ECLI:NL:RBMNE:2024:3377

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
16/179021-23 en 16/014618-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens aanranding van meerdere slachtoffers in Utrecht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verdachte, geboren in 1987, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van aanranding. De verdachte heeft op 18 juli 2023 in Utrecht vijf willekeurige vrouwen in het openbaar onverhoeds betast, wat leidde tot ernstige inbreuken op hun lichamelijke integriteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien de psychische stoornissen van de verdachte en het hoge recidivegevaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers heeft vastgesteld op bedragen variërend van €850 tot €2.500, afhankelijk van de ernst van de geleden schade. De rechtbank heeft ook de noodzakelijkheid van de TBS-maatregel onderstreept, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte en de risico's voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/179021-23 en 16/014618-23 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
thans gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2023 (pro forma), 22 augustus 2023 (pro forma), 9 november 2023 (pro forma), 6 februari 2024 (pro forma), 17 april 2024 (pro forma) en 14 mei 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (bijgestaan door mr. M. van Keulen, advocaat te Utrecht), [slachtoffer 2] (bijgestaan door mr. J. Bredius, advocaat te Zeist) en [slachtoffer 3] (bijgestaan door mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort) en van hetgeen door H.A. de Jonge (GZ-psycholoog) naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
ten aanzien van 16/179021-23
feit 1: op 18 juli 2023 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft aangerand door de borsten te betasten;
feit 2: op 18 juli 2023 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft aangerand door haar borst te betasten;
feit 3: op 18 juli 2023 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft aangerand door haar borst te betasten;
ten aanzien van 16/014618-23
feit 1: op 14 januari 2023 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft aangerand door haar borsten en/of buik te betasten;
feit 2: op 14 januari 2023 [slachtoffer 5] heeft aangerand door haar billen te betasten en/of in haar billen te knijpen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 16/179021-23 en feit 1 onder parketnummer 16/014618-23 heeft de officier van justitie betoogd dat de feiten kunnen worden bewezen door gebruik te maken van schakelbewijs.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 en 3 van parketnummer 16/179021-23 ten laste gelegde en van het onder 1 van parketnummer 16/014618-23 ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsvrouw hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal na de bewijsmiddelen nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van parketnummer 16/179021-23, feiten 1, 2 en 3 [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 juli 2023 omstreeks 19:10 uur was ik op de [straat 1] te Utrecht.
Ik zag een man die ik als volgt kan beschrijven:
  • huidskleur: licht getint
  • afkomst: een Noord-Afrikaans uiterlijk;
  • lengte: ongeveer 1.65 meter;
  • accent; ik hoorde dat de man een accent had, de man sprak wel goed Nederlands;
  • kleding: donkere kleur shirt, donkere kleur broek. [2]
Ik zag dat de man op mij af kwam lopen. Ik zag dat de man vijf (5) centimeter van mij verwijderd was. Ik zag en voelde dat de man met zijn linkerhand mijn rechterborst greep. Ik zag en voelde dat de man met zijn linkerhand om mijn gehele borst heen had. Ik voelde dat de man mijn borst stevig vast hield. [3]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: Utrecht.
Op 18 juli 2023 ging ik samen met een vriendin, [vriendin] , wandelen. Wij waren om 18:30 uur in het [straat 2] . Op een gegeven moment voelde ik dat ik vastgegrepen werd door iemand aan de rechterkant van mijn lichaam ter hoogte van mijn borsten of aan mijn borsten.
Ik voelde dat de man heel hard kneep. Ik voelde dat de man echt mij vasthield.
Ik zag dat de man er als volgt uitzag:
  • licht getint uiterlijk;
  • zwarte pet op;
  • zwarte trui met een capuchon;
  • zwarte jas. [4]
Ik besloot samen met mijn vriendin om deze man te achtervolgen. Ik zag dat de man op de kruising [straat 1] / [straat 3] en [straat 4] een vrouw[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ]
betastte. Ik zag dat deze man haar borsten betastte. [5]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 juli 2023 bevond ik mij in Utrecht met mijn vriendin [slachtoffer 4][de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ]
. Op een gegeven moment kwam er een voor ons onbekende man naar ons toe. Ik zag dat hij mijn vriendin aanraakte in haar rechterzij. Ik zag aan haar reactie dat zij schrok. [6]
Ik zag dat ter hoogte van het [straat 4] een meisje op de stoep liep. Ik zag dat de man haar de weg versperde. Ik zag dat hij voor haar ging staan en bleef staan, zodat zij er niet langs kon. Ik zag dat hij dichtbij haar stond en haar aanraakte. [7]
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten ter plaatse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 juli 2023 om 18:55 uur hoorden wij de centralist van het operationeel centrum zeggen dat er een man voor overlast zou zorgen. Wij hoorden dat de man richting de [straat 4] liep. Ik hoorde enkele seconden later de centralist zeggen dat het een spoedmelding werd omdat de eerder genoemde overlastgever diverse vrouwen bij de borsten zou hebben gegrepen.
Wij zagen dat een man ons tegemoet kwam lopen. Wij herkenden deze man direct ambtshalve als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987. Ik zag dat op ongeveer 20 meter afstand drie vrouwen stonden die hevig naar mij aan het zwaaien waren en wezen naar [verdachte] . [8] Deze vrouwen gaven mij later op te zijn genaamd: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [getuige 1] . [9]
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 18 juli 2023 om 17:10 uur op het [straat 5] te Utrecht door een man bij mijn borst gepakt. [10]
Ik zag en voelde dat de verdachte heel kort achter mij kwam staan. Ik voelde plotseling dat ik van achteren werd aangeraakt. Ik voelde en zag dat de verdachte zijn hand naar beneden bracht en op mijn linkerborst stopte. Ik voelde en zag dat de verdachte mij vrij lang met zijn hand over mijn linkerborst wreef. [11]
U vraagt mij om verdachte te omschrijven:
  • licht getint;
  • leeftijd ongeveer in de 40;
  • zwart T-shirt;
  • zwart petje;
  • zwarte broek;
  • sprak Nederlands maar vooral in straattaal. [12]
Ten aanzien van parketnummer 16/014618-23, feiten 1 en 2 [13]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [straat 6] , Utrecht. [14]
14 januari 2023 om 09:40 uur liet ik de hond uit in het [park] . Op een gegeven moment komt er een meneer op mij af lopen. Op het moment dat hij vlakbij mij was pakte hij mij met beide handen bij mijn borsten en buik vast. [15]
Hij is recht voor mij gaan staan met een brede grijns. Vervolgens zag ik dat hij met beide handen mij betastte bij mijn borsten en mijn buik en hij maakte knedende bewegingen. [16]
V: Hoe zag de man eruit?
A: getinte man, ongeveer 175 cm lang. Hij begreep Nederlands maar hij had een accent. Hij had een mutsje op. Ik schat hem rond de dertig jaar. Zwarte jas.
Op een later moment zag ik mijn aanvaller nog de [straat 7] in lopen. [17]
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Wat kan je vertellen wat er op 14 januari 2023 is gebeurd?
A: Ik zag een vrouw die op de [straat 8] met haar hond stond. Ik zag toen een wazige man die de vrouw met de hond betastte. Hij raakte haar aan, een omhelzing bijna. Ik hoorde haar zeggen: ‘Stop. Dat wil ik niet’. [18]
V: Weet je nog hoe laat het was?
A: Tussen 09.00 uur en 09.30 uur in de ochtend.
V: Hoe zag de man eruit?
A: Buitenlands, donker haar.
V: Welke kleding droeg de man?
A: Volgens mij een zwarte spijkerbroek en een blauw/zwarte jas.
V: En de leeftijd van de man?
A: Tussen de 35 en 40 of 45 jaar. [19]
Een proces-verbaal van bevindingen inzake het uitkijken van de camerabeelden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 januari 2023 werden camerabeelden van het [locatie] gevorderd en aangeleverd van alle opnamen waarop de openbare weg van de [straat 7] te Utrecht (deels) zichtbaar is. Periode van 14-01-2023 09:40 uur tot en met 14-01-2023 10:00 uur.
De aangeleverde beelden werden bekeken en daarop was een persoon te zien die voldeed aan het signalement opgegeven door de aangeefster[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ]
: muts, zwarte jas. [20]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 januari 2023 om 19:50 uur stopte ik op de [straat 9] te Utrecht en stalde daar mijn fiets. Ik liep richting [horeca gelegenheid] . Op dat moment voelde ik een harde knijp in mijn bil. Ik voelde dat de man mij in mijn linker bil vanuit onderaf vastpakte. Ik voelde dat hij met enige kracht in mijn bil kneep.
Ik kan de man als volgt beschrijven:
  • rond de 1.70 meter lang;
  • spijkerbroek. [21]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 januari 2023 omstreeks 19.50 uur liep ik op de [straat 9] te Utrecht. Ik zag dat mij een man en vrouw tegemoet kwamen. Ik zag vervolgens dat de man in de billen van de vrouw kneep. Ik zag dat de vrouw geschrokken reageerde en direct bleef staan. [22]
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant inzake de vergelijking tussen camerabeelden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik deed onderzoek naar de aanranding die gepleegd is op 14 januari 2023 op het [straat 10] te Utrecht tussen 09.43 uur en 09.50 uur en op zondag 15 januari 2023[de rechtbank begrijpt: 14 januari 2023]
op de [straat 9] tussen 19.45 uur en 19.50 uur.
Ik zag dat de verdachte van de aanranding op het [straat 10] een zwarte jas met capuchon, zwarte broek, zwarte schoenen met opvallende witte zolen en een zwarte muts droeg. Vervolgens heb ik de camerabeelden bekeken van de aanranding die gepleegd is op de [straat 9] . Daarop is te zien dat de verdachte achter de aangeefster aanloopt en in haar bil knijpt. Ik zag dat de verdachte een zwarte jas met capuchon, zwarte broek, zwarte schoenen met opvallende witte zolen en een zwarte muts droeg. [23]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 januari 2023 omstreeks 19.52 uur hoorden wij dat een collega portofonisch doorgaf dat er zojuist een aanranding had plaatsgevonden op de [straat 9] te Utrecht.
Omstreeks 19.54 uur zagen wij een man lopen die aan het signalement voldeed. Wij omschrijven de man als volgt:
  • ongeveer 30 a 40 jaar oud;
  • ongeveer 170 centimeter lang;
  • zwarte jas;
  • spijkerbroek;
  • zwarte schoenen met opvallend witte schoenzolen.
Ik, [verbalisant] , herkende de verdachte als zijnde: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1987. [24]
De hierboven weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 (parketnummer 16/179021-23)
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/179021-23 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/014618-23 is er naast de aangifte ook aanvullend steunbewijs in de vorm van getuigenverklaringen, camerabeelden en/of bevindingen van verbalisanten. Dat geldt niet voor feit 3 onder parketnummer 16/179021-23. Voor dit feit is enkel de aangifte van [slachtoffer 2] aanwezig in het dossier. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat ook dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het mogelijk om onder omstandigheden zogeheten schakelbewijs te gebruiken als ondersteunend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Een schakelbewijsconstructie is een bewijsconstructie waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek herkenbaar en gelijksoortig patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddel.
Onder parketnummer 16/179021-23 zijn drie aanrandingen op 18 juli 2023 ten laste gelegd. [slachtoffer 1] (feit 1) verklaart in de aangifte rond 19:10 uur te zijn aangerand door verdachte op de [straat 1] in Utrecht, waarbij verdachte dicht op deze persoon is gaan staan en deze onverhoeds bij een borst heeft gepakt. Aangeefster [slachtoffer 4] (feit 2) verklaart op 18 juli 2023 omstreeks 18:00 uur te zijn aangerand bij het [straat 2] in Utrecht, waarbij verdachte onverhoeds haar borst heeft gepakt. Aangeefster [slachtoffer 2] (feit 3) verklaart aangerand te zijn rond 17:00 uur op het [straat 5] in Utrecht. De dader is dicht achter haar gaan staan, heeft haar plotseling aangeraakt en heeft met zijn hand haar linkerborst vastgepakt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 2] op belangrijke punten overeenkomsten vertoont met het bewijs inzake feiten 1 en 2 (de feiten waarvoor voldoende steunbewijs is). Alle drie de incidenten hebben zich afgespeeld op dezelfde dag (18 juli 2023), aan het begin van de avond en in de binnenstad van Utrecht op plekken die op korte afstand van elkaar zijn gelegen. Het door de aangevende personen omschreven signalement, waaronder het dragen van donkere kleding en een zwart petje, komt in grote lijnen met elkaar overeen. Tevens heeft de dader bij alle drie de incidenten dezelfde werkwijze gehanteerd en dezelfde handelingen uitgevoerd, namelijk door dicht op het slachtoffer te gaan staan en onverhoeds de borst(en) vast te pakken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gaat om één en dezelfde dader. De bewijsmiddelen van de verschillende feiten zijn dan ook over en weer als (steun)bewijs aan te merken. De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] in combinatie met het schakelbewijs ook het onder 3 van parketnummer 16/179021-23 ten laste gelegde bewezen.
De overige door de raadsvrouw gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-179021-23
1
op 18 juli 2023 in Utrecht, door een andere feitelijkheid, te weten- het (zeer) dicht gaan staan tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1] en- het onverhoeds betasten van de borst van die [slachtoffer 1] ,[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de borst van die [slachtoffer 1] ;
2
op 18 juli 2023 te Utrecht, door een andere feitelijkheid, te weten- het onverhoeds vastpakken van een persoon genaamd [slachtoffer 4] en- het onverhoeds betasten van de borst van die [slachtoffer 4] ,[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de borst van die [slachtoffer 4] ;
3
op 18 juli 2023 te Utrecht, door een andere feitelijkheid, te weten- het (zeer) dicht gaan staan tegen een persoon genaamd [slachtoffer 2] en- het onverhoeds betasten van de borst van die [slachtoffer 2] ,[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de borst.
16-014618-231
op 14 januari 2023 te Utrecht, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het ontuchtig- betasten/aanraken van en/of knijpen in de borsten en buik van die [slachtoffer 3]en bestaande die feitelijkheden uit het- recht voor die [slachtoffer 3] gaan staan en- (vervolgens) plotseling en onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handelingen;2
op 14 januari 2023 te Utrecht, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 5] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het ontuchtig- betasten/aanraken van en knijpen in de bil van die [slachtoffer 5] ,en bestaande die feitelijkheid uit het plotseling en onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handelingen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van 16/179021 (feit 1, 2 en 3) en 16/014618-23 (feit 1 en 2):
telkens
: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:
- te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege (ongemaximeerd) op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat primair aangevoerd dat de TBS-maatregel met dwangverpleging niet opgelegd kan worden, omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de vastgestelde stoornis en de ten laste gelegde feiten. Hierdoor is niet voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de TBS-maatregel niet opgelegd kan worden omdat niet uitputtend gekeken is naar minder vergaande alternatieven.
De raadsvrouw voert ten slotte aan dat in zaken met vergelijkbare feiten gevangenisstraffen worden opgelegd die neerkomen op een kortere straf dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Om die reden verzoekt de raadsvrouw om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst en de omstandigheden van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft vijf willekeurige personen in het openbaar lastig gevallen door hen onverhoeds bij de borsten of billen te betasten en vast te pakken. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende personen. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden. Dat de handelingen van verdachte ook in deze zaak indruk hebben gemaakt blijkt uit de verklaringen die de slachtoffers hierover in hun aangiftes hebben afgelegd en hun slachtofferverklaringen. Sommigen worden nog dagelijks geconfronteerd met de psychische gevolgen van het handelen van verdachte. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) van verdachte van 5 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 27 december 2022 door de meervoudige kamer van rechtbank Midden-Nederland voor een soortgelijk feit (onherroepelijk) is veroordeeld. Er is dus sprake van recidive en de rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Rapportages
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van meerdere ten behoeve van verdachte opgemaakte rapporten, te weten:
  • een Pro-Justitia rapportage van 29 maart 2024, opgemaakt door H.A. de Jonge , GZ-psycholoog, en M. Fluit, psychiater (hierna: de deskundigen), verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC);
  • de reclasseringsrapportage van 30 april 2024 van Fivoor, opgemaakt door reclasseringswerker C.E. Tempelman.
In de PBC-rapportage van 29 maart 2024 hebben de deskundigen onder andere het volgende gerapporteerd. Verdachte is chronisch psychotisch, gedesorganiseerd en ontremd. Het psychiatrisch beeld lijkt het meest op schizofrenie. Voorts bestaan neurologische afwijkingen met onbekende oorzaak, mogelijk door een niet aangeboren hersenletsel en/of het resultaat van een onbehandelde schizofrenie. Verdachte is in zijn functioneren executief zwak en is impulsief. Daarnaast is sprake van een verstandelijke beperking en stoornissen in alcohol en cannabisgebruik. De onderlinge invloed van de stoornissen op elkaar is negatief en elkaar versterkend. De deskundigen concluderen dat alle stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en grote invloed hadden op verdachtes gedrag en zijn gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundigen schrijven verder dat het voorgaande leidt tot verlies van empathie en zelfbeheersing en gevoel voor decorum, verminderde controle over zijn impulsen en daarmee tot grotere neiging tot ontremd gedrag. Middelengebruik werkt daarin verder ontremmend. Verdachte heeft weinig tot geen mogelijkheden om zichzelf af te remmen. Het verdere cognitieve verval kan bijdragen aan toename van het ontremde gedrag. De deskundigen adviseren verdachte de bewezen verklaarde feiten in ten minste zeer sterk verminderde mate toe te rekenen op de 5-puntsschaal en ten minste verminderd toe te rekenen op de 3-puntsschaal. Dat onderzoekers niet een volledige doorwerking van de psychopathologie kunnen vaststellen, komt voort uit het feit dat verdachte beperkt onderzoekbaar was en over eventuele intenties geen gesprek mogelijk was.
Ten aanzien van het risico op recidive overwegen de deskundigen het volgende. Gezien de ernstige stoornissen, het beloop en de prognose, wordt de kans op recidive zonder interventie hoog ingeschat. Verdachte is niet in staat zelf zijn gedrag te veranderen en er zijn niet of nauwelijks beschermende factoren. De deskundigen adviseren om verdachte voor lange tijd klinisch te behandelen binnen een setting gericht op (chronisch) psychiatrische problemen in combinatie met verslavingsproblematiek en beperkte verstandelijke vermogens. Tijdens de opname dient gezocht te worden naar psychiatrische stabilisatie door middel van antipsychotische medicatie. Afhankelijk van eventuele gunstige beïnvloeding daarvan zou verder onderzoek ingezet moeten worden naar de intelligentie, de neuropsychologische problematiek en de behandeling van de stoornissen in het middelengebruik. Uiteindelijk zal een vervolgsituatie gezocht moeten worden, die past bij zijn niveau van functioneren en de eventueel bereikte psychiatrische stabiliteit.
De deskundigen stellen vast dat er al veel pogingen zijn gedaan om verdachte te behandelen en te begeleiden, ook binnen gedwongen kaders, maar dat het niet mogelijk is gebleken om verdachte blijvend in behandeling en passende begeleiding te houden. Verdachte schond meerdere malen wettelijke voorwaarden en stopte behandelingen door te weigeren, te vertrekken of te ontsnappen. De deskundigen adviseren gelet op voorgaande tot het opleggen van TBS met dwangverpleging. Ter terechtzitting heeft deskundige psycholoog H.A. de Jonge de inhoud van het rapport, de conclusie en het advies bevestigd.
In het reclasseringsadvies van 30 april 2024 staat beschreven dat de reclassering zich aansluit bij de conclusie van de deskundigen en ook adviseert om verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Ook de reclassering schat het recidiverisico hoog in. Het middelengebruik, de psychische problematiek en de houding van verdachte worden als belangrijkste criminogene factoren aangemerkt. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies binnen het kader van een verplicht reclasseringscontact of een voorwaardelijke TBS-maatregel de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte staat niet open voor begeleiding en/of behandeling in een voorwaardelijk kader en daarnaast heeft hij zich de afgelopen jaren meermaals onttrokken aan de geboden en opgelegde hulpverlening en begeleiding en toont hij weerstand tijdens opnames. Ook de eerder afgegeven zorgmachtiging heeft onvoldoende effect gesorteerd.
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies en adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit betekent onder meer dat de rechtbank verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate zal toerekenen. Daarnaast betekent dit dat de rechtbank uitgaat van een hoog risico op nieuwe vergelijkbare strafbare feiten bij het uitblijven van de geadviseerde behandeling en dat het daarom noodzakelijk is dat verdachte gedwongen wordt behandeld voor zijn stoornissen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. In strafmatigende zin betrekt de rechtbank bij de strafoplegging dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Alles afwegend vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging
Gelet op de eerder genoemde conclusies van de deskundigen en het rapport van de reclassering komt de rechtbank tot het oordeel dat, naast oplegging van een gevangenisstraf, het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is. De maatregel is noodzakelijk om het recidiverisico voldoende terug te dringen en daarmee de veiligheid van de maatschappij te garanderen. Daarnaast is verdachte al op verschillende manieren behandeld en begeleid, maar zonder resultaat.
Aan de wettelijke eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) voor oplegging van de TBS-maatregel met de dwangverpleging, is voldaan. Ten eerste is feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Sr) een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ten tweede bestond bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank baseert dit oordeel op de conclusies van de deskundigen in het PBC-rapport. Anders dan door de raadsvrouw bepleit vereist de wet en jurisprudentie geen causaal verband tussen stoornis en delict, enkel gelijktijdigheid. Bovendien beschrijven de deskundigen dat de stoornissen grote invloed hadden op verdachtes gedrag en zijn gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde. Ten derde eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van verdachte nodig is, nu hij, gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten, zijn stoornissen en het hoge recidiverisico, een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen. Een intensieve behandeling in een gedwongen kader is noodzakelijk voor het terugdringen van het recidiverisico.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd aan verdachte voor misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, lid 1, Sr. Het voorgaande brengt mee dat de duur van de maatregel niet gemaximeerd zal zijn.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging zal de rechtbank het ter zitting gedane verzoek van de raadsvrouw tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Weliswaar zit verdachte inmiddels al langer in voorlopige hechtenis dan de gevangenisstraf die nu wordt opgelegd, zodat opheffing van de voorlopige hechtenis daarom aan de orde zou kunnen zijn, maar de rechtbank acht dit gelet op het hoge recidivegevaar niet verantwoord. Het is van belang dat verdachte vanuit detentie direct door kan stromen naar een kliniek. Omdat sprake is van een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel biedt de wet deze ruimte.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1, parketnummer 16/179021-23)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 van parketnummer 16/179021-23 ten laste gelegde.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3, parketnummer 16/179021-23)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 van parketnummer 16/179021-23, ten laste gelegde.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 1, parketnummer 16/014618-23)
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.019,99, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 269,99 materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 van parketnummer 16/014618-23 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van bovengenoemde benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsvrouw verzoekt de vordering af te wijzen, nu de (psychische) schade onvoldoende is onderbouwd, althans niet vastgesteld kan worden in hoeverre de schade in causaal verband staat met het ten laste gelegde. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de hoogte van het gevorderde bedrag te matigen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsvrouw verzoekt primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de verzochte vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de vordering af te wijzen, omdat de (psychische) schade onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw het gevorderde bedrag te matigen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De raadsvrouw verzoekt primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de verzochte vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de jas niet voor vergoeding in aanmerking komt wegens gebrek aan causaal verband en onvoldoende onderbouwing van de schade. De vordering ten aanzien van de immateriële schade dient volgens de raadsvrouw afgewezen te worden, nu de gestelde (psychische) schade onvoldoende is onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, de aan de maatregel gekoppelde vervangende hechtenis op 1 dag te stellen. De raadsvrouw voert daartoe aan dat, gelet op de geestestoestand en persoonlijke omstandigheden van verdachte, het niet de verwachting is dat hij in staat zal zijn om een schadevergoeding te betalen. Het dient geen enkel belang als verdachte als gevolg hiervan langdurig vast komt te zitten.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van het strafbare feit in hun persoon zijn aangetast. Uit de onderbouwing van de vordering en de bijgevoegde brief van de psychiater volgt dat de benadeelde partij sinds het bewezenverklaarde feit een toename van trauma-gerelateerde klachten en nachtmerries ervaart en daarnaast klinisch is opgenomen bij Altrecht. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank voldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de immateriële schade, te weten de toegenomen klachten. Dat de benadeelde partij voorafgaand aan het incident al kampte met psychische problemen, doet hier niet aan af.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.000,- billijk en zal het gehele bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2023) tot aan de dag van volledige betaling.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het BW heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van het strafbare feit in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier en de vordering blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. De benadeelde partij was ten tijde van het bewezenverklaarde feit nog minderjarig en uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat zij psychische nadeel ondervindt door dit incident in de vorm van paniekaanvallen en angstklachten. De benadeelde partij krijgt hiervoor behandeling.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2023) tot aan de dag van volledige betaling. De benadeelde partij zal voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Ten aanzien van de materiële schade
De gevorderde materiële schade ziet op de jas die de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde heeft weggedaan, omdat het te confronterend is om deze nog te dragen. Deze jas droeg de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft met een betalingsbewijs onderbouwd dat zij de desbetreffende jas in 2018 voor € 269,99 heeft gekocht. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, onder meer de uitspraak HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:250, kan deze schade voor vergoeding in aanmerking komen. In aanmerking genomen dat de benadeelde partij deze jas tijdens de bewezen verklaarde aanranding droeg en daaraan door het feit een negatieve lading kleeft, bestaat in dit geval voldoende verband tussen het handelen van verdachte en de schade om aan te kunnen nemen dat de benadeelde partij door dit handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden.
De rechtbank stelt de hoogte van de schade schattenderwijs vast op € 100,-, rekening houdend met de gestelde nieuwwaarde van de jas en met de omstandigheid dat de jas ten tijde van het feit vijf jaren oud was (de afschrijving). De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het BW heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van het strafbare feit in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij zich na het incident behoorlijk angstig heeft gevoeld en psychisch nadeel ondervindt. In de toelichting ter zitting heeft de gemachtigde naar voren gebracht dat de benadeelde als gevolg daarvan een aantal gesprekken met een hulpverlener heeft gevoerd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, vindt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 750,- billijk en zal deze in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij in totaal tot een bedrag van € 850,- toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 januari 2023) tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden ten aanzien van alle benadeelde partijen tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en bij gebreke van betaling te vervangen door de bijbehorende aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De rechtbank acht geen termen aanwezig om de duur van de gijzeling te bepalen op slechts één dag, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 60a, 63, 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 van 16/179021-23 en onder 1 en 2 van 16/014618-23 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 van 16/179021-23 en onder 1 en 2 van 16/014618-23 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
acht maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 van parketnummer 16/179021-23)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3 van parketnummer 16/179021-23)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 1 van parketnummer 16/014618-23)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 850,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 850,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 17 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. H.M. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-179021-23
1
hij op of omstreeks 18 juli 2023 in de gemeente Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het (zeer) dicht gaan staan tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of
- het onverhoeds betasten van de borst/borsten van die [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer 1]
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 juli 2023 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het onverhoeds vastpakken van een persoon genaamd [slachtoffer 4] en/of
- het onverhoeds betasten van de borst van die [slachtoffer 4] ,
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borst van die [slachtoffer 4] ;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 18 juli 2023 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het (zeer) dicht gaan staan tegen een persoon genaamd [slachtoffer 2] en/of
- het onverhoeds betasten van de borst van die [slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borst;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
16-014618-23
1
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Utrecht, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
bestaande uit het ontuchtig
- betasten/aanraken van en/of knijpen in de borsten en/of buik van die [slachtoffer 3] bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- recht voor die [slachtoffer 3] gaan staan en/of
- (vervolgens) plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handeling(en);
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Utrecht, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 5] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het ontuchtig
- betasten/aanraken van en/of knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 5] ,
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) uit het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handeling(en);
( art 246 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 januari 2023, documentcode 20230125.1050.10168, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 76. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 63.
3.Pagina 64.
4.Pagina 68.
5.Pagina 69.
6.Pagina 59.
7.Pagina 60.
8.Pagina 24.
9.Pagina 25.
10.Pagina 72.
11.Pagina 73.
12.Pagina’s 73-74.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 januari 2023, genummerd documentcode 20230115.1500.6416, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 99. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
14.Pagina 36.
15.Pagina 37.
16.Pagina 38.
17.Pagina 39.
18.Pagina 83.
19.Pagina 83-84.
20.Pagina 46.
21.Pagina 21.
22.Pagina 24.
23.Pagina 31.
24.Pagina 12.