ECLI:NL:RBMNE:2024:3400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10700563 \ UC EXPL 23-6180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen van eiser tegen de Kamer van Koophandel wegens gebrek aan belang en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, die procedeert in persoon, en de Kamer van Koophandel. Eiser vorderde onder andere dat de Kamer van Koophandel bewijsstukken zou verstrekken en dat zij bepaalde inschrijvingen in het handelsregister zou wijzigen. De achtergrond van het geschil betreft een langlopend conflict tussen eiser en de Kamer van Koophandel over de rechtsgeldigheid van besluiten genomen tijdens een algemene ledenvergadering van een coöperatie in 1996. Eiser stelt dat de Kamer van Koophandel niet correct heeft gehandeld in de uitvoering van deze besluiten en dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en de Kamer van Koophandel.

De Kamer van Koophandel heeft verweer gevoerd en betwist dat eiser recht heeft op de gevorderde rectificaties en bewijsstukken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende belang heeft bij zijn vorderingen, omdat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat de besluiten van de vergadering in 1996 nietig zijn. Eiser heeft bovendien geen belang meer bij de vorderingen, aangezien hij sinds 1997 geen lid meer is van de coöperatie en niet meer in de betreffende woonplaats woont.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de Kamer van Koophandel, die zijn begroot op € 510,00. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het indienen van rechtsvorderingen en de beperkingen van civiele procedures in het kader van bestuursrechtelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10700563 \ UC EXPL 23-6180 RvdH/1037
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon en zelfstandig bestuursorgaan (ZBO)
de Kamer van Koophandel,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Kamer van Koophandel,
gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord tevens incident tot niet ontvankelijkheid,
- de brieven van 2, 3, 7 en 18 oktober 2023 van [eiser] ,
- het vonnis in incident van 8 november 2023,
- de conclusie van repliek met producties,
- het verzoek van [eiser] om een mondelinge behandeling,
- de conclusie van dupliek,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 26 maart 2024 met de mededeling dat tijdens die mondelinge behandeling zowel deze zaak, als de zaak met kenmerk 10790644 UC EXPL 23-7709 zal worden behandeld,
- de akte van [eiser] , ingekomen op 7 maart 2024 met daarin tevens een wijziging van eis met producties.
1.2.
Op 26 maart 2024 vond de mondelinge behandeling plaats. De Kamer van Koophandel is niet verschenen en heeft dat in haar conclusie van dupliek aangekondigd. [eiser] was wel aanwezig.
1.3.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
De achtergrond van deze zaak is (zo begrijpt de kantonrechter) als volgt. [eiser] was lid van de [naam coöperatie] . [eiser] heeft met deze woonvereniging een langlopend geschil dat in de kern gaat over de vraag of de algemene ledenvergadering van 17 juni 1996 op rechtmatige wijze bijeen is geroepen en of de besluiten die tijdens die vergadering zijn genomen, geldig zijn. [eiser] is van mening dat Kamer van Koophandel niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de (inschrijving van) de gevolgen van die besluiten en de daarover nadien genomen diverse gerechtelijke beslissingen. [eiser] wil beschikken over bewijsstukken die zijn visie op het geschil ondersteunen en meent dat Kamer van Koophandel die heeft. [eiser] wil ook dat Kamer van Koophandel de inschrijving in het Handelsregister wijzigt en dat Kamer van Koophandel hem een vergoeding betaalt omdat – kort gezegd – zij niet rechtmatig handelt dan wel tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eiser] . [eiser] stelt daarbij dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en Kamer van Koophandel.
2.2.
Kamer van Koophandel voert verweer. Voor zover [eiser] een rectificatie beoogt, kan dat niet via een civiele procedure. Kamer van Koophandel is een zelfstandig bestuursorgaan en daardoor is het College van beroep voor het bedrijfsleven bevoegd om te beslissen na een beslissing op een bezwaar. Kamer van Koophandel betwist, mede gelet op de eerdere gerechtelijke beslissingen over in essentie hetzelfde geschil, voor het overige de stellingen van [eiser] en vindt dat [eiser] deze procedure is gestart zonder redelijk en haalbaar doel en dat hij misbruik maakt van procesrecht. Kamer van Koophandel concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De vorderingen

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis bij van 7 maart 2024 – om Kamer van Koophandel te veroordelen als volgt:
binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis dient Kamer van Koophandel alle bewijsstukken te verstrekken aan [eiser] vanaf 25 mei 1996 die ten grondslag liggen aan de doorhaling in het handelsregister op 30 september 1996 van de drie opgaven met akteletters CT, CN en CV, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat gedaagde nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken in gebreke blijft aan het ten dezen te wijzen vonnis te voldoen;
binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis dient Kamer van Koophandel de inschrijving van de [naam coöperatie] UA in het handelsregister te wijzigen in die zin dat als bestuursleden worden ingeschreven [eiser] als voorzitter, [A] als vice-voorzitter, [B] als secretaris, [C] als penningmeester, [D] als vice-penningmeester en [E] voor algemene zaken, met ingang van 14 april 2000, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat gedaagde nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken in gebreke blijft aan het ten dezen te wijzen vonnis te voldoen;
binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, wegens weigering om aan haar veroordeling in het Arrest d.d. 10 mei te voldoen, moet Kamer van Koophandel aan [eiser] een bedrag vergoeden van € 2.000,-- voor iedere dag, met ingang van 12 juli 1996 tot aan de dag van het in dezen nog te wijzen vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 4.000,-- voor iedere dag of een gedeelte daarvan, dat gedaagde, nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
binnen twee dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis, dient Kamer van Koophandel wegens weigering om ten onrechte gedane, onvolledige of onjuiste inschrijvingen bij verzoekschrift aan de bevoegde rechter te verzoeken verbetering te gelaten en deze vervolgens in te schrijven, aan [eiser] een bedrag moet vergoeden van € 2.000,-- voor iedere dag, met ingang van 12 juli 1996 tot aan de dag van het in dezen nog te wijzen vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 4.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat gedaagde, nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
binnen twee dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis wegens ten onrechte gedane, onvolledige of onjuiste inschrijvingen in het handelsregister, dient Kamer van koophandel aan [eiser] een bedrag te vergoeden van € 2.000,-- voor iedere dag, met ingang van 12 juli 1996 tot aan de dag van het in dezen nog te wijzen vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 4.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat gedaagde, nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis die Kamer van Koophandel aan [eiser] een uittreksel te verstrekken van de inschrijving van het bestuur [eiser] in het handelsregister met ingang van 14 april 2000, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat gedaagde, nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
dat Kamer van Koophandel niet-ontvankelijk is;
dat Kamer van Koophandel wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede in de kosten voor de dagvaarding en de reis- en verblijfskosten van [eiser] .

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Hij moet de proceskosten van Kamer van Koophandel betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissingen is gekomen.
[eiser] heeft geen belang bij zijn vorderingen
4.2.
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe. Dat volgt uit artikel 3:303 BW. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende belang bij zijn vorderingen heeft, omdat:
  • De vorderingen van [eiser] allen (indirect) gebaseerd zijn op de stelling dat de algemene ledenvergadering van 17 juni 1996 rechtsgeldig is opgeroepen en dat de besluiten die tijdens die vergadering zijn genomen, geldig zijn. De Hoge Raad heeft echter op 31 januari 2003 ( ECLI:NL:HR:2003:AF0646) overwogen dat de betreffende vergadering niet bevoegd is bijeengeroepen en dat de tijdens die vergadering genomen besluiten nietig zijn. De kantonrechter is aan deze uitspraak gebonden.
  • Daarnaast ziet de kantonrechter niet in waarom [eiser] feitelijk nog belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij al sinds 1997 geen lid meer is van de vereniging en sindsdien ook niet meer woont in [naam coöperatie] .
4.3.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij deze en de diverse andere procedures onder andere voert, omdat hij meent dat hij dat aan zijn (wijlen)medeleden van de vereniging verplicht is. Ook ondervindt [eiser] naar eigen zeggen nog steeds de negatieve gevolgen van het terugdraaien van de – in zijn ogen terecht genomen- besluiten tijdens de vergadering van 17 juni 1996. De kantonrechter heeft begrip voor deze beweegredenen van [eiser] , maar overweegt dat dit geen belang is dat juridisch meeweegt gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad.
Ook als de kantonrechter de vorderingen inhoudelijk beoordeeld, zijn die niet toewijsbaar
4.4.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat de vorderingen bij een inhoudelijke behandeling ook niet toewijsbaar zouden zijn. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.5.
De vorderingen onder 1 en 6 van het petitum zijn gegrond op artikel 843a Rv. Deze zijn niet toewijsbaar omdat die niet voldoen aan de voorwaarden die artikel 843a Rv aan een vordering als deze stelt. Alleen al om dat de vorderingen van [eiser] niet zien op bepaalde bescheiden, [eiser] heeft zijn vordering daarvoor te ruim geformuleerd. De kantonrechter overwoog onder 4.2 verder al dat [eiser] geen belang (meer) heeft bij zijn vorderingen en ook dat weegt bij een vordering op grond van 843a Rv specifiek mee.
4.6.
De vordering onder 2 van het petitum is niet toewijsbaar, omdat de onderhavige procedure zich niet leent voor een rectificatie van een inschrijving in het handelsregister. De civiele procedure is daarvoor niet de juiste weg, omdat Kamer van Koophandel een zelfstandig bestuursorgaan is. De kantonrechter zou dus niet bevoegd zijn om over deze vordering te beslissen.
4.7.
De vordering onder 3 van het petitum is niet toewijsbaar, omdat de inhoud van die beslissing inmiddels is ingehaald door de daaropvolgende procedures. Het Hof Leeuwarden was weliswaar op 10 mei 2000 in kort geding van oordeel dat het bestuur [A] nog te gelden had als bestuur, maar de rechtbank heeft vervolgens op 18 januari 2002 besloten tot wederdoorhaling van het bestuur [A] . Vervolgens is het verzoekschrift in cassatie ingediend en heeft de Hoge Raad op 31 januari 2003 overwogen als hiervoor genoemd.
4.8.
De vorderingen onder 4 en 5 zijn niet helder geformuleerd. De kantonrechter begrijpt niet wat [eiser] met die vorderingen bedoelt en wat de grondslag van die vorderingen is. Deze vorderingen zijn daarom niet toewijsbaar.
De proceskostenveroordeling
4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Kamer van Koophandel worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2,00 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00
4.10.
De proceskostenveroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaart, omdat Kamer van Koophandel daar niet om heeft verzocht.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.