ECLI:NL:RBMNE:2024:3513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
16/155320-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens belaging, mishandeling en bedreiging met onvoldoende bewijs

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging, mishandeling en bedreiging. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Utrecht, waar het onderzoek op de terechtzitting plaatsvond op 23 mei 2024. De officier van justitie, mr. D.E. Hooydonk, vorderde vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. B. Çiçek, steunde deze vordering.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte en de aangeefster hadden een turbulente relatie, en het was niet vast te stellen of de verdachte zich bewust was van de momenten waarop de aangeefster geen contact meer wilde. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als belaging, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze handelingen wederrechtelijk waren. Ook de beschuldigingen van mishandeling en bedreiging konden niet worden bewezen, omdat de verklaringen van de getuigen onvoldoende steun boden voor de aangiften.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis af. De voorlopige hechtenis werd opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om zorgvuldig te beoordelen of aan de voorwaarden voor strafbaarheid is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/155320-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B. Çiçek, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
In de periode van 21 maart tot en met 23 juni 2023 te Soest [aangeefster] heeft belaagd door haar meermalen te achtervolgen, langs te gaan bij haar woning en de woning van haar ouders, te wachten bij die woningen, te bellen naar haar en/of haar familie, haar voicemail en/of de voicemail van haar familie in te spreken, WhatsApp-berichten en e-mails te versturen en door op zijn telefoon het kenteken van haar auto te hebben opgeslagen in een parkeerapplicatie;
Feit 2:
Op 8 mei 2023 te Soest [aangeefster] heeft mishandeld door haar stevig vast te pakken bij haar handen/armen, haar tegen een auto aan te sleuren en/of tegen haar linkerbeen te schoppen/trappen;
Feit 3:
Op 30 mei 2023 te Soest [aangever 1] heeft bedreigd door te zeggen: ‘ik maak je kapot’ en/of ‘ik maak je dood’;
Feit 4:
Op 18 juni 2023 te Soest [aangever 2] heeft bedreigd door te zeggen: ‘ik gooi een molotovcocktail over de schutting in jouw achtertuin’, en/of ‘jij gaat samen met jouw gezin levend verbranden in jullie woning’ en/of ‘jouw vrouw zal weduwe worden’ en/of ‘jij moet goed achterom blijven kijken’.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak gevorderd van alle ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van alle vier ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 - belaging: vrijspraak
De kern van art. 285b Sr wordt gevormd door het wederrechtelijk stelselmatig inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer. In de wetsgeschiedenis worden onder meer als belagingshandelingen genoemd: het op straat achtervolgen, het uiten van bedreigingen, het telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, het voor de woning of werkplek posten en het verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
De rechtbank overweegt aan de hand van voornoemd beoordelingskader op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting als volgt. Verdachte en aangeefster hebben elkaar in maart 2023 leren kennen en zijn toen een relatie begonnen. Uit het dossier blijkt dat die relatie als turbulent kan worden omschreven. Aangeefster verklaart hierover dat er goede momenten waren en slechte momenten, dat het ‘op en af ging’ en dat het ‘wel 80-100 keer aan en uit is geweest’. Gedurende deze relatie is verdachte meermalen met zijn auto bij de woning van aangeefster (en/of haar familie) geweest. Niet kan echter worden vastgesteld dat dit ophouden bij de woning het karakter draagt van wederrechtelijke inbreuken op haar persoonlijke levenssfeer. Het kan namelijk niet worden vastgesteld of ophouden bij de woning past bij legitieme redenen voor deze gedragingen van verdachte, namelijk het ophalen en/of thuisbrengen van degene met wie hij een relatie had. Van belaging is daarom geen sprake.
Over de berichten die verdachte in de tenlastegelegde periode verstuurde, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier volgt dat aangeefster nagenoeg gedurende de gehele ten laste gelegde periode reageert op de berichten van verdachte, ook ná de incidenten van bijvoorbeeld 21 maart, 8 mei, 30 mei en 2 juni die zij in haar aangifte omschrijft als keerpunten. Niet alleen reageert zij op deze berichten van verdachte, zij stuurt hem zelf ook (liefdevolle) teksten, neemt initiatief tot contact en vraagt hem de telefoon op te nemen als zij hem belt. De inhoud van die berichten wijst op het bestaan van een relatie tussen aangeefster en verdachte, wat ook wordt ondersteund door foto’s van hen samen die zijn gemaakt in de tenlastegelegde periode. Uit de berichten die aangeefster heeft verzonden naar verdachte blijkt niet duidelijk dat zij geen contact met hem wenst. Tegelijkertijd blijkt uit de aangifte dat er momenten zijn geweest waarop aangeefster het contact met verdachte heeft ervaren als vervelend, dwingend en soms zelfs intimiderend. De rechtbank kan echter niet vaststellen of de (wispelturige) relatie tussen aangeefster en verdachte op die momenten ‘uit’ was of ‘aan’. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of de verdachte, als de relatie op die momenten ‘uit’ was, zich daarvan bewust was en het hem dus duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster (op die momenten) geen contact meer met hem wilde. Dit zou slechts anders kunnen zijn voor de periode na 16-18 juni 2023, toen aangeefster kenbaar maakte aan verdachte dat zij de relatie definitief wilde beëindigen. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat verdachte na die periode handelingen heeft verricht die kunnen worden aangemerkt als belaging.
Ook de overige tenlastegelegde gedragingen van verdachte zijn in het licht van het voorgaande onvoldoende om van belaging te kunnen spreken.
Gezien deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor belaging in strafrechtelijke zin en spreekt zij verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2 – mishandeling van [aangeefster] : vrijspraak
Aangeefster heeft aangifte gedaan van mishandeling door verdachte op 8 mei 2023. Hiervan
heeft zij foto’s overgelegd. De foto’s geven echter onvoldoende duidelijkheid over de
aanwezigheid van letsel. Verdachte heeft het feit ontkend. Nu er naast de aangifte (en
de foto’s die geen uitsluitsel geven) geen bewijsmiddelen in het dossier zitten die de aangifte
ondersteunen, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan
worden dat verdachte de mishandeling heeft begaan. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat iemand een strafbaar heeft gepleegd namelijk niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Dit betekent dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Feit 3 – bedreiging van [aangever 1] op 30 mei 2023: vrijspraak
In het dossier zit een getuigenverklaring van [aangever 1] , de broer van aangeefster, waarin
hij verklaart dat verdachte hem heeft bedreigd met de dood. Hij verklaart dat dit vaker
gebeurd is, maar noemt specifiek een incident op 14 april 2023 en niet op 30 mei 2023. In
het dossier zit wel een getuigenverklaring van [aangever 2] , de vader van aangeefster, waarin
hij verklaart dat zijn zoon [aangever 1] op 30 mei 2023 door verdachte is bedreigd. Ook zit in
het dossier een getuigenverklaring van [aangeefster] , de moeder van aangeefster, waarin zij
verklaart dat verdachte haar zoon [aangever 1] op 30 mei 2023 heeft bedreigd. Deze aangifte is
echter opgenomen zonder de aanwezigheid van een beëdigd tolk. Aangeefster heeft voor
haar moeder vertaald. Dit in aanmerking genomen, tezamen met de omstandigheid dat de
verklaringen vanuit één familie komen en bezien tegen de achtergrond van de hierboven
omschreven situatie waarin aangeefster en verdachte een turbulente relatie hadden,
kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte het onder
3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte zal dan ook van dit feit worden
vrijgesproken.
Feit 4 – bedreiging van [aangever 2] op 18 juni 2023: vrijspraak
[aangever 2] , de vader van aangeefster, heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte op 18 juni 2023. Aangeefster heeft ook verklaard dat haar vader door verdachte is bedreigd op 18 juni, maar onduidelijk is of zij de bedreiging zelf heeft gehoord of later van haar vader. Ook de broer van aangeefster heeft verklaard dat zijn vader door verdachte is bedreigd, maar hij verklaart daarbij dat hij die bedreiging(en) niet allemaal zelf heeft gehoord, zodat ook ten aanzien van hem niet duidelijk is of hij de bedreiging op 18 juni 2023 zelf heeft gehoord of niet. Ook hier geldt dat het bewijs dat verdachte [aangever 2] zou hebben bedreigd, niet uitsluitend kan worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige en dat er onvoldoende steunbewijs is. Verklaringen van anderen, inhoudende een weergave van wat de getuige/aangever aan de betrokken andere getuige heeft verteld (‘de auditu’ verklaring) gelden niet als steunbewijs, omdat deze afkomstig zijn van dezelfde bron (de aangever). Onder deze omstandigheden en gelet voorts op hetgeen hierboven is overwogen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [aangever 2] . De rechtbank zal daarom verdachte ook voor dit feit vrijspreken.

5.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2021 (parketnummer 13/098403-21) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen opgelegd.
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/098403-21
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Jadib, voorzitter, mr. N.P.J. Janssens en mr. N.M.H. van Ek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juni 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 23 juni 2023 te Soest, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- meermalen [aangeefster] heeft achtervolgd,
- meermalen bij het woonadres van [aangeefster] , [adres] te [woonplaats] , en/of het woonadres van de ouders van [aangeefster] , [adres] te [woonplaats] , is langsgegaan,
- meermalen voor die adressen heeft gestaan en/of gewacht,
- meermalen [aangeefster] en/of haar familieleden heeft gebeld,
- meermalen een voicemail bij die [aangeefster] en/of haar familieleden heeft ingesproken,
- meermalen [aangeefster] WhatsApp-berichten heeft verstuurd,
- meermalen [aangeefster] e-mails heeft verstuurd en/of
- op zijn telefoon het kenteken van de auto van [aangeefster] opgeslagen heeft (gelaten) in een parkeerapplicatie,
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 8 mei 2023 te Soest [aangeefster] heeft mishandeld door haar
- stevig vast te pakken bij haar handen en/of armen,
- tegen een auto aan te sleuren en/of
- tegen haar linkerbeen te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 30 mei 2023 te Soest [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Soest, althans in Nederland, [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " ik gooi een molotovcockatil over de schutting in jouw achtertuin",
- " jij gaat samen met jouw gezin levend verbranden in jullie woning",
- " jouw vrouw zal weduwe worden" en/of "jij moet goed achterom blijven kijken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )