ECLI:NL:RBMNE:2024:3491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/1067
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing en toewijzing WIA-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat op 29 april 2022 werd afgewezen. Na bezwaar bleef het Uwv bij deze afwijzing, wat leidde tot het bestreden besluit 1. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is, omdat het Uwv op 13 oktober 2023 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) heeft genomen, waarin eiser alsnog een WIA-uitkering werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,14%.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 behandeld en komt tot de conclusie dat dit beroep ongegrond is. Eiser stelt dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen correct heeft vastgesteld. Eiser heeft geen medisch onderbouwde argumenten aangedragen die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Eiser behoudt zijn recht op een WIA-uitkering op basis van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. T. Rook).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over het toewijzen van een WIA-uitkering.
1.1
Met zijn besluit van 29 april 2022 heeft het Uwv het verzoek van eiser om een WIA-uitkering afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 11 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij deze afwijzing gebleven (het bestreden besluit 1).
1.2
Tegen het bestreden besluit 1 heeft eiser beroep ingesteld.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op een zitting behandeld. Tijdens die zitting is afgesproken dat het Uwv een nadere reactie zou geven op een door eiser overgelegde brief van Psychologenpraktijk [praktijk] .
1.4
Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv op 13 oktober 2023 een nieuw besluit op eisers bezwaar genomen (het bestreden besluit 2). Met dat besluit heeft het Uwv eiser alsnog een WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,14%.
1.5
Op 17 november 2023 heeft eiser beroepsgronden tegen het bestreden besluit 2 aangevoerd.
1.6
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit 1
2. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Eiser heeft immers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit omdat het Uwv dit besluit met het bestreden besluit 2 heeft gewijzigd.
Het bestreden besluit 2
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat het bestreden besluit 2 niet (voldoende) tegemoet komt aan het beroep van eiser, heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit 2
3.1
De rechtbank beoordeelt dus of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,14%. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit van 13 oktober 2023 in stand blijft.
3.3
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De beroepsgronden
4. Eiser stelt dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In ieder geval meer dan 73,14%. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) hadden meer beperkingen opgenomen moeten worden in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen. De urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week is volgens eiser onvoldoende gelet op zijn energetische beperkingen en slapeloosheid. Eiser onderbouwt dit met het feit dat hij op de datum van geding nog steeds Oxycodon (5 mg 2 dd.) gebruikte. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat vanwege deze medicatie beperkingen gesteld hadden moeten worden om op hoogtes te werken, machines te gebruiken of auto te rijden. Ook verwijst eiser hiertoe naar een arbeidsdeskundig rapport, waaruit volgens eiser blijkt dat hij meer beperkt is. Verder stelt eiser dat meer beperkingen gesteld hadden moeten worden vanwege de diagnose ernstige depressie en complexe PTSS. Deze diagnose is door diverse behandelaren gesteld, onder meer door Psychologenpraktijk [praktijk] . Het is niet aan een verzekeringsarts om te twijfelen aan een diagnose die door een specialist is gesteld. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij verzoekt om een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen.
Hadden meer beperkingen aangenomen moeten worden?
5. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een grotere mate van arbeidsongeschiktheid.
5.1
In zijn rapportages van 22 augustus 2023 en 9 januari 2024 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op het standpunt van eiser dat de diagnose ernstige depressieve stoornis en PTSS, zoals onder meer gesteld door Psychologenpraktijk [praktijk] , tot meer beperkingen moet leiden. Daarbij heeft hij ook de bevindingen van de psychiater van HSK betrokken, die deze diagnose aanvankelijk ook stelde maar in een latere fase niet meer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportages uitgelegd waarom een diagnose op zichzelf nog geen aanleiding geeft om beperkingen te stellen in een FML. De behandeling van de zaak op de zitting van 6 juli 2023 en de daarbij besproken brief van Psychologenpraktijk [praktijk] zijn wel de reden voor het Uwv geweest om het bestreden besluit 1 nog eens tegen het licht te houden. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op diverse medische gronden in de FML extra beperkingen opgenomen voor trillingen op de nek en schouders en een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij onder meer het gebruik van diverse sederende medicatie door eiser en de brief van Psychologenpraktijk [praktijk] uitdrukkelijk laten meewegen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk heeft gemotiveerd hoe hij de brief van Psychologenpraktijk [praktijk] , gezamenlijk met bevindingen van andere behandelaars, heeft laten meewegen bij het opnemen van beperkingen in de FML.
5.2
Wat eiser aanvoert maakt niet dat de rechtbank aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep twijfelt. De rechtbank stelt vast dat het medicijngebruik van onder andere Oxycodon, bij zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was. Mede met het oog hierop is een verhoogd persoonlijk risico aangenomen en zijn er beperkingen gesteld in rubrieken 1.8 en 2.11 van de FML. Eiser heeft geen medisch onderbouwde argumenten aangedragen waarom de gestelde beperkingen op dit punt onvoldoende zijn of er meer beperkingen gesteld hadden moeten worden.
5.3
Ook het arbeidsdeskundige rapport dat eiser heeft overgelegd, biedt geen aanknopingspunt voor het aannemen van meer beperkingen in de FML. Dit rapport is namelijk niet opgesteld naar aanleiding van bevindingen van een verzekeringsarts, maar van een bedrijfsarts. Het is vaste rechtspraak dat alleen een verzekeringsarts over de benodigde specifieke deskundigheid beschikt om de belastbaarheid van een betrokkene in kaart te brengen. [1] Het arbeidsdeskundige rapport is bovendien opgesteld om de re-integratiemogelijkheden van eiser in kaart te brengen binnen de periode van de eerste 104 dagen van de ziekte (de periode van zogenoemde wachttijd). Dat rapport is dus opgesteld op een ander moment en met een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de aanvraag om een WIA-uitkering. Net als de FML gaat overigens ook het arbeidsdeskundige rapport uit van de mogelijkheid dat eiser belastbaar is voor andere passende arbeid, met een duurbelasting van 6 uur per dag en 30 uur per week. Om die reden kan dit rapport evenmin een onderbouwing bieden voor de stelling van eiser dat hij op dit punt meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen.
5.4
Eiser heeft verder geen medische informatie ingebracht en ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn gezondheidstoestand. Evenmin heeft eiser twijfel doen rijzen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over zijn gezondheidstoestand en zijn belastbaarheid voor arbeid. Hoewel de rechtbank zeker begrip heeft voor de beleving door eiser van al zijn klachten, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML.
Is er aanleiding voor het benoemen van een deskundige?
6. Uit 5.4 volgt dat de rechtbank er niet aan twijfelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het benoemen van onafhankelijk deskundige. Het verzoek hiertoe van eiser wordt dan ook afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en hij het recht houdt op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,14%.
7.1
Omdat het Uwv tijdens de beroepsprocedure een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,-).
7.2
Ten slotte moet het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 11 januari 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden van 13 oktober 2023 ongegrond;
  • bepaalt dat het college aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:704.