ECLI:NL:RBMNE:2024:3535

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
16/153574-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling in vereniging met gebruik van een hak

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die wordt beschuldigd van poging tot zware mishandeling in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 mei 2022 in Lopikerkapel, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een vechtpartij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een hak tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. De officier van justitie heeft betoogd dat dit moet worden gekwalificeerd als zware mishandeling, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet was en dat de verdachte handelde uit noodweer.

Tijdens de zitting op 16 mei 2024 heeft de rechtbank de verklaringen van de betrokken partijen en getuigen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de zware mishandeling, maar dat de verdachte wel bewust de kans op het toebrengen van letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hierdoor is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

De benadeelde partij, [slachtoffer 1], had een schadevergoeding van €1.801,90 gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/153574-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en van hetgeen verdachte en haar raadslieden, mr. M. Landsman en mr. J.J. Arends, advocaten te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. J. Denissen, advocaat te Eersel, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair
op 8 mei 2022 in Lopikerkapel samen met een ander of anderen [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld;
Subsidiair
op 8 mei 2022 in Lopikerkapel samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen;
Meer subsidiair
op 8 mei 2022 in Lopikerkapel in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Wel is de officier van justitie van oordeel dat enig geweld tegen aangever [slachtoffer 2] niet kan worden bewezen. Dat is anders ten aanzien van aangever [slachtoffer 1] . Uit zijn aangifte en de eigen verklaring van verdachte bij de politie en op de terechtzitting blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen met haar hak. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet het ontstane letsel bij [slachtoffer 1] worden gezien als zwaar lichamelijk letsel, omdat dit het gelaat ontsiert. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door haar handelen zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – verder besproken in paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, mr. M. Landsman, heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Bij een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde moet het zwaar lichamelijk letsel worden weggestreept. De raadsman stelt vast dat het wettig bewijs voor een geweldshandeling in het dossier aanwezig is, maar betwist dat sprake is van zware mishandeling en de benodigde opzet. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang voor de beoordeling – verder besproken in paragraaf 4.3.2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op zondag 8 mei 2022 ingehuurd als beveiliger door [horecagelegenheid] , [adres 2] , [postcode] in [plaats] . Ik was daar samen met [slachtoffer 2] voor het uitvoeren van de beveiligingswerkzaamheden. [2]
Ik zag een meisje in een roze jurkje met zwart half lang haar in mijn richting lopen.
Ik zag dat dit meisje een voorwerp, ik denk een tas, in haar handen had. Ik zag en voelde dat dit meisje mij sloeg, met het voorwerp, op de linkerkant van mijn hoofd. Boven mijn linker oor. Ik voelde pijn aan de linkerkant van mijn hoofd. Ik voelde bloed stromen langs de linkerkant van mijn hoofd. Ik kon niks meer zien met mijn linkeroog omdat dit volliep met bloed. [3] Ik zag dat er een meisje in een licht blauwe jurk en lang blond haar in mijn richting kwam lopen. Ik zag en voelde dat dit meisje mij sloeg met een pump, met een doorzichtige naaldhak. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Op zondag 8 mei 2022 was jij op de [horecagelegenheid] . Waarom was jij daar?
A: Er was een Hollands feest.
O: Volgens de agenten was jij samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
V: Klopt dit?
A: Ja, dat klopt.
V: Omschrijf eens hoe jullie die avond gekleed waren?
A: Ik had een fel roze jurkje aan [5]
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik ben toen vanuit de paniek om mij heen gaan slaan met mijn hakken omdat ik ook werd aangevallen uit meerdere hoeken. [6]
V: Hoe heb je geslagen?
A: Wild zwaaien met mijn beide armen om iedereen te raken die maar te dicht in de buurt kwam. (…) Als ik er nu weer aan denk, toen [medeverdachte 1] op de grond lag. Ik dacht als dit niet stopt gaat hij straks dood. [7]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer 1] op zijn hoofd geslagen met mijn hak om de mannen van [medeverdachte 1] af te krijgen.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 8 mei 2022 was verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) aanwezig op een feest bij [horecagelegenheid] in [plaats] . Aangevers waren op dat feest aanwezig als beveiliger/portier. Op enig moment ontstond er ‘gedoe’ tussen verdachten en een andere groep personen over het afpakken van het petje van [medeverdachte 2] . Beveiliger [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) spreekt de groep, inclusief medeverdachte [medeverdachte 1] , hierop aan. Later die avond is medeverdachte [medeverdachte 1] in discussie geraakt met beveiliger [slachtoffer 1] bij de ingang van het feest. [medeverdachte 1] stond op enig moment, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, tegenover [slachtoffer 1] . Om hem op afstand te houden heeft [slachtoffer 1] hem een duw gegeven. Over wat er daarna precies is gebeurd en hoe de situatie is geëscaleerd, lopen de verklaringen uiteen. Uiteindelijk is de politie ter plaatse gekomen en is – onder andere – geverbaliseerd dat er sprake was van een gespannen sfeer rondom de [horecagelegenheid] , om welke reden van een anonieme getuige (“ [getuige] ”) geen legitimatiebewijs is gevorderd.
Voordat de rechtbank overgaat tot een beoordeling stelt zij vast dat camerabeelden, die mogelijk het incident zouden hebben vastgelegd, ontbreken. De verklaringen over de reden van de afwezigheid van deze beelden lopen uiteen. Zo verklaren verdachte en zijn medeverdachten dat zij van de eigenaar van de [horecagelegenheid] hebben gehoord dat de camerabeelden gewist waren, terwijl de eigenaar zelf verklaart dat de beelden (nog) niet werden opgenomen vanwege een nieuw camerasysteem. Vaststaat dat deze beelden er niet zijn en dat een oordeel moet worden gevormd over hetgeen is voorgevallen middels de processen-verbaal die zich in het dossier bevinden en het verhandelde ter zitting.
Vrijspraak voor primair ten laste gelegde zware mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
De verdediging heeft betwist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en heeft verzocht om het letsel te kwalificeren als enig letsel, omdat jurisprudentie hieromtrent niet zonder meer bevestigend is over de vraag of littekens worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie heeft daarentegen gesteld dat wel sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat het ontstane letsel volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden gezien als zwaar lichamelijk letsel, omdat dit het gelaat ontsiert.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om het ontstane letsel bij aangever [slachtoffer 1] aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. In jurisprudentie wordt, zoals opgemerkt door de raadsman, verschillend beslist over de kwalificatie van letsel waarbij een litteken is ontstaan. Uit het aanvullend proces-verbaal van het verhoor van aangever [slachtoffer 1] op 6 juli 2022 blijkt dat bij aangever een wond is ontstaan, welke gehecht moest worden en heeft geresulteerd in een litteken van ongeveer 3 centimeter. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende vast komen te staan dat het ontstane litteken blijvend ontsierend is [8] . De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij voor het primair ten laste gelegde.
Veroordeling voor subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij aangever [slachtoffer 1] bij het slaan met haar hak heeft geraakt op zijn hoofd. De verdediging heeft betwist dat sprake is van de voor mishandeling benodigde opzet, aangezien verdachte niet gericht heeft geslagen op het hoofd van aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft uit nood om zich heen geslagen en daarbij was weliswaar de kans aanwezig dat zij iemand zou raken, maar gezien de omstandigheden acht de verdediging het zeer onaannemelijk dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, met de officier van justitie van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard en dat het opzet dus kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard wild om zich heen te hebben geslagen, om zo iedereen te raken die te dicht in de buurt kwam. Dit deed zij omdat zij zag dat geweld werd gepleegd tegen haar vriend en zij dacht dat hij dood zou gaan als zij niet zou ingrijpen. Hieruit blijkt dat verdachte met haar hak sloeg met de bedoeling om iemand te raken. Ze heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij iemand daarbij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Door het zwaaien met haar hak in een grote groep mensen, waar een gevecht gaande was met de bedoeling om iemand te raken, is immers de kans groot dat verdachte iemand met de hak tegen het hoofd raakte en is er ook een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat deze persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Uit haar handelen blijkt dat ze deze kans bewust heeft aanvaard. Dit maakt dat de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] bewezen acht. Tot slot merkt de rechtbank op dat deze poging tot zware mishandeling in vereniging heeft plaatsgevonden. Ook medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij met haar hak om zich heen sloeg, om zo haar eigen vriend, [medeverdachte 2] , te redden van het geweld.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de verdediging heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden gesteld dat verdachte het ontstane letsel bij aangever [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat voor een bewezenverklaring van poging tot zwaar lichamelijk letsel geen letsel vereist is, dan wel een vaststelling wie het ontstane letsel zou hebben veroorzaakt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 mei 2022 te Lopikerkapel,
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een hak, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

De rechtbank heeft onder ‘4 Waardering van het bewijs’ besproken dat zij bewezen acht dat verdachte heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat het feit in de concrete omstandigheden van deze zaak niet strafbaar is. Hoe de rechtbank tot deze conclusie komt, wordt hierna besproken.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De officier van justitie acht een noodweerscenario aannemelijk, omdat een noodweerscenario niet uitgesloten kan worden en is van oordeel dat dit in het voordeel van verdachten moet werken. Het standpunt van de officier van justitie wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – verder besproken in paragraaf 6.3.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en is van oordeel dat aan de vereisten die daarvoor gelden volgens artikel 41, eerste lid Sr is voldaan. Het standpunt van de verdediging wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 6.3.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Daarnaast mag er geen sprake zijn van eigen schuld (culpa in causa). Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdediging heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging geboden was. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] werd zijn broer, [medeverdachte 1] , aangevallen door een beveiliger en is hij er tussen gesprongen om erger te voorkomen, waarna er een gevecht ontstond. [medeverdachte 2] verklaart dat hij meerdere vuistslagen op zijn hoofd heeft gekregen, een trap op zijn borst en dat hij door de slagen en de trap twee keer tegen een auto is gevallen. Hij heeft gezien dat zijn medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere vuistslagen in het gezicht kreeg van een beveiliger en dat zijn broer zijn handen voor zijn gezicht deed om zich te beschermen. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij zichzelf moest beschermen tegen geweld. Hij maakte zich klein en hield zijn armen voor zijn gezicht. Hij heeft niet gezien wie het geweld op hem heeft uitgeoefend. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een duw kreeg van een beveiliger en dat [medeverdachte 2] daar naar toe is gegaan. Volgens haar is er op dat moment een omslag gekomen, een agressieve sfeer. Beide portiers en iedereen sprongen op verdachte en [medeverdachte 1] . Ze heeft toen met haar hak geslagen omdat ze naar eigen zeggen in het nauw liep en er zoveel mensen op verdachte insloegen. Verdachte heeft ook verklaard dat [medeverdachte 1] een duw kreeg van een van de beveiligers en dat zij vervolgens zag dat veel mensen op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] insloegen. Ze zag dat [medeverdachte 2] bij zijn keel werd gegrepen, paars aanliep en zijn ogen uitpuilde. Ze dacht dat hij stikte en raakte in paniek. Zij is om zich heen gaan slaan met haar hakken omdat zij ook werd aangevallen uit meerdere hoeken. Ter terechtzitting hebben [medeverdachte 3] en verdachte nader toegelicht dat de mensen in de [horecagelegenheid] elkaar kenden en dat, toen zij de [horecagelegenheid] verlieten, een hele groep buiten was die zich tegen hun keerden.
Op grond van de verklaringen van verdachte en haar medeverdachten acht de rechtbank het aannemelijk dat op enig moment – nadat de beveiliger [medeverdachte 1] een duw had gegeven – een situatie is ontstaan waarbij verdachte en medeverdachten geconfronteerd werden met een grote groep personen die zich tegen hen gekeerd hadden en op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] insloegen. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en medeverdachten aannemelijk nu deze verklaringen elkaar ondersteunen en aanvullen. De rechtbank merkt daarbij op dat [medeverdachte 1] geen gelegenheid heeft gehad om zijn verklaring met de medeverdachten af te stemmen nu hij gelijk na het incident is aangehouden Ook aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat meerdere personen zich met de vechtpartij bemoeiden. De aannemelijkheid van de verklaringen wordt verder ondersteund door de volgende omstandigheden. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben met stukken onderbouwd dat zij letsel hebben opgelopen tijdens de vechtpartij. In het proces-verbaal van de politie wordt genoemd dat bij de melding van de vechtpartij is gesproken over een vechtpartij van ongeveer 30 man en de politie heeft ter plaatse geen identiteitsbewijzen gevorderd, vanwege de gespannen sfeer in de [horecagelegenheid] . De rechtbank acht het al met al aannemelijk dat verdachte bij deze vechtpartij met haar hakken om zich heen heeft geslagen om [medeverdachte 1] te beschermen. Deze verdediging was proportioneel, omdat sprake was van zoveel geweld dat verdachte het gevoel had dat zij moest vechten voor het leven van [medeverdachte 1] . Bovendien is niet gebleken dat verdachte een alternatief had en vluchten was daarnaast ook geen optie, nu dit niet mogelijk was gelet op het toegepaste geweld.
Conclusie
De rechtbank acht het bewezen verklaarde gelet op het bovenstaande niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat voor het bewezenverklaarde geen straf zal worden opgelegd.

7.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een bedrag van €1.801,90 gevorderd, bestaande uit €301,90 materiële schade en €1.500,00 immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de eerdergenoemde standpunten, zoals naar voren gebracht door de officier van justitie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, mr. J. J. Arends, heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het standpunt van de verdediging – en de officier van justitie – dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Mocht de rechtbank dit beroep niet honoreren, verzoekt de raadsman om de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen, gelet op de enige mate van eigen schuld aan het ontstane letsel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (het ‘rechterlijk pardon’).
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

8.BESLISSING

De rechtbank:
Strafbaarheid
- verklaart het onder rubriek 5 bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van dat feit;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 1]
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en mr. M.J. Westerink, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van der Zwan en mr. E.M. Caruso, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2024.
Mr. L.C. Michon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 mei 2022 te Lopikerkapel, gemeente Lopik, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten (ontsierende) wonden in het gezicht en/of op het
hoofd, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht), althans
eenmaal, met een hak, althans een hard en/of puntig voorwerp, in/tegen het
gezicht en/of op/tegen het hoofd, te slaan/stompen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 mei 2022 te Lopikerkapel, gemeente Lopik, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen (met kracht), althans eenmaal, met een hak, althans een hard en/of
puntig voorwerp, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 mei 2022 te Lopikerkapel, gemeente Lopik, althans in
Nederland,
openlijk, te weten aan de Lekdijk Oost, in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
welk geweld bestond uit:
- het meermalen (met kracht), althans eenmaal, met gebalde vuisten, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] slaan/stompen, en/of
- het meermalen (met kracht), althans eenmaal, met een hak, althans een hard en/of puntig voorwerp, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] slaan/stompen,
terwijl dit door haar gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en/of ontsierende littekens voor [slachtoffer 1]
ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 juni 2022, genummerd PL0900-2022129192, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 118. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.P. 6.
3.P. 7.
4.P. 7.
5.P. 110.
6.P. 111.
7.P. 112.
8.Vgl. HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1067