4.3.Op grond van het bepaalde in artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 7b van de Verordening, verstrekt het college een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en waarin hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 21 maart 2018 geoordeeld dat uit artikel 3:2 van de Awb, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, voortvloeit dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat, wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsaanvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en e, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het voorgaande miskend door geen onderzoek te doen naar de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres. Daarvoor is immers vereist dat eerst de precieze hulpvragen van eiseres worden geduid door verweerder, waarna moet worden bepaald wat de beperkingen van eiseres zijn in de zelfredzaamheid of participatie. Eerst wanneer de hulpvragen en de beperkingen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, is de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres voor verweerder inzichtelijk en kan verweerder bepalen welke maatschappelijke ondersteuning naar aard en omvang noodzakelijk is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzicht in de situatie van eiseres heeft gegeven. Uit de gedingstukken kan niet worden afgeleid dat verweerder de concrete hulpvragen van eiseres voldoende heeft geduid, noch dat hij haar concrete beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voldoende heeft vastgesteld. Dit betekent dat verweerder onvoldoende inzicht had in de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres, zodat hij onvoldoende in staat was om de noodzakelijke ondersteuning naar aard en omvang vast te stellen, teneinde een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres.
7. Verweerder erkent dat eiseres problemen heeft op meerdere leefdomeinen, maar is van mening dat er geen compensatieplicht op grond van de Wmo 2015 bestaat omdat haar problemen op een andere manier kunnen worden opgelost. Verweerder baseert dat op het plan van aanpak van het ST, waarin de problemen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank slechts globaal zijn benoemd en is opgenomen hoe die kunnen worden opgelost, onder andere door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp van de meerderjarige zoon en hulp via het ST, het SMW en de PGO als algemene voorziening. In dat plan van aanpak zijn naar het oordeel van de rechtbank de concrete hulpvragen van eiseres onvoldoende geduid en is ook niet afdoende vastgesteld wat de concrete beperkingen van eiseres in de zelfredzaamheid of participatie zijn, zodat verweerder op grond van het plan van aanpak onvoldoende inzicht had in de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres.
Nu verweerder naast het plan van aanpak van het ST feitelijk geen ander onderzoek heeft uitgevoerd naar de precieze hulpvraag van eiseres, haar concrete beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie en haar concrete ondersteuningsbehoefte, heeft verweerder het vereiste onderzoek van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 onvoldoende zorgvuldig verricht. Daarnaast heeft verweerder ook niet goed onderzocht hoe in de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres kan worden voorzien via eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp uit het sociale netwerk of algemene voorzieningen. De enkele verwijzing naar het plan van aanpak van het ST is daarvoor onvoldoende, nu daarin ook dit aspect onvoldoende is uitgewerkt.
8. Het onderzoek van verweerder, dat eigenlijk uitsluitend is gebaseerd op het onderzoek van het ST resulterend in het plan van aanpak van het ST, is mede ontoereikend omdat de precieze status van het ST, ook ter zitting, onduidelijk is gebleven. Niet duidelijk is of het ST onderdeel is van de gemeentelijke organisatie van verweerder of een onafhankelijke externe adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. Indien het ST een onafhankelijk adviesorgaan is, geldt voor verweerder op grond van artikel 3:9 van de Awb een vergewisplicht ten aanzien van de zorgvuldigheid van het onderzoek van het ST. Dat aan die verplichting is voldaan kan op voorhand niet worden afgeleid uit de beschikbare stukken.
9. Nu verweerder zonder een gedegen en zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 op de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 heeft beslist, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Dit besluit kan daarom niet in stand blijven. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat een nieuw onderzoek verricht zal moeten worden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien en zal zij verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).