In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat op 29 april 2022 werd afgewezen. Na bezwaar bleef het Uwv bij deze afwijzing, wat leidde tot het bestreden besluit 1. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is, omdat het Uwv op 13 oktober 2023 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) heeft genomen, waarin eiser alsnog een WIA-uitkering werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,14%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 behandeld en komt tot de conclusie dat dit beroep ongegrond is. Eiser stelt dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen correct heeft vastgesteld. Eiser heeft geen medisch onderbouwde argumenten aangedragen die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts.
De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Eiser behoudt zijn recht op een WIA-uitkering op basis van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.