplegen. Nu de heffingsambtenaar de correcties voor KOUDVL-verschillen en de indexeringspercentages desgevraagd niet heeft verstrekt in de bezwaarfase, heeft hij de toezendverplichting van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geschonden. Daarmee is sprake van een gebrek in de bestreden uitspraak. De rechtbank ziet aanleiding het in de bezwaarfase ontstane gebrek te passeren, omdat de informatieachterstand in beroep is hersteld en de WOZ-waarde niet langer in geschil is. Omdat eiser pas in beroep kennis heeft kunnen nemen van de gegevens, die van belang zijn om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren, ziet de rechtbank wel aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. Ook ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.
De vergoeding van de proceskosten
8. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [3] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [4] De rechtbank berekent de vergoeding als volgt.
9. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00 met een wegingsfactor 0,25, omdat het geschil is beperkt tot de proceskosten. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De totale vergoeding bedraagt daarom € 437,50. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
10. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De afkorting KOUDVL staat voor Kwaliteit, Onderhoud, Uitstraling, Doelmatigheid, Voorzieningen en Ligging.
2.Hoge Raad, 18 augustus 2023, 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
3.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
4.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.