ECLI:NL:RBMNE:2024:3473

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
16.115580.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar tegen niet verstrekking van strafdossier aan aangevers in grafschenniszaak

Op 30 mei 2024 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Midden-Nederland, mr. E.J. van Rijssen, een beslissing genomen op een bezwaarschrift van de heer en mevrouw [echtpaar] tegen de beslissing van de officier van justitie om het strafdossier niet aan hen te verstrekken. De officier van justitie had eerder besloten het dossier geanonimiseerd te verstrekken, maar dit werd tegengewerkt door een uitspraak van de voorzieningenrechter in een kort geding. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat niet alle aangevers als slachtoffers konden worden aangemerkt, wat leidde tot de beslissing om het dossier niet te verstrekken aan het echtpaar, dat niet de nabestaanden was van de overledenen van de graven waarop de verdachte handelingen had verricht.

De rechter-commissaris oordeelde dat het bezwaarschrift ongegrond was, omdat de wet niet voorziet in een rechtsingang voor een verdachte om bezwaar te maken tegen de verstrekking van het dossier aan slachtoffers. De rechter-commissaris bevestigde dat de uitspraak van de voorzieningenrechter doorwerkt in het strafproces en dat het echtpaar [echtpaar] niet als slachtoffer kan worden aangemerkt op basis van de huidige feiten en omstandigheden. De rechter-commissaris benadrukte dat de officier van justitie correct had gehandeld door het vonnis van de voorzieningenrechter te volgen en dat er geen wettelijke basis was om het echtpaar als slachtoffer te beschouwen in de zin van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering.

De beslissing van de rechter-commissaris is een bevestiging van de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de rechten van slachtoffers en de bescherming van persoonlijke levenssfeer in strafzaken. De uitspraak benadrukt ook de rol van de rechter-commissaris in het waarborgen van een eerlijk proces, waarbij de belangen van zowel slachtoffers als verdachten in overweging worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Midden-Nederland

rechter-commissaris in strafzaken
zittingsplaats Utrecht
parketnummer : 16.115580.23
datum : 30 mei 2024
Beslissing op bezwaar tegen niet verstrekking dossier aan slachtoffer
(artikel 51b lid 6 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak met parketnummer 16/115580-23
bezwaarschrift van de heer en mevrouw [echtpaar] ,
raadsman: mr. R.G.S. Pennino
tegen
de beslissing van de officier van justitie van 19 april 2024

1.Beknopte achtergrond

Op 11 september 2021 heeft een groep van zes personen met toestemming van de directeur begraafplaats [begraafplaats] in [plaats] bezocht. De groep heeft op de begraafplaats gelopen en onderzoek gedaan naar het bestaan van energieën en/of entiteiten op de begraafplaats. Volgens verdachte hebben zij op twee graven lichtgevende balletjes gelegd. Ook is gebruik gemaakt van een “K2-meter”. Van het onderzoek zijn video-opnames gemaakt. Groepsleden zijn onder meer op het [naam] geweest, een apart gelegen deel van de begraafplaats waar kinderen begraven liggen. Een medewerkster van de begraafplaats heeft het bezoek van de groep begeleid.
Een bezoeker van de begraafplaats heeft de volgende dag een videocamera op een pad op [begraafplaats] aangetroffen, die naar later bleek door de groep abusievelijk was achtergelaten. De camera is ingeleverd bij de directeur en tevens zijn de filmpjes op de camera bekeken door de vinder.
Informatie over de gebeurtenissen op 11 september 2021 zijn bij de media terechtgekomen. De zaak heeft tot maatschappelijke onrust geleid. Er zijn aangiftes gedaan van grafschennis door nabestaanden: 4 aangiftes van ouders van overleden kinderen die op het [naam] begraven liggen en een collectieve aangifte namens vijftig nabestaanden van personen die op de begraafplaats/het [naam] begraven liggen.
De officier van justitie heeft vervolging ingesteld tegen het groepslid, van wie de personalia bekend zijn. De identiteitsgegevens van de overige groepsleden zijn tot op heden onbekend.
Op 4 maart 2024 is onder leiding van de rechter-commissaris een schouw verricht op de begraafplaats [begraafplaats] te [plaats] . Daar hebben een getuige (de medewerkster/begeleidster van de begraafplaats) en verdachte, onafhankelijk van elkaar, dezelfde twee graven aangewezen waarop het paranormale team destijds handelingen heeft verricht. Zowel de getuige als de verdachte hebben verklaard tijdens de schouw dat op geen andere graven dan deze twee handelingen zijn verricht.

2.Verstrekking dossier aan aangevers

Aangevers hebben verzocht om verstrekking van het strafdossier aan hen. De officier van justitie heeft meegedeeld dat hij het strafdossier geanonimiseerd zal verstrekken. De raadsman van verdachte heeft bezwaar aangetekend bij de rechter-commissaris tegen verstrekking van het strafdossier aan aangevers. De rechter-commissaris heeft op 11 maart 2024 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaarschrift, omdat de wet niet voorziet in een rechtsingang voor een verdachte om bezwaar te maken tegen verstrekking van een strafdossier aan slachtoffers. Daarbij heeft de rechter-commissaris aangetekend dat het met de huidige stand van zaken in het onderzoek en de uitkomst van de schouw de vraag oproept of het nu gerechtvaardigd is om aan alle, te weten enkele tientallen, aangevers het volledige dossier te verstrekken.
De raadsman van verdachte heeft daarop een kort geding aangespannen. Op 17 april 2024 heeft de voorzieningenrechter het Openbaar Ministerie verboden over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan alle andere personen dan de nabestaanden van de overleden van één graf (ECLI:NL:RBDHA:2024:5507). De voorzieningenrechter heeft onder meer overwogen dat de officier van justitie op grond van de op dit moment beschikbare informatie in redelijkheid niet al degenen die aangifte hebben gedaan als slachtoffers kan aanmerken, zonder enige selectie in de mate van aannemelijkheid dat sprake is van slachtofferschap, op basis van de op dit moment bekende feiten en omstandigheden. Daarbij is van belang dat de begraafplaats groot is en dat zodoende potentieel een uitzonderlijke grote kring personen – namelijk iedere nabestaande van een overledene die op [begraafplaats] begraven is en die aangifte heeft gedaan of doet – aanspraak kan maken op (inzage in c.q.) afschrift van het procesdossier. Gelet op de aan de zijde van verdachte in ogenschouw te nemen belangen, waaronder het belang van bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, gaat het op dit moment onmiskenbaar te ver om de cirkel van slachtoffers zo ruim te trekken.
De heer [A] en mevrouw [B] zijn één van de aangevers. Ook zij willen graag het dossier inzien. Op 19 april 2024 heeft de officier van justitie aan raadsman Pennino, als advocaat van de heer [A] en mevrouw [B] , bericht dat hij gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter niets anders kan dan niet over te gaan tot verstrekking van het dossier.

3.Bezwaarschrift

Namens de heer en mevrouw [echtpaar] heeft mr. R.G.S. Pennino op 2 mei 2024 een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie om niet over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan het echtpaar [echtpaar] .
De raadsman heeft het volgende aangevoerd. De raadsman gaat hierbij in op overwegingen van de voorzieningenrechter in het vonnis van 17 april 2024, omdat de officier van justitie zijn beslissing op dit vonnis baseert. Het echtpaar [echtpaar] meent dat de voorzieningenrechter ten onrechte is uitgegaan van een niet realistisch grote kring van personen/slachtoffers. Het gaat niet om iedere nabestaande van een overledene die op de begraafplaats begraven is maar om de veel beperktere kring van nabestaanden van de [naam] .
Voorts heeft de voorzieningenrechter verzuimd de Richtlijn 2012/29/EU bij de overweging te betrekken en is een te beperkte uitleg toegekend van het begrip ‘slachtoffer’. Op grond van de Richtlijn moet onder slachtoffer worden verstaan:
‘een natuurlijk persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economisch nadeel, heeft geleden’.
Het echtpaar [echtpaar] heeft evident emotionele schade geleden en lijdt dat nog steeds.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 13 mei 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt, dat onder meer als volgt luidt.
Het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 april 2024 kan in strafvorderlijke zin niet anders worden geduid dan een opdracht aan het Openbaar Ministerie om kennisneming van de processtukken te weigeren aan (in dit geval) het echtpaar [echtpaar] , omdat in redelijkheid niet al degenen die aangifte hebben gedaan als slachtoffers kunnen worden aangemerkt, zonder enige selectie in de mate van aannemelijkheid dat sprake is van slachtofferschap. De officier van justitie merkt op dat, hoewel het Openbaar Ministerie zich niet kan verenigen met het oordeel omtrent slachtofferschap, het onverlet laat dat het Openbaar Ministerie zich op dit moment evident neerlegt bij de beslissing van de voorzieningenrechter. Enkel op basis van nader onderzoek mag de officier van justitie naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot een nieuwe beslissing komen. Dergelijk onderzoek is ingezet, maar nog niet afgerond.
Voorgaande maakt dat de officier van justitie, gezien het vonnis van de voorzieningenrechter, zich op dit moment niet op een ander standpunt kan stellen dan dat het echtpaar [echtpaar] geen slachtoffer is ex artikel 51b, eerste lid, Sv. Reeds daarom mag het Openbaar Ministerie op dit moment geen processtukken verstrekken aan hen.
De officier van justitie overweegt voorts nog dat de rechter-commissaris niet bevoegd is om ambtshalve te bepalen dat het echtpaar [echtpaar] wel slachtoffers zijn in de zin van artikel 51b Sv.

5.Beoordeling

De rechter-commissaris is van oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond is en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van het slachtoffer door de officier van justitie toestemming worden verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn.
De officier van justitie kan dit verzoek weigeren op de in het derde lid genoemde gronden, te weten indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen.
Ingevolge het zesde lid van artikel 51b Sv, waarin artikel 32, tweede tot en met vierde lid, Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan het slachtoffer binnen veertien dagen na de beslissing van de officier van justitie een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris.
Het bezwaarschrift is ingediend op 3 mei 2024 en daarmee ontvankelijk.
Zoals ook de officier van justitie heeft aangegeven in zijn reactie op het bezwaarschrift doen zich niet de weigeringsgronden van het derde lid van artikel 51b Sv voor in de onderhavige zaak. De officier van justitie wilde wel degelijk de processtukken verstrekken aan de aangevers van grafschennis, maar heeft besloten dat niet te doen vanwege het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5507).
In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter het openbaar ministerie verboden over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan alle andere personen dan de nabestaanden van de overledene van één bepaald graf.
Het echtpaar [echtpaar] heeft aangifte gedaan van grafschennis. Zij zijn niet de nabestaanden van de overledene van dat ene bepaalde graf. Op grond van het vonnis van 17 april 2024 mag het Openbaar Ministerie derhalve geen processtukken aan hen verstrekken.
Omdat er geen rechtsingang open stond voor de verdachte die bezwaar had tegen verstrekking van het dossier aan alle aangevers, was de voorzieningenrechter, als restrechter zoals de voorzieningenrechter in het vonnis schrijft, bevoegd in de kwestie een beslissing te nemen.
De rechter-commissaris is van oordeel dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2024 op dit moment bepalend is ten aanzien van alle aangevers. Derhalve werkt het civiele vonnis door in het strafproces.
De raadsman heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter een te beperkte invulling aan de term ‘slachtoffer’ heeft gegeven. De rechter-commissaris oordeelt hierover anders. Uitgangspunt van het Wetboek van Strafvordering, en ook van de door de raadsman aangehaalde Richtlijn is dat een slachtoffer de persoon is die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft geleden. Om het begrip “rechtstreeks” gaat het hier. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat met de huidige bekende feiten en omstandigheden vooralsnog niet aannemelijk is dat alle aangevers rechtstreekse schade hebben geleden. Dit staat tot nu toe alleen vast ten aanzien van de nabestaanden van twee graven waarop verdachte handelingen heeft verricht. Nu het echtpaar [echtpaar] niet de nabestaanden zijn van deze twee graven is het vooralsnog niet aannemelijk dat zij rechtstreekse schade hebben geleden door handelingen van verdachte.
Afgezien van het feit dat de rechter-commissaris de overwegingen van de voorzieningenrechter omtrent slachtofferschap onderschrijft, is er geen wettelijke grondslag om ambtshalve alsnog te bepalen dat het echtpaar [echtpaar] wel slachtoffer is in de zin van artikel 51b Sv.
De officier van justitie heeft juist gehandeld door het vonnis van 17 april 2024 te volgen en niet over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan het echtpaar [echtpaar] .
Beslissing
De rechter-commissaris:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 30 mei 2024 genomen door mr. E.J. van Rijssen, rechter-commissaris.