ECLI:NL:RBMNE:2024:3668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/16/566085 / HL ZA 23-324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen bij overlijden van bestuurder-aandeelhouder en aanbiedingsplicht van aandelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de verplichting van een besloten vennootschap, [eiseres] B.V., om haar aandelen aan te bieden aan de andere aandeelhouder, [gedaagde] B.V., na het overlijden van een van de bestuurders, [C]. De procedure begon met een dagvaarding op 9 november 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 april 2024. Tijdens deze behandeling werd het bezwaar van [gedaagde] tegen een eiswijziging van [eiseres] afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de wijziging slechts een verduidelijking was van de oorspronkelijke eis. De kern van de zaak draait om de statutaire verplichting tot aanbiedingsplicht van aandelen bij overlijden van een aandeelhouder. De rechtbank oordeelde dat het overlijden van [C] niet leidde tot belet of ontstentenis van [eiseres] als bestuurder van de vennootschap [onderneming]. De rechtbank wees het verzoek van [eiseres] om [onderneming] als derde in het geding te roepen af, omdat er geen sprake was van een ontslagbesluit. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis werd uitgesproken op 12 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/566085 / HL ZA 23-324
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. B. van Leeuwen uit Goes,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S. Jansen uit Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 november 2023 met de producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 30,
- de akte wijziging van eis met tevens het verzoek om een derde procespartij op te roepen ex artikel 118 Rv, tevens uitlaten producties van [eiseres] met de aanvullende producties 7 tot en met 13,
- de akte bezwaar eiswijziging en bezwaar artikel 118 Rv van [gedaagde] met de aanvullende producties 31 tot en met 35.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2024 plaatsgevonden. Namens [eiseres] is verschenen de heer [A] , statutair bestuurder van [eiseres] . [eiseres] werd bijgestaan door mr. Van Leeuwen. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [B] , statutair bestuurder van [gedaagde] . [gedaagde] werd bijgestaan door mr. Jansen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is het bezwaar van [gedaagde] tegen de eiswijziging afgewezen. De rechtbank heeft namelijk geoordeeld dat de eiswijziging slechts een verduidelijking is van hetgeen [eiseres] bij dagvaarding heeft gesteld. [gedaagde] is door deze eiswijziging niet in haar procesbelang geschaad.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is besloten dat er vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
De heren [C] en [B] hebben in 2013, via hun vennootschappen [eiseres] en [gedaagde] , de vennootschap [onderneming] B.V. ( [onderneming] ) opgericht met als doel om daarin gezamenlijk vastgoed aan te kopen, te verkopen en te beheren. In [2022] is [C] overleden. Door zijn overlijden is discussie ontstaan tussen [gedaagde] en de erfgenamen van [C] over de positie van [eiseres] als bestuurder van en aandeelhouder in [onderneming] . De rechtbank oordeelt dat het overlijden van [C] met zich brengt dat [eiseres] statutair verplicht is haar aandelen aan te bieden aan [gedaagde] . De door [eiseres] gevraagde verklaring op dit punt wordt afgewezen. Het overlijden van de bestuurder van [eiseres] leidt statutair niet tot ontstentenis of belet van [eiseres] als bestuurder van [onderneming] . Op dit punt wordt de door [eiseres] gevraagde verklaring voor recht toegewezen. Het verzoek van [eiseres] om [onderneming] als derde in het geding te mogen oproepen wordt afgewezen.

3.De beoordeling

[eiseres] is verplicht haar aandelen aan te bieden aan [gedaagde]
3.1.
[eiseres] vraagt een verklaring voor recht dat er geen aanbiedingsplicht geldt en dat [gedaagde] ten onrechte het vergader- en stemrecht van [eiseres] heeft opgeschort. Dit wordt afgewezen. Deze afwijzing geldt eveneens voor de verzochte verklaring voor recht dat het beroep door [gedaagde] op de statutaire bepaling van [onderneming] waaruit de aanbiedingsplicht volgt, onrechtmatig is, in strijd is met redelijkheid en billijkheid of misbruik van recht is.
3.2.
[onderneming] is gezamenlijk opgericht door [eiseres] en [gedaagde] . Bij de oprichting van [onderneming] zijn statuten opgemaakt (verder: statuten). In artikel 14 van de statuten is een algemene aanbiedingsplicht opgenomen waaruit volgt dat overdracht van aandelen alleen kan plaatsvinden nadat deze eerst aan de medeaandeelhouders te koop zijn aangeboden. In artikel 15 van de statuten is vervolgens een bijzondere aanbiedingsplicht opgenomen. In lid 1 (sub a en d) van dit artikel staat hierover het volgende:
‘Artikel 15 lid 1 sub a:
In geval van overlijden van een aandeelhouder, zomede ingeval hij het vrije beheer over zijn vermogen verliest, alsook ingeval van ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap dan wel goederengemeenschap krachtens geregistreerd partnerschap van een aandeelhouder, moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden bepaalde.’
‘Artikel 15 lid 1 sub d:
Voorts bestaat er eenzelfde verplichting tot aanbieding ingeval de zeggenschap over de onderneming van een aandeelhouder-rechtspersoon direct of indirect overgaat op een of meer anderen, zoals bedoeld in het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, ook indien die regels niet van toepassing zijn.’
3.3.
Met het overlijden van [C] is de zeggenschap over (de onderneming van) [eiseres] als aandeelhouder-rechtspersoon direct overgegaan op één of meer anderen zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 onder d van de statuten. De zeggenschap lag namelijk volledig bij [C] en is na zijn overlijden overgegaan op zijn erven. Om deze reden is [eiseres] verplicht haar aandelen in [onderneming] aan te bieden aan [gedaagde] , zoals bepaald in de statuten. Dat [gedaagde] van [eiseres] verlangt dat zij zich aan deze bepaling houdt, is dan ook niet onrechtmatig of misbruik van recht. Het beroep van [gedaagde] op deze bepaling is bovendien niet in strijd met redelijkheid of billijkheid. De statuten zijn namelijk juist bedoeld om te voorzien in een situatie als deze. [eiseres] heeft nog gesteld dat in dit artikel wordt verwezen naar [onderneming] als de onderneming van [eiseres] . Voor de toepassing van dit artikel zou dan moeten worden gekeken naar de wijziging in de zeggenschap over [onderneming] . Maar [onderneming] is niet de onderneming van [eiseres] .
3.4.
[gedaagde] heeft [eiseres] op 3 oktober 2022 en op 14 oktober 2022 verzocht om de aandelen in [onderneming] aan haar aan te bieden. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Daarmee is [eiseres] in verzuim geraakt waardoor het vergader- en stemrecht van [eiseres] is opgeschort. Dit volgt namelijk uit artikel 15 lid 5 van de statuten van [onderneming] :
‘Artikel 15 lid 5:
Zolang de aandeelhouder in verzuim is te voldoen aan de verplichting tot aanbieding van aandelen op grond van het bepaalde in dit artikel, is het aan die aandelen verbonden stemrecht, het recht op deelname aan de algemene vergadering en het recht op uitkeringen opgeschort.’
Er is geen sprake van belet of ontstentenis van [eiseres]
3.5.
[eiseres] vraagt in deze procedure ook dat voor recht wordt verklaard dat er geen sprake is van belet of ontstentenis aan de zijde van [eiseres] in de zin van artikel 16 lid 7 van de statuten. En dat de formalisatie van het belet op de vergadering van 14 oktober 2022 geen besluit tot ontslag van [eiseres] als bestuurder van [onderneming] inhoudt, zodat [eiseres] niet uit haar functie als bestuurder is ontslagen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar eis gewijzigd en het woordje ‘ontslag’ uit haar eis geschrapt. De rechtbank zal de gevraagde verklaring voor recht grotendeels toewijzen.
3.6.
In artikel 16 lid 7 van de statuten is het volgende bepaald:
‘Artikel 16 lid 7:
Ingeval van ontstentenis of belet van een bestuurder blijven de overige bestuurders met het bestuur belast. Bij ontstentenis of belet van alle bestuurders berust het bestuur van de vennootschap tijdelijk bij één door de algemene vergadering daartoe aangewezen persoon. De algemene vergadering heeft het recht om ook ingeval van ontstentenis of belet van één of meer, doch niet alle bestuurders, een persoon als bedoeld in de vorige zin, aan te wijzen die alsdan mede met het bestuur is belast.‘
3.7.
Uit de formulering van dit artikel volgt dat in het geval van belet of ontstentenis de overige bestuurder(s) met het bestuur belast blijft/ blijven (zie hiervoor ook artikel 2:244 lid 4 BW). Van belet is sprake als een bestuurder tijdelijk niet in staat is zijn functie uit te oefenen. Als de bestuurder permanent niet in staat is zijn functie uit te oefenen door ontslag of overlijden, is sprake van ontstentenis.
3.8.
Naar oordeel van de rechtbank is door overlijden van de heer [C] geen situatie van belet of ontstentenis van [eiseres] ontstaan. [eiseres] kon, ondanks het overlijden van haar bestuurder, immers haar taak als bestuurder van [onderneming] feitelijk blijven uitoefenen. [onderneming] werd vanaf het overlijden van de heer [C] namelijk vertegenwoordigd door de zoon van de heer [C]
3.9.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat het de bedoeling van de bestuurders van [eiseres] en [gedaagde] was om samen te werken. Zij hebben aan deze samenwerking vorm gegeven door – via hun eigen vennootschap – [onderneming] op te richten. Door het overlijden van de heer [C] is feitelijk een einde gekomen aan de samenwerking zoals partijen voor ogen hadden. Volgens [gedaagde] is daarmee een ontstentenis-situatie ontstaan zoals bedoeld in de statuten.
3.10.
[gedaagde] onderbouwt het bovengenoemde standpunt door te wijzen op het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1053) (verder: Julo-arrest). In dit arrest heeft het gerechtshof in een zaak met een overeenkomstig feitencomplex geoordeeld dat het overlijden van de bestuurder van de bestuurder-aandeelhouder van Julo B.V. leidt tot ontstentenis van de bestuurder-aandeelhouder. Het gerechtshof overweegt hierbij dat uit de statuten van Julo B.V. – ook objectief kenbaar – volgt dat twee heren via hun persoonlijke holding en ‘in de juridische jas’ van Julo B.V. invulling wilden geven aan hun persoonlijke samenwerking. Door het overlijden van één van de heren is er feitelijk een einde gekomen aan de samenwerking die partijen voor ogen stond.
3.11.
Anders dan het gerechtshof in het Julo-arrest, overweegt deze rechtbank dat aan de belet- of ontstentenisregeling van artikel 16 lid 7 van de statuten in het geheel niet wordt toegekomen. Van ontstentenis is namelijk geen sprake. [eiseres] is als bestuurder niet ontslagen en kan als besloten vennootschap niet overlijden. Van belet is evenmin sprake. [eiseres] kon haar bestuursfunctie ondanks het overlijden van de heer [C] namelijk blijven uitoefenen. De statuten zijn naar oordeel van de rechtbank op dit punt helder en laten geen andere lezing toe. Dat [C] en [B] mogelijk een andere bedoeling hadden, namelijk om via [onderneming] louter een persoonlijke samenwerking te bewerkstelligen, doet hieraan niets af. [C] en [B] zijn beiden betrokken geweest bij de totstandkoming van de statuten van [onderneming] en hebben zich daarbij laten bijstaan door een notaris. Als partijen wilden dat er een ontstentenissituatie zou ontstaan in geval [C] en/of [B] zou overlijden, dan hadden zij dat in de statuten van [onderneming] moeten regelen.
[eiseres] mag [onderneming] niet als procespartij oproepen
3.12.
Als de algemene vergadering van aandeelhouders van [onderneming] [eiseres] als bestuurder heeft ontslagen, dan is dit ontslagbesluit volgens [eiseres] nietig op grond van artikel 2:14 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Om die reden heeft [eiseres] verzocht om [onderneming] als procespartij in het geding op te roepen op grond van artikel 118 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank wijst dit verzoek af, zoals meegedeeld tijdens de mondelinge behandeling. Vaststaat dat [onderneming] een dergelijk ontslagbesluit niet heeft genomen, waardoor de grond voor dit verzoek vervalt.
3.13.
Bovendien, ook als geoordeeld zou worden dat er sprake is van een nietig ontslagbesluit, dan richt deze nietigheid zich louter en alleen tegen (het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van) [onderneming] . [gedaagde] is hierin geen partij. Voor zover [eiseres] met dit verzoek dus een fout wilde herstellen, namelijk het niet mee-dagvaarden van [onderneming] bij inleidende dagvaarding, overweegt de rechtbank dat artikel 118 Rv hiervoor niet is bedoeld.
De proceskosten worden gecompenseerd
3.14.
Omdat [eiseres] en [gedaagde] allebei deels in het gelijk worden gesteld, oordeelt de rechtbank dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek van [eiseres] om [onderneming] als derde in het geding te roepen af,
4.2.
verklaart voor recht dat er geen sprake is van ontstentenis of belet aan de zijde van [eiseres] in de zin van artikel 16 lid 7 van de statuten van [onderneming] ,
4.3.
compenseert de proceskosten van [eiseres] en [gedaagde] in die zin dat beide partijen belast blijven met de eigen kosten,
4.4.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Meer en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.