ECLI:NL:RBMNE:2024:3355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22/5307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na niet-tijdig beslissen door college

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de vraag of de eiser recht heeft op een vergoeding van proceskosten, nadat het college te laat heeft beslist op een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van de eiser, mr. V. de Haan, kan worden aangemerkt als beroepsmatig rechtshulpverlener, omdat zijn onderneming sinds 1 februari 2021 is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als 'Rechtskundig adviesbureau'. De rechtbank concludeert dat de gemaakte proceskosten voor het inschakelen van deze gemachtigde vergoed moeten worden door het college.

De rechtbank wijst erop dat de eiser ook recht heeft op vergoeding van het griffierecht, omdat hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van het college. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat het college inmiddels op het Woo-verzoek heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat de eiser geen belang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, nu het college alsnog heeft gereageerd op het verzoek. De uitspraak bevat ook een berekening van de proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 218,75, en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V. de Haan)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Visser)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de vraag of eiser recht heeft op een vergoeding van proceskosten.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Eiser heeft bij het college een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend. Omdat het college niet op tijd op dat verzoek heeft beslist, heeft eiser het college in gebreke gesteld en daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het college heeft daarna alsnog in twee deelbesluiten op het Woo-verzoek beslist. Eiser heeft in zijn brief van 3 april 2023 laten weten dat het Woo-verzoek nu volledig is beantwoord. Eiser trekt het beroep tegen het niet tijdig beslissen echter niet in, omdat hij wil dat het college zijn proceskosten vergoedt.
De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet inhoudelijk richt tegen de door het college genomen deelbesluiten op het Woo-verzoek, omdat eiser daar – gelet op wat hij daarover in zijn brief van 3 april 2023 zegt – geen belang bij heeft. [1] Omdat er is beslist op het Woo-verzoek heeft eiser ook geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dit beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. [2]
4. De rechtbank moet zich nog wel buigen over de vraag of eiser recht heeft op een vergoeding van de gemaakte proceskosten.
5. Ondanks dat het college erkent dat hij te laat op het Woo-verzoek van eiser heeft beslist, vindt hij dat eiser geen aanspraak maakt op vergoeding van de proceskosten, omdat de inzet van de gemachtigde van eiser volgens hem niet kan worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtshulp. [3]
6. Hierin geeft de rechtbank het college geen gelijk. De gemachtigde heeft onderbouwd dat zijn onderneming sinds 1 februari 2021 in de Kamer van Koophandel ingeschreven staat. Deze onderneming is daarin omschreven als een ‘Rechtskundig adviesbureau’. De gemachtigde heeft de jaarrekening 2021 van zijn onderneming bijgevoegd. Uit deze informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de gemachtigde wél kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtshulp verleent. Daarbij heeft de rechtbank verder ook betrokken dat de gemachtigde een afgeronde academisch juridische opleiding heeft en dat hij bij andere rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft opgetreden als gemachtigde. [4]
7. Dat betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt voor het inschakelen van deze gemachtigde. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [5] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
8. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van het hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- , omdat hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Op het moment van het indienen van het beroep was er namelijk nog niet op het Woo-verzoek beslist, terwijl dat wel had gemoeten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:54 van de Awb.
3.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4.Uitspraken van de Afdeling van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:451) en 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1627) en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2022, ROT 22/2677 (niet gepubliceerd).