ECLI:NL:RBMNE:2024:332

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2517
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die als vuilnisman werkte, zich in oktober 2020 arbeidsongeschikt gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na zijn ziekmelding ontving hij een Ziektewet-uitkering, maar er vond geen eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaats. Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft hem per 14 november 2022 geen uitkering toegekend, omdat hij meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 behandeld. De kern van het geschil was of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser op de beoordelingsdatum meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet automatisch betekent dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig was.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare informatie tot een juiste beoordeling was gekomen. Eiser had geen medische informatie ingebracht die zijn claims ondersteunde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv ook niet onjuist was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het Uwv terecht had geoordeeld dat eiser geen WIA-uitkering kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: J.R. Staarthof).

Inleiding

Eiser heeft via een uitzendbureau als vuilnisman gewerkt voor ongeveer 33,13 uur per week. Hij heeft zich in oktober 2020 arbeidsongeschikt gemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten. Hij is op 4 januari 2021 ziek uit dienst gegaan en ontving daarna een uitkering op grond van de Ziektewet. Er heeft geen eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden, alleen driemaal een spreekuurcontact waarbij geconcludeerd is dat hij nog arbeidsongeschikt was. Eiser heeft per einde wachttijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv aangevraagd.
De primaire arts heeft eiser onderzocht, waarna hij op 6 oktober 2022 een rapport en functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. Het oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door de primaire verzekeringsarts. Vervolgens heeft de arbeidskundige met eiser gesproken, het CBBS geraadpleegd en op 28 oktober 2022 gerapporteerd. Eiser wordt ongeschikt geacht voor de maatgevende arbeid, maar geschikt geacht voor gangbaar werk.
In het besluit van 31 oktober 2022 heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij per 14 november 2022 geen WIA-uitkering krijgt, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Hij werd voor 8,21% arbeidsongeschikt geacht. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 20 april 2023 heeft het Uwv beslist op het bezwaar van eiser en is aan hem alsnog geen WIA-uitkering toegekend. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts) zijn de mogelijkheden om te werken juist vastgesteld. De arbeidskundige bezwaar en beroep vond niet alle eerder geduide functies geschikt. Er zijn vier functies niet meer gebruikt voor de beoordeling, één functie is nog wel gebruikt en er zijn drie nieuwe functies gevonden. Deze functies zijn gebruikt om vast te stellen dat eiser meer dan 65% kon verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Volgens het Uwv is eiser voor 27,43% arbeidsongeschikt en krijgt hij alsnog geen WIA-uitkering.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbank
Partijen zijn het erover eens dat de beoordelingsdatum 14 november 2022 is. In geschil is of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser op deze datum meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het Uwv terecht tot dit oordeel is gekomen. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Was het medisch onderzoek onzorgvuldig?
Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is omdat bij hem geen lichamelijk onderzoek is verricht, terwijl hij wel lichamelijke klachten had.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak [1] het feit dat geen lichamelijk onderzoek is verricht niet betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt dat het Uwv actuele medische informatie over eiser heeft opgevraagd. Eiser heeft ook tijdens de zitting aangegeven dat er geen medische informatie is gemist. De rechtbank concludeert dus dat de informatie die er is, is meegewogen door het Uwv. De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts in het rapport van 16 maart 2023 volgen dat in dit geval geen lichamelijk onderzoek is verricht, omdat er geen geobjectiveerde lichamelijke problematiek speelt. De psychische problematiek staat op de voorgrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Was de medische beoordeling onjuist?
11. Eiser heeft verder aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist is. Hij heeft hiervoor twee argumenten aangevoerd. De rechtbank zal deze twee argumenten hierna beoordelen.
12. Allereerst vindt eiser dat hij volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij niet in staat is tot enige activiteit. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee zegt dat hij geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft, zoals bedoeld in art 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit).
13. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts in het rapport van 16 maart 2023 heeft beschreven waarom eiser niet voldoet aan een van de criteria uit artikel 1a van het Schattingsbesluit. Daarnaast komen volgens de verzekeringsarts op basis van de bevindingen bij het psychisch onderzoek en in bezwaar geen ernstige energetische of cognitieve tekortkomingen naar boven. Verder komt uit de medische informatie geen dermate ernstig ziektebeeld naar voren dat aannemelijk maakt dat eiser niet in staat is tot enige activiteit. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser zelf verder ook geen medische informatie heeft ingebracht die een GBM claim ondersteunen. De rechtbank oordeelt daarom dat eiser niet voldoet aan de criteria voor GBM.
14. Ten tweede heeft eiser aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten zijn onderschat en dat ook zijn WMO-begeleider meent dat hij niet in staat is om vrijwilligersactiviteiten te verrichten. De rechtbank begrijpt dat eiser zijn WMO-begeleider [begeleider] bedoelt.
15. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts in het rapport van 16 maart 2023 is ingegaan op de concentratieproblematiek van eiser en op welke wijze hier rekening mee is gehouden in de FML. De verzekeringsarts gaat in op de door eiser geuite forse lichamelijke klachten. Volgens de verzekeringsarts zijn deze vanuit de curatieve sector niet verklaarbaar gebleken vanuit lichamelijke aandoeningen. Daarnaast kan de omvang van deze klachten (met name de forse prikkelovergevoeligheid en afgenomen hartritmevariabiliteit) ook vanuit de psychische problematiek niet in die omvang als reëel worden geacht. De rechtbank overweegt verder dat in het rapport een beargumenteerde afweging is gemaakt ten aanzien van de arbeidsduurbelastbaarheid. Omdat eiser verder zelf ook geen medische informatie heeft ingebracht die ondersteunen dat zijn psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat en de conclusie van de verzekeringsarts goed beargumenteerd is, kan de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts volgen.
16. De rechtbank stelt vast dat begeleider [begeleider] een andere inschatting van de beperkingen van eiser geeft. De rechtbank overweegt dat [begeleider] geen arts is, maar werkzaam is bij [stichting] , waar eiser via WMO voor begeleiding naar is doorverwezen. De rechtbank heeft onder punt 15 geconcludeerd dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De inschatting van begeleider [begeleider] , als niet-medisch geschoolde, geeft ook geen aanleiding tot twijfel. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Ingetrokken beroepsgronden tegen de arbeidskundige beoordeling
17. Op de zitting is namens eiser gesteld dat hij over alle stukken beschikt en dat de beheersing van de Nederlandse taal voor de geduide functies geen probleem is. Daarnaast heeft het Uwv op de zitting gezegd dat de functie productiemedewerker industrie [2] bij het primaire arbeidskundige onderzoek niet is verworpen, maar ten onrechte niet is geduid. Dit is in bezwaar hersteld. De gronden die eiser over deze punten had aangevoerd, zijn ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet meer bespreken.
Was de arbeidskundige beoordeling onjuist?
18. Eiser heeft aangevoerd dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. Hij vindt de functie productiemedewerker industrie niet passend, omdat hij niet vier aaneengesloten dagen een cursus kan volgen.
19. De rechtbank heeft onder punt 15 geoordeeld dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rechtbank overweegt dat eiser zijn beroepsgrond baseert op verdergaande medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank stelt vast dat eiser volgens de medische beoordeling van het Uwv in staat wordt geacht om 8 uur per dag te werken, oftewel 40 uur per week. Daarom oordeelt de rechtbank dat eiser in staat geacht kan worden om gedurende vier dagen (al dan niet aaneengesloten) een cursus te volgen. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Conclusie en gevolgen
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser op 14 november 2022 geen WIA-uitkering kreeg, omdat hij meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626.
2.SBC code 111180