In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum voor het bouwen van een dakterras op een woning. Eisers, bewoners van een nabijgelegen woning, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening, omdat zij menen dat het college de motivering voor de vergunning niet deugdelijk heeft onderbouwd en onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. De rechtbank heeft de zaak op 15 januari 2024 behandeld en op 22 mei 2024 uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank stelt vast dat de term 'dakterras' niet gedefinieerd is in de relevante wetgeving, maar dat een redelijke uitleg inhoudt dat de inrichting van het dak bepalend is. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft meegewogen dat er in de omgeving al diverse dakterrassen zijn. Eisers hebben aangevoerd dat het dakterras hun privacy aantast en dat zij overlast ondervinden van geluid, licht en rook. De rechtbank oordeelt echter dat niet aannemelijk is geworden dat de belangen van eisers zodanig worden geschaad dat het college de vergunning niet had mogen verlenen.
De rechtbank wijst erop dat de afstand van het dakterras tot de erfgrens is vergroot en dat enige hinder in stedelijk gebied nu eenmaal te verwachten is. Bovendien is het vergunde dakterras in strijd met het bestemmingsplan vanwege de bouwdiepte, maar de rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.