ECLI:NL:RBMNE:2024:3361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22/4890
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake inzageverzoeken op grond van de AVG, WPG en WJSG door gemeente Nieuwegein

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de behandeling van zijn inzageverzoeken met betrekking tot de verwerking van zijn persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Eiser had op 2 maart 2022 verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Het college heeft in zijn besluit van 28 april 2022 aangegeven dat er geen nieuwe gegevens van eiser worden verwerkt en dat eerdere besluiten hierover nog steeds van toepassing zijn.

In het bestreden besluit van 13 oktober 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarbij het college herhaalde dat er geen andere gegevens van eiser worden verwerkt dan eerder is meegedeeld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 november 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen eerdere besluiten van het college, waardoor deze besluiten in rechte vaststaan.

De rechtbank concludeert dat het college geen meer gegevens van eiser verwerkt dan eerder is aangegeven en dat het college niet verplicht is om meer informatie te verstrekken dan reeds is gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens van hem worden verwerkt dan het college heeft gesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer op 19 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein

(gemachtigde: mr. M. Verhoef-Murray).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de behandeling van de door hem ingediende inzageverzoeken. Eiser heeft op 2 maart 2022 verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens. Hij wil van het college weten welke gegevens het college verwerkt op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Wjsg). Het college heeft in zijn besluit van 28 april 2022 verwezen naar zijn eerdere besluiten over vergelijkbare verzoeken van eiser. Er is sindsdien niets gewijzigd. Het college verwerkt dus geen andere gegevens dan hij al eerder aan eiser heeft meegedeeld.
1.2.
In het bestreden besluit van 13 oktober 2022 heeft het college – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie van 12 september 2022 – het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en herhaald dat hij al eerder heeft gereageerd op informatieverzoeken van eiser en dat er geen andere gegevens van eiser worden verwerkt dan in die eerdere besluiten al is aangegeven. Eiser heeft tegen het besluit van 13 oktober 2022 beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, [A] , [functie 1] bij de gemeente Nieuwegein, drs. [B] , [functie 2] bij de gemeente Nieuwegein en [C] , [functie 3] bij de gemeente Nieuwegein. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Moet eiser griffierecht betalen?
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De griffier heeft dat verzoek in april 2023 op basis van de toen bekende gegevens toegewezen en de rechtbank wijzigt dit standpunt nu niet.
Verwerkt het college meer Wpg- en Wjsg-gegevens van eiser?
2.1.
Het beroep gaat over de verzoeken van eiser om inzake in zijn persoonsgegevens. Eiser heeft twee afzonderlijke verzoeken gedaan op 2 maart 2022, één verzoek gaat over gegevensverwerking op grond van de AVG en het andere verzoek gaat over gegevensverwerking op grond van de Wpg en de Wjsg. Het college heeft in het besluit van 29 april 2022 op beide verzoeken gereageerd.
2.2.
Het college heeft erop gewezen dat hij politiegegevens van eiser heeft verwerkt. Het gaat om gegevens die de burgemeester bij handhaving van de Opiumwet in het verleden heeft gebruikt. Dit is al eerder aan eiser meegedeeld in het kader van een eerder verzoek om inzage op grond van de Wpg. Het college verwijst naar zijn besluit van 23 februari 2022. Het college stelt zich op het standpunt dat er niet meer politiegegevens van eiser worden verwerkt.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 februari 2022. Dat besluit staat dus in rechte vast. Het college stelt zich op het standpunt dat er sindsdien niets is veranderd. In beroep heeft eiser hier niets concreets tegenover gezet dat zou wijzen op het tegendeel. De rechtbank ziet geen aanleiding om het college niet te volgen in zijn standpunt.
2.4.
De rechtbank vindt het bovendien ook niet waarschijnlijk dat het college meer politiegegevens en strafvorderlijke gegevens van eiser zou verwerken. Het college is niet belast met strafvorderlijke taken in het kader waarvan hij justitiële of strafvorderlijke gegevens zou kunnen verwerken. De burgemeester is weliswaar wel belast met enkele politietaken en hij zou in het kader daarvan ook politiegegevens van eiser kunnen verwerken, maar het is niet aannemelijk geworden dat hij dat nu ook feitelijk doet.
2.5.
Op de zitting is besproken dat het college in zijn besluit duidelijker had kunnen toelichten dat hij over het algemeen dit soort gegevens niet verwerkt, zodat het voor eiser ook helder zou zijn dat het weinig zin heeft om dit type inzageverzoeken bij het college in te blijven dienen. Dat het college dat niet heeft gedaan, leidt er echter niet toe dat het besluit onjuist is. Aan eiser is meegedeeld dat het college geen gegevens verwerkt op grond van de Wpg en de Wjsg en dat standpunt is niet onjuist gebleken.
Verwerkt het college meer AVG-gegevens van eiser?
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in het verleden al meer AVG-verzoeken heeft gedaan, waarop het college besluiten heeft genomen. In het primaire besluit heeft hij verwezen naar de besluiten van 27 september 2021, 6 januari 2022 en 23 februari 2022, die hij heeft genomen naar aanleiding van verzoeken van eiser. Op 14 januari 2022 zijn er verder documenten aan eiser toegestuurd en op 25 januari 2022 zijn er documenten aan eiser in persoon overhandigd. Sinds die besluiten is er volgens het college niets veranderd. Er worden dus geen andere gegevens verwerkt dan waar eiser al mee bekend is.
3.1.
Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 27 september 2021 en 6 januari 2022. Deze besluiten hebben formele rechtskracht, wat wil zeggen dat het beroep van eiser zich niet meer inhoudelijk kan richten tegen deze besluiten. Dat betekent dat het beroep alleen kan gaan over het besluit van 29 april 2022, waarin het college zegt dat er niets is gewijzigd ten opzichte van de eerdere situatie, en het besluit van 13 oktober 2022, waarin het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond is verklaard.
3.2.
Eiser voert in beroep tegen die besluiten aan dat hij het recht heeft om de rechtmatigheid van de gegevensverwerking van het college op een eenvoudige manier en met redelijke tussenpozen te kunnen controleren. Volgens hem verwerkt het college ten onrechte persoonsgegevens van hem op grond van de AVG en is hij daarover niet juist geïnformeerd. Eiser wijst in het bijzonder op de onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van de Complexe multiprobleemgezinnen aanpak in Nieuwegein (CMPG) en de Persoonsgerichte aanpak (PGA). Volgens hem worden in het kader van die vormen van gemeentelijke aanpak ten onrechte persoonsgegevens van hem verwerkt. Zijn privacy wordt daarmee ontoelaatbaar geschonden en hij heeft recht op een vergoeding van de door hem daardoor geleden schade.
3.3.
Wat eiser hiermee feitelijk zegt, is dat het college méér persoonsgegevens verwerkt dan hij in de eerdere besluiten aan eiser heeft meegedeeld en waarvan hij eiser op de hoogte heeft gesteld.
3.4.
Als een bestuursorgaan, zoals in dit geval het college, stelt dat na onderzoek is gebleken dat hij niet méér persoonsgegeven verwerkt dan hij heeft gezegd en zo’n mededeling de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, dan is het in beginsel aan degene die zegt dat er meer persoonsgegevens van hem worden verwerkt, om deze stelling aannemelijk te maken. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
3.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de mededeling van het college over de verwerking van de persoonsgegevens van eiser ongeloofwaardig te vinden. Het college heeft in de eerder genomen besluiten toegelicht welke persoonsgegevens hij van eiser verwerkt en hij heeft ook verschillende keren documenten aan eiser verstrekt waaruit blijkt welke persoonsgegevens van eiser dan precies worden verwerkt. Op de zitting is toegelicht dat sommige documenten uit coulance meerdere keren aan eiser zijn gegeven en dat er gesprekken zijn geweest met eiser om te achterhalen welke gegevens hij nu nog concreet mist. Daarop heeft eiser verwezen naar de CMPG en PGA in de gemeente Nieuwegein. Volgens eiser zouden in het kader van die vormen van gemeentelijke aanpak persoonsgegevens van hem worden verwerkt. Het college heeft in reactie daarop toegelicht dat eiser niet is opgenomen in de CMPG en de PGA. Er zijn dus ook geen persoonsgegevens van hem verwerkt in het kader van die vormen van gemeentelijke aanpak. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Dat maakt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer persoonsgegevens van hem worden verwerkt dan het college heeft gesteld. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
3.6.
Eiser heeft verder gesteld dat hij recht heeft om regelmatig te controleren of het college persoonsgegevens van hem verwerkt. De rechtbank stelt vast dat het college hem dat recht ook niet ontzegt; eiser heeft bij herhaling verzoeken om inzage ingediend bij het college en het college heeft die verzoeken in behandeling genomen. Het college heeft op de zitting toegelicht dat na elk verzoek om inzage wordt bekeken of er een wijziging is ten opzichte van eerdere besluiten. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het college de verzoeken van eiser niet serieus neemt en/of niet zorgvuldig behandelt.
3.7.
Eiser heeft verder bij herhaling naar voren gebracht dat het college ten onrechte gegevens van hem verwerkt. Daar gaat een verzoek om inzage van persoonsgegevens niet over. In dat kader wordt alleen gekeken welke persoonsgegevens er worden verwerkt. Als eiser vindt dat er geen grond is om bepaalde persoonsgegevens van hem te verwerken, moet hij andere verzoeken indienen, bijvoorbeeld een verzoek om verwijdering van persoonsgegevens. Daarbij zal hij dan ook concreet moeten benoemen om welke persoonsgegevens het dan precies gaat en waarom verwerking van die gegevens onrechtmatig zou zijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
3.8.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van eiser ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4531.