ECLI:NL:RBMNE:2024:3663

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/16/562300 / HA ZA 23-573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging overdracht appartementsrecht op grond van pauliana door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst de overdracht van een appartementsrecht door [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] vernietigd op grond van pauliana, zoals vastgelegd in artikel 3:45 BW. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 12 juni 2024 geoordeeld dat de rechtshandeling onverplicht was en dat de Ontvanger benadeeld was in haar verhaalsmogelijkheden. De procedure begon met een dagvaarding op 12 juni 2023, gevolgd door verschillende akten en een mondelinge behandeling op 29 maart 2024. De rechtbank concludeerde dat de overdracht van het appartementsrecht paulianeus was, omdat [gedaagde sub 1] wist of moest weten dat deze handeling de Ontvanger zou benadelen, gezien de eerder opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting van € 770.299,-. De rechtbank heeft de vordering van de Ontvanger toegewezen, wat betekent dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten dulden dat de Ontvanger zich verhaalt op het appartementsrecht voor de belastingschuld van [gedaagde sub 1]. Tevens zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.118,-.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/562300 / HA ZA 23-573
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
rijksinstelling
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST / MKB,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. C. Rijckenberg te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , Verenigde Staten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. T.M.M. Ross te Tiel.
Eiseres wordt hierna de Ontvanger genoemd. Gedaagden worden hierna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 12 juni 2023,
- de akte van de Ontvanger met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de akte van de Ontvanger met aanvullende producties,
- de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met aanvullende producties,
- de akte van de Ontvanger met aanvullende producties,
- de akte van de Ontvanger met een eiswijziging,
- de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met de reactie op de eiswijziging.
1.2.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft op 29 maart 2024 plaatsgevonden. De advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde sub 1] heeft een appartementsrecht aan [gedaagde sub 2] overgedragen. De Ontvanger heeft deze rechtshandeling vernietigd. Zij meende dat deze overdracht paulianeus was. Zij heeft een vordering op [gedaagde sub 1] en is door de overdracht van het appartementsrecht benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden. De rechtbank is van oordeel dat de Ontvanger de overdracht van het appartementsrecht terecht heeft vernietigd.

3.De verdere uitleg van het geschil

3.1.
Op 26 februari 2022 heeft de Ontvanger aan [gedaagde sub 1] een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2017 opgelegd. De hoogte van de navorderingsaanslag is € 770.299,-. [gedaagde sub 1] heeft de navorderingsaanslag niet betaald.
3.2.
Op 14 juni 2022 heeft [gedaagde sub 1] haar appartementsrecht aan het adres [adres] [plaats] , verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2] . De overdracht van het appartementsrecht heeft de Ontvanger op 12 juni 2023 vernietigd op grond van pauliana, artikel 3:45 BW. In deze procedure vordert de Ontvanger een verklaring voor recht dat de rechtshandeling, waarbij het appartementsrecht is verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2] of waarbij de verplichting tot verkoop is ontstaan, paulianeus is. De Ontvanger wil dat de door haar ingeroepen vernietigingsgrond in rechte aanvaard wordt, of dat de rechtbank de rechtshandeling alsnog vernietigt. Daarnaast wil de Ontvanger dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld om te dulden dat de Ontvanger zich verhaalt op het appartementsrecht voor de belastingschuld van [gedaagde sub 1] . Tot slot vordert de Ontvanger vergoeding van de proceskosten.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij betwisten dat de overdracht van het appartementsrecht van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] paulianeus is geweest.

4.De beoordeling

Er is sprake van pauliana
4.1.
Van paulianeus handelen is sprake als een schuldenaar een onverplichte rechtshandeling verricht waarvan hij wist of moest weten dat hij daarmee één of meer schuldeisers zou benadelen in hun verhaalsmogelijkheden. Dan kan de schuldeiser de rechtshandeling vernietigen. Dit volgt uit artikel 3:45 BW.
4.2.
Op het moment dat [gedaagde sub 1] op 14 juni 2022 het appartementsrecht verkocht en leverde aan [gedaagde sub 2] had de Ontvanger al een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2017 opgelegd aan [gedaagde sub 1] . Door de overdracht van het appartementsrecht is de Ontvanger benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden. Het appartementsrecht is namelijk uit het vermogen van [gedaagde sub 1] gegaan, waardoor de Ontvanger zich daarop niet meer kan verhalen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] menen dat de Ontvanger niet is benadeeld, omdat [gedaagde sub 1] een schuld had aan [gedaagde sub 2] . Met de overdracht van het appartementsrecht is die schuld verrekend. Het vermogen van [gedaagde sub 1] zou daardoor niet zijn verminderd. Dat de schuld van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] hierdoor is verrekend, doet daar echter niets aan af. Voor de Ontvanger zijn er nu minder vermogensobjecten van [gedaagde sub 1] over waarop zij zich kan verhalen.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moesten ook weten dat zij de Ontvanger benadeelden met de overdracht van het appartementsrecht. Het vermoeden van wetenschap van artikel 3:46 lid 1 sub 5 onder b BW geldt. Uit die bepaling volgt een vermoeden dat beide partijen bij de rechtshandeling wisten dat zij derden benadeelden met de handeling als die benadelende rechtshandeling is verricht binnen één jaar voor het inroepen van de pauliana. De rechtshandeling moet zijn verricht door rechtspersonen waarbij de bestuurder van de ene rechtspersoon, een bloedverwant is van de bestuurder van de andere. Dit vermoeden geldt hier. De Ontvanger heeft binnen één jaar na de overdracht van het appartementsrecht de vernietiging daarvan ingeroepen. De Ontvanger heeft de overdracht van het appartementsrecht op 12 juni 2023 vernietigd en het appartementsrecht is op 14 juni 2022 overgedragen. Bovendien is de rechtshandeling verricht door een bestuurder die een bloedverwant is van de bestuurder van de andere partij. De bestuurder van [gedaagde sub 2] , mevrouw [A] , is de dochter van de bestuurders van [gedaagde sub 1] , de heer en mevrouw [B] .
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hiertegen verweer gevoerd door te stellen dat [gedaagde sub 1] verplicht was om het appartementsrecht over te dragen. Een verplichte rechtshandeling kan niet met een beroep op pauliana worden vernietigd. Maar hier is geen sprake van een verplichte rechtshandeling. [gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat zij het appartementsrecht aan [gedaagde sub 2] moest overdragen om een rekening-courantschuld van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] af te lossen. Het aflossen van een rekening-courantschuld door het overdragen van een appartementsrecht geldt als een inbetalinggeving. Er is een andere prestatie verricht dan verschuldigd was. [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 2] geen geldbedrag overgemaakt om de schuld af te lossen, maar zij heeft in plaats daarvan een appartementsrecht overgedragen.
4.5.
Uit de jurisprudentie over artikel 42 Faillissementswet (hierna: Fw) blijkt dat inbetalinggeving en overdracht gevolgd door verrekening een onverplichte rechtshandeling is. [1] Op deze manier kunnen goederen aan het verhaal van de andere schuldeisers worden onttrokken, waardoor deze schuldeisers benadeeld worden. Deze jurisprudentie met betrekking tot artikel 42 Fw kan ook op artikel 3:45 BW worden toegepast. Er bestaat verwantschap tussen de inhoud en de gevolgen van artikel 42 Fw en artikel 3:45 BW. In artikel 42 Fw betekent onverplicht hetzelfde als onverplicht in de zin van artikel 3:45 BW: ‘zonder dat daartoe een rechtsplicht bestaat’. Daarnaast staat in de parlementaire geschiedenis van artikel 42 Fw dat de inhoud en de betekenis van het artikel is vergeleken met en gelijkgesteld aan de artikelen 3:45 tot en met 3:47 BW. Ook sluit de procureur-generaal in zijn oordeel over een onverplichte rechtshandeling, in het arrest Kin/Emmerig, aan bij de pauliana buiten faillissement. [2]
4.6.
De conclusie is dat de Ontvanger de overdracht van het appartementsrecht op 12 juni 2023 terecht heeft vernietigd. De verklaring voor recht wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten dulden dat de Ontvanger zich verhaalt op het appartementsrecht voor de belastingschuld van [gedaagde sub 1] .
4.7.
Maar ook als inbetalinggeving niet per definitie een onverplichte rechtshandeling zou zijn en ook als het appartementsrecht niet zou zijn overgedragen om een rekening-courantschuld af te lossen, dan oordeelt de rechtbank ten overvloede dat niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] zich eerder tot die levering had verplicht tegenover [gedaagde sub 2] . In dat geval is er dus ook geen sprake van een verplichting tot levering en dus geen verplichte rechtshandeling.
4.8.
[gedaagde sub 1] heeft op 15 mei 2022 een afspraak bij de notaris gemaakt om de werkzaamheden voor de levering op te starten. Het resultaat is de koop/leveringsovereenkomst van 14 juni 2022. Ook op 15 mei 2022 wisten zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] dat er een definitieve aanslag vennootschapsbelasting over 2017 was opgelegd door de Ontvanger. Dat [gedaagde sub 1] daartegen bezwaar had gemaakt, is onvoldoende om te oordelen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er zonder meer vanuit mochten gaan dat de Ontvanger dat bezwaar zou honoreren. Gedurende 2021 is er veel correspondentie geweest met de Ontvanger over de ingediende aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2017 en heeft er een hoorzitting plaatsgevonden over deze aangifte. Dat heeft geresulteerd in een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2017 van 5 augustus 2021. Daar komt nog bij dat mevrouw [A] was vanaf oktober 2021 ook als (feitelijk) bestuurder was betrokken bij [gedaagde sub 1] . De reden daarvoor was, dat haar vader ziek was en moest worden vervangen. De (feitelijk) bestuurders van [gedaagde sub 1] en de bestuurder van [gedaagde sub 2] hadden dus op 15 mei 2022 al wetenschap van benadeling, zodat ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die wetenschap hadden.
4.9.
Verder is niet gebleken dat er voor 15 mei 2022 al een afspraak was gemaakt waaruit voor [gedaagde sub 1] de verplichting tot levering voortvloeide. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen ten eerste dat de koopovereenkomst in 2019 mondeling tot stand zou zijn gekomen. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou deze afspraak blijken uit de notulen die zijn gemaakt van de vergadering van de bestuurders van [gedaagde sub 1] op 15 augustus 2021. In deze notulen staat het voornemen om het appartementsrecht te verkopen, maar daar staat niet in dat het zal worden verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2] . Daardoor kan niet worden vastgesteld dat er in 2019 een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen daarnaast dat de afspraak voor de koop/verkoop van het appartementsrecht in november 2021 is gemaakt. Ook dit is niet gebleken. Op 11 november 2021 heeft de heer [B] een brief gestuurd naar een notaris met het verzoek om de benodigde stukken voor de koop/verkoop van het appartementsrecht klaar te maken. Deze brief aan de notaris is onvoldoende concreet om de gemaakte afspraken vast te stellen. In deze brief staat alleen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben besloten om het appartementsrecht te kopen/verkopen. De essentiële gegevens voor de koop/verkoop, zoals de koopprijs en leverdata, ontbreken. Deze brief heeft kennelijk ook geen verder vervolg gehad. Er is geen respons van de betreffende notaris in het geding gebracht. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat er in november 2021 een koopovereenkomst is gesloten waaruit de leveringsplicht voortvloeit.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten de proceskosten betalen
4.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten vergoeden. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
Dagvaarding: € 36,- (2 x € 18,-)
Griffierecht: € 676,-
Salaris advocaat: € 1.228,- (2 punten x tarief II)
Nakosten: €
178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 2.118,-
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden hoofdelijk veroordeeld
4.11.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] kan worden gedwongen om de hele vordering van de Ontvanger te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de rechtshandeling, waarbij het appartementsrecht door [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] is overgedragen, paulianeus is en dat de Ontvanger de rechtshandeling terecht heeft vernietigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om te dulden dat de Ontvanger zich verhaalt op het appartementsrecht voor de belastingschuld van [gedaagde sub 1] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.118-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen in de randnummers 5.2. en 5.3.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
5718 (MM)

Voetnoten

1.Zie ook: HR 18 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0804.
2.Zie ook conclusie: HR 18 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0804.