Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de vraag of de eiser recht heeft op een vergoeding van proceskosten, nadat het college te laat heeft beslist op een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van de eiser, mr. V. de Haan, kan worden aangemerkt als beroepsmatig rechtshulpverlener, omdat zijn onderneming sinds 1 februari 2021 is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als 'Rechtskundig adviesbureau'. De rechtbank concludeert dat de gemaakte proceskosten voor het inschakelen van deze gemachtigde vergoed moeten worden door het college.
De rechtbank wijst erop dat de eiser ook recht heeft op vergoeding van het griffierecht, omdat hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van het college. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat het college inmiddels op het Woo-verzoek heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat de eiser geen belang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, nu het college alsnog heeft gereageerd op het verzoek. De uitspraak bevat ook een berekening van de proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 218,75, en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.