ECLI:NL:RBMNE:2024:3394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/1553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen bomenkap en overtreding van de Wet natuurbescherming in Leusden

In deze zaak hebben eisers, omwonenden van een terrein in Leusden, een handhavingsverzoek ingediend bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Dit verzoek was gericht tegen de kap van bomen op het terrein, dat eigendom is van derde-partij B.V., en de mogelijke overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) die zou zijn gepleegd tijdens en na een hevige valwind op 18 juni 2021. De rechtbank heeft op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het handhavingsverzoek van eisers werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen overtreding van de Wnb kon worden vastgesteld. Dit oordeel was gebaseerd op een inspectie door de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD) en een ecologisch rapport van een deskundige, waaruit bleek dat het terrein geen essentiële betekenis had voor beschermde soorten. De rechtbank benadrukte dat de waarnemingen van de eisers en andere omwonenden niet voldoende bewijs vormden voor de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden. De rechtbank concludeerde dat het college op zorgvuldige wijze had onderzocht of er sprake was van een overtreding en dat het handhavingsverzoek terecht was afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1553

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eisers] en 39 anderen, allen uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht,

(gemachtigde: mr. E. de Vries)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij] B.V., uit [plaats 2]
(gemachtigde: mr. J. van de Riet).
Partijen worden in deze uitspraak eisers, het college en derde-partij genoemd.

Inleiding

1. Eisers wonen rondom een terrein van ongeveer 40 are (kadastraal bekend als sectie [sectie] ,
percelen [perceel] en [perceelnummer] ), dat wordt omsloten door de [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] en de [straat 4] in [plaats 1] (gemeente Utrechtse Heuvelrug ). Derde-partij is eigenaar van dit terrein. Op het terrein stonden naald- en loofbomen, struiken en bosschages, enkele bouwwerken en er was een vijver.
2. Op 18 juni 2021 werd [plaats 1] getroffen door zeer heftig noodweer. Daarbij heeft een
hevige valwind in korte tijd veel schade aangericht aan onder meer woningen en natuur. Ook op het terrein heeft deze valwind schade veroorzaakt.
3. Op 13 oktober 2021 hebben vijf omwonenden aan de Regionale Uitvoeringsdienst
Utrecht (RUD) een mogelijke overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) gemeld, omdat er werkzaamheden op het terrein hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden.
4. Op 14 oktober 2021 heeft een toezichthouder van de RUD het terrein geïnspecteerd. Uit
het rapport van deze controle blijkt dat op dat moment alle struiken en bomen op het terrein zijn geveld, dat er meerdere hopen groenafval liggen en er nog een schuurtje staat. De toezichthouder heeft geconcludeerd dat er geen overtreding van de Wnb heeft plaatsgevonden. Dit heeft hij op 19 oktober 2021 per e-mail aan vijf omwonenden bericht.
5. Op 10 juni 2022 hebben eisers het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Utrechtse Heuvelrug gevraagd om handhavend op te treden tegen zowel de bomenkap op het terrein als tegen overtreding van de Wnb. Het college van burgemeester en wethouders heeft het verzoek ten aanzien van de Wnb doorgezonden naar het college. Op 8 juli 2022 hebben eisers het college verzocht om informatie en om handhavend op te treden.
6. Het college heeft het verzoek om handhavend optreden met het besluit van 21 juli 2022
afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
7. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben
deelgenomen: eiser [eisers] en 5 andere omwonenden, mr. C.J. Tijman, waarnemer van de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en [toezichthouder] (toezichthouder bij de RUD), de gemachtigde van derde-partij en [A] .
8. Op dezelfde dag heeft de rechtbank het beroep van eisers behandeld tegen de
beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders over het handhavingsverzoek over de bomenkap. In die zaak, met nummer UTR 23/511, wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
10. Op 1 januari 2024 is de Wnb ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden.
Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Wnb nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
11. Het college heeft de taak om toezicht te houden op de naleving van regelgeving en
handhavend op te treden tegen een overtreding. Alleen bij een overtreding
van een wettelijk voorschrift heeft het college de bevoegdheid om handhavend op te treden.
12. In dit geval hebben eisers het college gevraagd om handhavend op te treden tegen
derde-partij. Het ligt dan op de weg van eisers om het college voldoende aanknopingspunten te bieden voor onderzoek naar de vraag of derde-partij een overtreding heeft begaan. Het is vervolgens aan het college om te onderzoeken of sprake is van een overtreding en daarvoor feiten en omstandigheden te verzamelen. [1]
13. Eisers hebben in hun handhavingsverzoek gesteld dat er bomen zijn gekapt op het
terrein en dat het terrein door derde-partij is ‘leeggehaald’. Zij wijzen op de hoge ecologische waarde die het gebied had, gezien de aanwezige beschermde plant- en diersoorten. Eisers noemen concreet een aantal faunasoorten die zij de afgelopen jaren hebben waargenomen en zij stellen dat een nader onderzoek had moeten plaatsvinden naar meerdere soorten, waaronder de vleermuis, broedvogels, jaarrond beschermde nestlocaties, amfibieën en reptielen, hazelworm, bosuil en diverse zoogdieren. In bezwaar hebben zij ook foto’s van het terrein voor en na de valwind en van hun waarnemingen bijgevoegd.
14. Het college heeft bij de afwijzing van het verzoek gewezen op het rapport van de
toezichthouder van de RUD van 14 oktober 2021. De toezichthouder is ter plekke geweest, heeft telefonisch contact gehad met derde-partij ( [A] ) en heeft zich verder gebaseerd op het door derde partij verstrekte ecologische rapport van [deskundige] B.V. van 16 mei 2019. [2] Uit het opgestelde rapport van 14 oktober 2021 blijkt dat de toezichthouder geen overtreding van de Wnb heeft kunnen waarnemen. Het college ziet, ook na het gemaakte bezwaar, geen aanleiding om te veronderstellen dat het rapport van [deskundige] ondeugdelijk is, onzorgvuldig tot stand is gekomen of inmiddels verouderd is. Het rapport van [deskundige] voldoet aan de standaarden die gelden voor ecologisch onderzoek en eisers zijn er volgens het college niet in geslaagd aan te tonen dat de begroeiing van het terrein een essentiële betekenis voor de beschermde soorten had. De waarnemingen, vermoedens en gevoelens van omwonenden kunnen hiervoor niet als bewijs dienen.
15. In beroep herhalen eisers dat het ecologisch rapport van [deskundige] ondeugdelijk is,
nu het veldonderzoek beperkt is gebleven tot één visuele inspectie en waarnemingen van omwonenden en lokale natuurwerkgroepen niet zijn meegenomen. Er is ten onrechte geen batdetector gebruikt en ook is [deskundige] niet nagegaan of een ringslang, amfibieën en/of een hazelworm aanwezig waren. Eisers hebben erop gewezen dat het rapport twee jaar oud was op het moment van de valwind, zodat voorzichtig omgegaan moet worden met de conclusies uit het rapport. Eisers zijn dan ook van mening dat het college het bestreden besluit niet op dit rapport had mogen baseren. Eisers stellen verder dat niet is gebleken dat vóór de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden een controle is uitgevoerd op aanwezige ecologische waarden. Dat had volgens hun wel gemoeten, aangezien de zorgplicht vereist dat voorzichtig wordt gehandeld met alle voorkomende flora en fauna. Uit de foto’s die kort na de valwind zijn gemaakt, blijkt volgens eisers dat er voldoende aanwijzingen waren om te kunnen constateren dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de Wnb is overtreden. Verder voeren zij aan dat de waarnemingen van meerdere omwonenden, waaronder waarnemingen van een lid van een natuurbeschermingsorganisatie gericht op bescherming van inheemse reptielen, amfibieën en vissen, worden gestaafd door foto's van deze waarnemingen over een langere periode. Het college had deze waarnemingen mee moeten nemen als bewijs voor de aanwezigheid van natuurwaarden.
16. De rechtbank geeft eisers geen gelijk. Het ecologisch rapport van [deskundige] is
inderdaad opgesteld in opdracht van derde-partij ten behoeve van haar plannen om op het terrein aanwezige schuren te saneren, een vijver te dempen en bomen te kappen om daar vervolgens woningen te kunnen realiseren. Dat maakt echter niet dat het rapport niet bruikbaar is om vast te kunnen stellen of op het terrein sprake was van beschermde natuurwaarden. Feit is nu eenmaal dat in deze zaak slechts achteraf kan worden gereconstrueerd welke (beschermde) natuurwaarde het terrein al dan niet had. Duidelijk is dat in dit geval een nieuw onderzoek naar de natuurwaarde van het terrein weinig zal opleveren, omdat het terrein nagenoeg leeg is. Hetzelfde geldt voor het moment waarop eisers het college hebben verzocht om handhavend op te treden.
17. In het ecologisch rapport worden het terrein en de daarop voorkomende flora en fauna
beschreven. Aan de hand van onder meer het veldonderzoek is in beeld gebracht welke vaatplanten en dieren al dan niet zijn aangetroffen en in hoeverre het aannemelijk is dat het terrein zou kunnen fungeren als rust- en verblijfplaats voor beschermde soorten. Dat bij de inventarisatie informatie is gemist, is niet gebleken. [deskundige] komt tot de conclusie dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan beschermde diersoorten van de Wnb voorkomen, maar dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. De geplande werkzaamheden leiden volgens het rapport niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Wel dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college niet had mogen uitgaan van deze vaststellingen en conclusies. Naast het ecologisch rapport van [deskundige] heeft het college ook het rapport van de toezichthouder meegewogen, waarbij acht is geslagen op de inbreng van de [groep] . De rechtbank is van oordeel dat het college op deze wijze zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de vraag of sprake is van een overtreding. Verder heeft het college er nog op gewezen dat het hevige noodweer een verwoestend effect heeft gehad op het terrein, waardoor mogelijk aanwezige dieren reeds gevlucht of gedood zijn. Het is daarom niet aannemelijk dat door derde-partij ná de valwind verrichte werkzaamheden nog relevante gevolgen hebben gehad. De rechtbank kan gelet op al het voorgaande het college volgen in zijn conclusie dat op het moment dat om handhavend optreden werd verzocht, er geen overtreding (meer) kon worden vastgesteld.
18. Als eisers van mening zijn dat het onderzoek onvolledig is en de conclusies die op basis
van dat onderzoek zijn getrokken niet valide zijn, dan lag het op hun weg om dit nader te onderbouwen. Eisers hebben echter geen ecologisch rapport overgelegd of met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat sprake is van een verblijfsgebied voor beschermde diersoorten. Voor zover eisers, mede aan de hand van foto’s, hebben gewezen op de aanwezigheid van eekhoorns, vleermuizen, ringslangen en hazelwormen, kan de rechtbank het college volgen in zijn standpunt dat een enkele waarneming onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat het terrein fungeert als verblijfplaats. Daarbij komt dat een deel van de foto’s ook niet is gemaakt op het terrein maar in de omgeving. En ook hier geldt dat de foto’s dateren van vóór de valwind en dat op het moment van de controle door de toezichthouder hun aanwezigheid niet meer viel vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

19. De conclusie van de rechtbank is dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft
afgewezen, omdat niet is vast komen te staan dat derde-partij een overtreding heeft begaan. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2743.
2.Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de [straat 1] ong. te [plaats 1] .