ECLI:NL:RBMNE:2024:364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23/2967
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag individuele begeleiding op grond van de Wmo

In deze zaak heeft eiser op 29 juli 2022 een aanvraag ingediend voor individuele begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum heeft deze aanvraag op 3 augustus 2022 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 21 april 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 11 december 2023 heeft behandeld. De rechtbank heeft beoordeeld of het college de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.

De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag van eiser. Eiser heeft herhaaldelijk aangegeven dat zijn hulpvraag groter is dan het college heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat het college de hulpvraag heeft gebaseerd op een gesprek uit maart 2022, zonder aanvullend onderzoek te verrichten, ondanks de duidelijke signalen van eiser dat zijn situatie complexer is. De rechtbank oordeelt dat het besluit van het college onzorgvuldig is voorbereid en een motiveringsgebrek vertoont.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij het college de hulpvraag van eiser opnieuw moet onderzoeken. Tevens moet het college het griffierecht vergoeden en eiser een vergoeding voor proceskosten toekennen. De rechtbank benadrukt dat het college verantwoordelijk is voor een zorgvuldige vaststelling van de hulpvraag en dat dit niet kan worden afgedaan met een verwijzing naar eerdere gesprekken zonder adequaat onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: S. van Marion).

Inleiding

1. Eiser heeft op 29 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een voorziening (individuele begeleiding) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Bij besluit van 3 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 april 2023 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag van eiser in het kader van de Wmo heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Verweerder heeft op 28 maart 2022 een gesprek gevoerd met eiser. Vervolgens heeft op verzoek van eiser op 18 juli 2022 een telefoongesprek plaatsgevonden om aanvullende punten en hupvragen te bespreken, zodat opnieuw kon worden bekeken of een voorziening op grond van de Wmo mogelijk is. Eiser heeft in dat tweede gesprek aangegeven dat hij eerder te makkelijk deed over wat hij zelf wel kon oplossen.
7. Verweerder heeft vervolgens een onderzoeksverslag opgemaakt en op 25 juli 2022 aan eiser per e-mail verzonden. De hulpvragen zijn in dat verslag als volgt geformuleerd:
  • Eiser krijgt sollicitatietips voor het vinden van werk;
  • Eiser schrijft zich in bij een zorgverzekeraar;
  • Eiser schrijft zich in bij een huisarts;
  • Eiser treft betalingsregelingen voor zijn schulden.
8. Eiser heeft vervolgens met een e-mail van 29 juli 2022 gereageerd op dit onderzoeksverslag. Hij heeft daarin (onder meer) uitgelegd welke hulpvraag hij heeft en daarmee ook dat die groter is dan verweerder in het onderzoeksverslag heeft neergelegd. Verweerder heeft daarna het onderzoeksverslag aangevuld met de inhoud van de e-mail van eiser van 29 juli 2022 en op 2 augustus 2022 vastgesteld met daarin dezelfde hulpvragen als in het eerste verslag.
9. Verweerder heeft in het primaire besluit de hulpvraag vastgesteld zoals verweerder die steeds heeft vastgesteld en zoals die zijn beschreven onder punt 7 van deze uitspraak hierboven. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie (bac) gevolgd en kortheidshalve verwezen naar dat advies. In dat advies gaat de bac niet in op de vraag of de hulpvraag juist is vastgesteld, maar alleen op de vraag of verweerder terecht heeft besloten de maatwerkvoorziening niet te verlenen omdat eiser gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen. De bac heeft wel het volgende overwogen:

Wij gaan er echter van uit dat een gesprek tussen de betreffende deskundige medewerker van de WMO-afdeling van het Sociaal Plein en bezwaarde, die ten tijde van dat gesprek meerderjarig was en niet onder een vorm van bewind was gesteld, voldoende basis biedt om de hulpvragen van bezwaarde te formuleren en in een onderzoeksrapport neer te leggen.

10. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de hulpvraag groter is dan door verweerder is gesteld. Daarnaast voert hij aan dat verweerder daar in bezwaar onvoldoende op in is gegaan en eraan voorbij gaat dat eiser in de bezwaarprocedure zijn hulpvraag heeft herhaald. Het bestreden besluit bevat daardoor een motiveringsgebrek, aldus eiser.
11. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden aldus dat eiser meent dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn hulpvraag en daarnaast, door op dat argument van eiser in bezwaar niet voldoende te reageren, dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 voortvloeit dat verweerder voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De Centrale Raad heeft hiervoor een stappenplan ontwikkeld dat moet worden gevolgd om de behoefte aan een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning te bepalen. [1] De eerste stap van dit stappenplan is dat verweerder moet vaststellen wat de hulpvraag is.
12. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij de vaststelling van de hulpvraag door verweerder is erkend dat eiser problemen ervaart op meerdere leefdomeinen. Verweerder is echter van mening dat deze problemen op een andere manier kunnen worden opgelost, waardoor geen voorziening in het kader van de Wmo hoeft te worden toegekend. Verweerder baseert dit echter op het onderzoeksverslag van 25 juli 2022 waarin de hulpvragen zijn geformuleerd. De rechtbank stelt vast dat er alle aanleiding was voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de hulpvraag. Immers, eiser heeft op 18 juli 2022, op 29 juli 2022 en in bezwaar uitgelegd dat zijn hulpvraag groter is dan in maart 2022 door hem was verklaard en dan verweerder heeft aangenomen. De rechtbank kan niet anders dan vaststellen dat verweerder de hulpvraag heeft vastgesteld naar aanleiding van het eerste gesprek in maart 2022 en heeft vastgelegd in het onderzoeksverslag. Er is geen enkel (ander of nader) onderzoek geweest waaruit de juistheid van de door verweerder geformuleerde hulpvraag blijkt, terwijl duidelijk is dat eiser al vanaf 18 juli 2022, dus nog voor de vaststelling van dat onderzoeksverslag en het nemen van het primaire besluit, heeft aangegeven dat zijn hulpvraag groter is. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om het vereiste onderzoek van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zorgvuldig te verrichten. Nu eiser meermaals heeft aangegeven dat zijn hulpvraag groter is dan aanvankelijk in het gesprek van maart 2022 is besproken, kan het uitgaan van dat gesprek niet worden gekwalificeerd als zorgvuldig onderzoek naar de hulpvraag van eiser. Vereist is immers dat eerst de precieze hulpvragen van eiser worden geduid door verweerder, waarna moet worden bepaald wat de beperkingen van eiser zijn in de zelfredzaamheid of participatie. Pas wanneer de hulpvragen en de beperkingen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, is de concrete ondersteuningsbehoefte van eiser voor verweerder inzichtelijk en kan verweerder bepalen welke maatschappelijke ondersteuning naar aard en omvang noodzakelijk is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiser. [2] De rechtbank is dan ook met eiser van oordeel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn hulpvraag.
13. De rechtbank stelt verder vast dat eiser dit in bezwaar reeds heeft aangevoerd en naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daar onvoldoende op gereageerd. Daarmee heeft eiser terecht betoogd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. De overweging zoals weergegeven onder punt 9 van deze uitspraak (dat de bac ervan uitgaat dat het gesprek van maart 2022 voldoende basis biedt om de hulpvragen te formuleren) is immers volstrekt onvoldoende, nu het aan verweerder is om onderzoek te doen naar de hulpvraag van eiser.
14. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eiser bij de door verweerder aangeboden hulpverlening ook terecht kan met een bredere hulpvraag en deze voorliggende voorziening dus ook voldoende is voor de bredere hulpvraag van eiser, overweegt de rechtbank dat verweerder eraan voorbij gaat dat de hulpvraag eerst moet worden vastgesteld. Pas daarna kan door verweerder worden onderzocht hoe eiser kan worden geholpen en door welke instantie. De rechtbank passeert deze stelling van verweerder dan ook.
15. De rechtbank overweegt tot slot dat ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels een eigen woning heeft en een baan heeft gevonden, met hulp van de heer [A] die hem op dit moment onbezoldigd begeleidt. Hiermee is de situatie – in positieve zin – veranderd voor eiser. Desalniettemin leidt een verandering in de huidige situatie van eiser niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft de taak om de hulpvraag opnieuw te onderzoeken, ook als de huidige situatie anders is dan voorheen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een motiveringsgebrek bevat. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu er zonder onderzoek onvoldoende duidelijkheid is over de hulpvraag van eiser en verweerder dat onderzoek nog moet doen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
17. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken na de datum van de uitspraak.
18. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 april 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.