ECLI:NL:RBMNE:2024:3737
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaken en verzoek om schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 14 juni 2024, is het beroep van eiseres tegen de WOZ-waarde van twee onroerende zaken ongegrond verklaard. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van € 251.000,- en € 308.000,- voor respectievelijk object 1 en object 2, gelegen in de binnenstad van [plaats]. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. D.J. Koopmans, had deze waarden vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en onderbouwd met taxatiematrices.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen om de door de heffingsambtenaar gehanteerde huurwaardekapitalisatiemethode te weerleggen. De rechtbank wees ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres, ondanks het procesgedrag van haar gemachtigde.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van stellingen in belastingzaken en de rol van de heffingsambtenaar in het bewijzen van de vastgestelde waarden. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen sprake was van onredelijk gebruik van procesrecht door eiseres.