ECLI:NL:RBDHA:2024:5507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/09/663015 / KG ZA 24-226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op verstrekking van strafdossier in grafschenniszaak

In een kort geding heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak van een vrouw die verdacht wordt van grafschennis op de begraafplaats Rusthof in Amersfoort. De vrouw had een kort geding aangespannen tegen het Openbaar Ministerie (OM) om te voorkomen dat het strafdossier aan andere nabestaanden dan die van één specifieke overledene zou worden verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het OM het strafdossier voorlopig alleen mag verstrekken aan de nabestaanden van de overledene in graf 2, omdat er onvoldoende bewijs is dat de andere nabestaanden daadwerkelijk als slachtoffers kunnen worden aangemerkt. De rechter benadrukte het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de verstrekking van processtukken. De vordering van de eiseres werd toegewezen, en het OM werd verboden om het dossier aan andere aangevers te verstrekken totdat er meer duidelijkheid is over de status van de slachtoffers. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde partij, het OM.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/663015 / KG ZA 24-226
Vonnis in kort geding van 17 april 2024
in de zaak van
[eiseres]te [plaats],
eiseres,
advocaten mrs. X.B. Sijmons en J.J.J.L. Maalsté te Amersfoort,
tegen:
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het openbaar ministerie te Utrechtte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Op 29 maart 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Voor de mondeling behandeling begon is het verzoek van eiseres om de zaak achter gesloten deuren te behandelen besproken met de advocaten van partijen. Eiseres heeft om behandeling achter gesloten deuren gevraagd, omdat zij wil voorkomen dat haar persoonsgegevens bij derden bekend worden. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek niet gehonoreerd, gelet op het zwaarwegende belang van openbaarheid van rechtspraak. Partijen hebben toegezegd tijdens de zitting niet de naam van eiseres te noemen en evenmin zullen andere uitlatingen worden gedaan waardoor de identiteit van eisers te herleiden zal zijn. Hiermee is het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiseres – die niet zelf bij de mondelinge behandeling aanwezig was – voldoende gewaarborgd.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is door gedaagde een pleitnota overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op 12 april 2024. Deze datum is later aangepast naar vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres heeft op 11 september 2021 samen met vijf andere personen onderzoek gedaan naar het bestaan van energieën en/of entiteiten op begraafplaats Rusthof in Amersfoort (hierna: ‘de begraafplaats’). Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de avond, buiten reguliere openingstijden van de begraafplaats. Eiseres en de andere personen (hierna tezamen aangeduid als ‘eiseres c.s.’) hebben tijdens het onderzoek over de begraafplaats gelopen en hebben op twee (volgens eiseres) of een aantal (volgens gedaagde) graven lichtgevende balletjes gelegd. Eiseres c.s. zijn ook op het kinderhofje van de begraafplaats geweest. Het kinderhofje is een apart gelegen deel van de begraafplaats waar kinderen begraven liggen. Tijdens het lopen over de begraafplaats was volgens eiseres een ‘K2-meter’ ingeschakeld. De directeur van de begraafplaats heeft vooraf toestemming gegeven voor het onderzoek en een medewerkster van de begraafplaats (hierna ook: ‘de medewerkster’) heeft het bezoek van eiseres c.s. aan de begraafplaats begeleid.
2.2.
Eiseres c.s. hebben tijdens het onderzoek video-opnames gemaakt en hebben vervolgens per ongeluk een videocamera achtergelaten op de begraafplaats. De videocamera is gevonden door een bezoeker van de begraafplaats. Deze bezoeker heeft de beelden op de camera bekeken.
2.3.
Informatie over de gebeurtenissen op 11 september 2021 is terecht gekomen bij de media en er zijn diverse publicaties over verschenen. De zaak heeft tot maatschappelijke onrust geleid. De Nationale ombudsman heeft onderzoek gedaan naar de gebeurtenissen en er zijn diverse aangiftes van grafschennis gedaan (namelijk vier afzonderlijke aangiftes van ouders van overleden kinderen die op het kinderhofje begraven liggen (deels bijgestaan door een advocaat, mr. A.F.G. Pennino) en een collectieve aangifte van een advocaat (mr. J. Visscher) namens vijftig nabestaanden van personen die op de begraafplaats / het kinderhofje begraven liggen).
2.4.
Het Openbaar Ministerie (het OM) is naar aanleiding van de aangiftes een strafrechtelijk onderzoek begonnen. Dit strafrechtelijk onderzoek is nog niet afgerond. Van de groep personen die betrokken was bij de activiteiten op de begraafplaats op 11 september 2021 is alleen de naam van eiseres bij het OM bekend geworden en zij is momenteel de enige verdachte in het strafrechtelijke onderzoek. De concepttenlastelegging luidt “
dat eiseres op 11 september 2021 te Leusden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meerdere (kinder)graven, allen gelegen op de begraafplaats Rusthof, heeft geschonden”.Het OM is voornemens de tenlastelegging bij definitieve dagvaarding uit te breiden.
2.5.
De onder 2.3 genoemde advocaten hebben op enig moment ten behoeve van hun cliënten verzocht om afgifte van het strafdossier. Per e-mail van 4 december 2023 heeft de officier van justitie (hierna: de OvJ) één van de advocaten van eiseres en de advocaten van nabestaanden voorgehouden dat hij voornemens is het strafdossier te verstrekken, maar dat in het dossier dan alleen de voor- en achternaam van eiseres worden genoemd en dat overige NAW-gegevens worden weggelaten. De OvJ wil van de advocaten vernemen wat zij hiervan vinden.
2.6.
Namens eiseres is in reactie op voormelde e-mail op 14 december 2023 bericht dat zij het prematuur vindt om iedere aangever als slachtoffer te labelen, omdat dat er – kort gezegd – in potentie toe zou kunnen leiden dat elke nabestaande van een overledene die op de begraafplaats begraven ligt als slachtoffer zou kunnen worden aangemerkt. Eiseres meent dat pas aan een beslissing tot verstrekking van het procesdossier kan worden toegekomen na de te houden schouw/reconstructie, omdat dan volgens haar duidelijk is welke specifieke graven
“door het paranormale onderzoeksteam in haar onderzoek is betrokken”.Eiseres verzet zich in die brief ook tegen het verstrekken van haar voor- en achternaam. Zij voert daartoe aan dat naar aanleiding van de nog uit te voeren onderzoeken alsnog besloten zou kunnen worden dat de vervolging van eiseres wordt gestaakt. Daarnaast verzet volgens eiseres de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer zich tegen de verstrekking van het strafdossier aan de advocaten van de nabestaanden (en daarmee ook aan de nabestaanden).
2.7.
Op 4 maart 2024 heeft een schouw plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris (hierna: r-c). Bij deze schouw waren (in elk geval) de medewerkster van de begraafplaats en eiseres aanwezig. Eiseres en de medewerkster hebben twee graven aangewezen waar handelingen zijn verricht. In het dossier bevindt zich ten aanzien van één van die twee graven geen aangifte van de nabestaande(n) (dit graf wordt hierna ook ‘graf 1’genoemd). Ten aanzien van het andere graf is wel aangifte gedaan door nabestaanden (dit graf wordt hierna ook ‘graf 2’ genoemd).
2.8.
Per e-mail van 5 maart heeft de OvJ als volgt bericht aan een van de advocaten van eiseres en aan de advocaten van de nabestaanden:
“Gelet op uw standpunten ben ik tot de volgende beslissing gekomen. Op dit moment is nog geen datum voor een inhoudelijke behandeling bekend en loopt er nog onderzoek. Gelet daarop zal ik op dit moment het dossier wel verstrekken, doch zullen van de gegevens van de verdachte (behoudens haar voornaam) worden weggelaten.
Ten aanzien van deze beslissing sluit ik niet uit dat, op het moment dat een datum voor een inhoudelijke behandeling is gepland, is bij een hernieuwd verzoek anders zal beslissen en alsnog het gehele, niet geanonimiseerd dossier zal verstrekken.”
2.9.
Eiseres heeft bij de r-c van de rechtbank Midden-Nederland bezwaar gemaakt tegen de verstrekking van het dossier. In de beslissing van 11 maart 2024 overweegt de r-c onder meer als volgt:
“Verdachte stelt terecht dat op 4 maart 2024 een schouw is verricht op de begraafplaats Rusthof te Leusden. Daar hebben een getuige en verdachte, onafhankelijk van elkaar, dezelfde twee graven aangewezen waarop het paranormale team destijds handelingen heeft verricht. Zowel de getuige als de verdachte hebben verklaard tijdens de schouw dat op geen andere graven dan deze twee handelingen zijn verricht. Dit kan de vraag oproepen of alle aangevers, die enkele tientallen bedragen, daadwerkelijk benadeelden in de zin van de wet zullen zijn. En vervolgens dient zich de vraag aan of het dan nu gerechtvaardigd is om desondanks aan alle aangevers het volledige dossier te verstrekken.”
De r-c heeft vervolgens overwogen dat eiseres ontvankelijk moet zijn, om aan een inhoudelijke beoordeling toe te komen en dat eiseres niet-ontvankelijk is, omdat er, kort gezegd, geen grond is in het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor een verdachte om bezwaar aan te tekenen tegen verstrekking van processtukken aan een slachtoffer.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te verbieden om op grond van artikel 51b Sv, dan wel artikel 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), dan wel op enige andere grond over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan alle andere personen dan de nabestaanden van de overledene in graf 2, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Tijdens de schouw hebben eiseres en de medewerkster van de begraafplaats twee graven aangewezen waar metingen zijn verricht en balletjes zijn neergelegd. Eiseres heeft ook nog verklaard dat er een zogenaamde K2-meter ingeschakeld was toen eiseres c.s. over de begraafplaats liepen. Bij andere graven zijn echter geen handelingen verricht. Het is dus volgens eiseres bekend welke twee graven zijn benaderd, namelijk graf 1 en graf 2.
Eiseres stelt verder dat aan artikel 51b Sv voor wat betreft het recht van het slachtoffer op processtukken pas betekenis toekomt als er sprake is van vervolging. Daarvan is hier volgens haar nog geen sprake. Mogelijk wordt de zaak nog geseponeerd of wordt de concept-tenlastelegging nog gespecificeerd, waarbij de ten laste gelegde grafschennis wordt teruggebracht tot twee graven. Zonder het verdere opsporingsonderzoek af te wachten is het prematuur en lichtvaardig om nu al over te gaan tot verstrekking van het dossier aan alle aangevers c.q. personen die zich als slachtoffer hebben gemeld. Hun slachtofferschap is niet komen vast te staan, zodat geen recht bestaat op verstrekking van de processtukken. Voor zover de OvJ zich daarop beroept, is volgens eiseres ook verstrekking van het dossier op grond van artikel 39f Wjsg onrechtmatig. Zij licht dat verder toe in de dagvaarding.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Gedaagde heeft gesteld dat de grondslag voor de voorgenomen verstrekking van het dossier artikel 51b Sv is en dat verstrekking van het dossier op grond van artikel 39 Wjsg niet aan de orde is. De voorzieningenrechter zal daarom de stellingen van eiseres die verband houden met artikel 39 Wjsg onbesproken laten.
4.2.
Eiseres legt aan haar vorderingen ten grondslag dat gedaagde onrechtmatig jegens haar handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven om van de vordering van eiseres kennis te nemen. Nu er voor eiseres geen specifiek aangewezen rechtsgang is om op te komen tegen het voornemen van de OvJ om het dossier aan de nabestaanden die aangifte hebben gedaan te verstrekken, kan zij bij de burgerlijke rechter – de voorzieningenrechter in kort geding in dit spoedeisende geval – als restrechter in haar vordering worden ontvangen.
Beoordelingskader
4.3.
De OvJ is voornemens het strafdossier te verstrekken aan alle personen die, bijgestaan door een advocaat, aangifte hebben gedaan. Een kleine groep personen die aangifte heeft gedaan, wordt niet bijgestaan door een advocaat en deze personen hebben niet om afgifte van het dossier gevraagd. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is de OvJ alleen om die reden niet voornemens het dossier ook aan hen te verstrekken. Uit de overwegingen van de OvJ valt niet af te leiden dat deze personen, als zij alsnog om verstrekking van het dossier vragen, anders zullen worden behandeld dan de aangevers die zich laten bijstaan door een advocaat. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de OvJ van oordeel is dat het dossier aan alle aangevers ter beschikking zou moeten kunnen worden gesteld.
4.4.
Op grond van artikel 51b lid 1 Sv wordt op verzoek van een slachtoffer door de OvJ toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Een slachtoffer in de zin van artikel 51b Sv is degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden (artikel 51a lid 1, onder a Sv). De OvJ kan de kennisname van stukken weigeren, als hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt of als hij kennisneming onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen (namelijk dat ‘de getuige’ ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd, een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad, of het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad). Voor deze weigering heeft de OvJ een machtiging van de r-c nodig. Op grond van het zesde lid van artikel 51b Sv kan een slachtoffer in principe ook afschrift krijgen van de processtukken waarvan hij op grond van het eerste lid van dit artikel kennis kan nemen. Die afgifte van de processtukken kan echter worden geweigerd (artikel 51b lid 6 jo. artikel 32 lid 2 Sv) in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend. Tegen de weigering om afschrift te verstrekken (en dus niet tegen de weigering om (naar de voorzieningenrechter begrijpt: door inzage) kennis te nemen) van de processtukken kan op grond van artikel 51b lid 6 jo. artikel 32 lid 4 bezwaar worden gemaakt bij de r-c.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding allereerst te beoordelen of de OvJ in redelijkheid alle nabestaanden die aangifte hebben gedaan als slachtoffer kan aanmerken. Dat slachtofferschap is immers vereist om kennis te mogen nemen van de processtukken. De vraag is dus of alle nabestaanden die aangifte hebben gedaan als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit waarvan eiseres wordt verdacht vermogensschade of ander nadeel hebben ondervonden althans dat in voldoende mate aannemelijk is dat daarvan sprake is. Gedaagde stelt terecht dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de vordering van eiseres de nodige terughoudendheid in acht moet nemen en tot uitgangspunt moet nemen dat de OvJ bij beslissingen als deze een ruime beleidsvrijheid heeft.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
Eiseres wordt – blijkens de concept tenlastelegging en de uitlating van de OvJ ter zitting – verdacht van (medeplegen van) grafschennis. Dat is (artikel 149 Sv) het opzettelijk schenden van een graf of het wederrechtelijk vernielen of beschadigen van een gedenkteken op een begraafplaats. Tussen partijen is niet in geschil dat van fysiek schenden, vernielen of beschadigen van een graf geen sprake is geweest.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat er door eiseres c.s. twee graven zijn ‘benaderd’, graf 1 en graf 2, en dat daar ‘handelingen’ door eiseres c.s. zijn verricht. Dit zijn de twee graven waar in de beslissing van de r-c van 11 maart 2024 op wordt gedoeld. De nabestaanden van de overledene die begraven is in graf 2 hebben aangifte gedaan (als onderdeel van de collectieve aangifte), de nabestaanden van de overledene die begraven is in graf 1 hebben (nog) geen aangifte gedaan. Eiseres erkent dat deze nabestaanden als slachtoffer moeten worden aangemerkt en verzet zich niet tegen afgifte van het dossier aan de nabestaanden de overledene die begraven ligt in graf 2 (en naar de voorzieningenrechter begrijpt ook niet tegen afgifte van het dossier aan de nabestaanden van de overledene in graf 1, als zij nog aangifte doen en om afgifte van het dossier verzoeken).
4.8.
Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog en er is op dit moment nog veel onduidelijk over wat er verder precies gebeurd is. Wat wel vaststaat is dat eiseres c.s. op de begraafplaats zijn geweest en daar hebben rondgelopen. Volgens eiseres zijn alleen de hiervoor genoemde twee graven benaderd en zijn alleen daar handelingen verricht. Volgens de OvJ zitten in het strafdossier echter contra-indicaties dat de handelingen zijn beperkt tot twee graven. Ook bekend is dat de aanwezigen tijdens het bezoek van eiseres aan de begraafplaats in twee groepen zijn gesplitst en dat die twee groepen afzonderlijk over de begraafplaats hebben gelopen. Volgens eiseres lijken de routes die gezamenlijk en door de groepen afzonderlijk zijn gewandeld vast te staan, volgens de OvJ is dat (nog) niet het geval. Eiseres is toen de groep van eiseres c.s. gesplitst was met haar deel van de groep bij de medewerkster van de begraafplaats gebleven. Het andere deel van de groep is toen onbegeleid geweest. De OvJ heeft tijdens de zitting nog verklaard dat eiseres ook verdacht wordt van het medeplegen van grafschennis en dat zij volgens het OM dus ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de handelingen van de afgesplitste groep.
4.9.
Hoewel er volgens de OvJ contra-indicaties zijn in het dossier dat handelingen van eiseres c.s. zijn beperkt tot twee graven en hij strafbare handelingen op meer locaties op de begraafplaats niet uitsluit, is daarover op dit moment nog onduidelijkheid. De OvJ heeft ook niet geconcretiseerd wat de door hem bedoelde contra-indicaties zijn. Behalve ten aanzien van de voornoemde twee graven, blijkt vooralsnog niet dat er een verband is tussen (eventuele) gedragingen van eiseres c.s. en het graf van de dierbare van de personen die aangifte hebben gedaan. Vooralsnog blijkt niet in hoeverre eiseres c.s. daadwerkelijk in de buurt van één of meer van de betreffende graven zijn geweest en zo ja, of die aanwezigheid bestond uit meer dan het langs de graven lopen. Daarbij komt de vraag op hoever het slachtofferschap reikt: is daarvan sprake bij nabestaanden indien langs een graf van de overledene is gelopen, en is daarvan sprake waar het gaat om nabestaanden van overledenen begraven op een deel van de begraafplaats waar eiseres c.s. niet zijn geweest?
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de OvJ op grond van de op dit moment beschikbare informatie in redelijkheid niet al degenen die aangifte hebben gedaan (hebben laten doen) als slachtoffers kan aanmerken, zonder enige selectie in de mate van aannemelijkheid dat sprake is van slachtofferschap, op basis van de op dit moment bekende feiten en omstandigheden. Daarbij is van belang dat de begraafplaats groot is (blijkens het rapport van de Nationale ombudsman heeft de begraafplaats een omvang van 11 ha) en dat het uitgangspunt dat de OvJ nu hanteert ertoe leidt dat potentieel een uitzonderlijk grote kring personen – namelijk iedere nabestaande van een overledene die op de begraafplaats begraven is en die aangifte heeft gedaan of doet – aanspraak kan maken op (inzage in c.q.) afschrift van het procesdossier. Gelet op de aan de zijde van eiseres in ogenschouw te nemen belangen, waaronder het belang van bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, gaat het op dit moment onmiskenbaar te ver om de cirkel van slachtoffers zo ruim te trekken.
4.11.
Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter nog op dat de persoonlijke levenssfeer van een verdachte een weigeringsgrond is voor verstrekking van het dossier (artikel 51b lid 6 Sv jo. artikel 32 lid 2 Sv) waarbij gedoeld wordt op (persoons)gegevens, zoals een reclasseringsrapport of een psychiatrisch rapport. Dat dergelijke informatie op dit moment geen onderdeel uitmaakt van het dossier, leidt niet tot een ander oordeel. Die weigeringsgrond heeft immers betrekking op verstrekking van het dossier aan
slachtoffers, terwijl de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel is dat de OvJ in redelijkheid niet kan oordelen dat alle aangevers als slachtoffer zijn aan te merken en recht hebben op kennisname van het dossier.
4.12.
Gedaagde heeft nog verwezen naar de Aanwijzing (in de zin van artikel 130 lid 6 van Wet op de rechterlijke organisatie) slachtoffers in het strafproces van het College van procureurs-generaal (2024A001). In deze Aanwijzing is opgenomen dat het OM uitgaat van een slachtofferpresumptie, waarbij uitgangspunt is dat het vermoedelijk slachtoffer van een strafbaar feit een slachtoffer is tot het tegendeel komt vast te staan. Dat maakt het vorenstaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Uitgangspunt in de wet is dat een slachtoffer is de persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Aanknopingspunten voor de (aannemelijkheid) van die relatie ontbreken op dit moment voor het overgrote deel van de groep aan wie de OvJ een afschrift van het strafdossier ter beschikking wenst te stellen.
4.13.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de OvJ de nabestaanden van de overledene in graf 2 in redelijkheid als slachtoffer kan aanmerken, maar dat hij ten aanzien van de anderen die aangifte hebben gedaan in redelijkheid (nog) niet tot het oordeel het kunnen komen dat zij als slachtoffer in de zin van artikel 51b Sv kunnen worden aangemerkt. Dat betekent dat zij geen aanspraak kunnen maken op inzage (kennisneming) en afschrift van het dossier. De vordering van eiseres zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat daarbij zal gelden dat het verbod geldt zolang niet nadere feiten en omstandigheden tot een andere beoordeling door de OvJ, de gedachtenlijn van de voorzieningenrechter in aanmerking genomen, aanleiding geven. Het oordeel van de voorzieningenrechter is immers gebaseerd op de op dit moment beschikbare informatie. Het strafrechtelijk onderzoek is nog niet afgerond en het is zeer wel mogelijk dat er op basis van nader onderzoek meer aanwijzingen beschikbaar komen waardoor anderen alsnog als slachtoffer behoren te worden aangemerkt. Dat is wellicht een niet geheel gelukkige, maar onontkoombare conditie waaronder de voorlopige voorziening wordt getroffen.
4.14.
Gedaagde heeft nog opgemerkt dat een slachtoffer op grond van artikel 51b lid 6 jo. artikel 32 lid 4 Sv de mogelijkheid heeft om bij de r-c in bezwaar te gaan tegen het niet verstrekken van een afschrift van het procesdossier. Gedaagde meent dat een beslissing in dit kort geding die procedure niet mag doorkruisen. Deze bezwaarmogelijkheid heeft alleen betrekking op het verstrekken van een afschrift van het dossier, terwijl in dit kort geding wordt geoordeeld dat de aangevers ook geen aanspraak kunnen maken op inzage c.q. kennisneming van het dossier. Zoals onder 4.4 al is opgemerkt, staat tegen een weigering tot kennisneming van het dossier geen rechtsmiddel open. Wat daar verder ook van zij, dit oordeel in kort geding is slechts een ordemaatregel. Indien er tegen de weigering tot kennisneming of (het verstrekken van een) afschrift van een dossier onder deze omstandigheden voor de personen die aangifte hebben gedaan een rechtsgang openstaat en daarin anders wordt geoordeeld, dan kan eiseres aan het in dit vonnis gegeven verbod geen bescherming (meer) ontlenen: in dat geval heeft de bevoegde rechter anders geoordeeld dan de voorzieningenrechter.
Proceskosten
4.15.
Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Eiseres heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Dergelijke kosten worden in de dagvaarding niet vermeld. De hierna vermelde vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Met dit alles rekening houdend worden de proceskosten van eiseres begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.372,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt gedaagde over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan alle andere personen dan de nabestaanden van de overledene in graf 2, met inachtneming van hetgeen onder 4.13 en 4.14 is overwogen;
5.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres van € 1.372,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
idt