Overwegingen
Ontvangst stuk na de zitting
2. De pleitaantekeningen die de gemachtigde van eiseres per e-mailbericht van
20 maart 2024, en dus na de sluiting van het onderzoek op de zitting van
7 februari 2024, heeft verstuurd, zijn niet betrokken bij deze uitspraak. Artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is niet het geval.
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres belanghebbende bij deze procedure is, omdat haar belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Zij ondervindt feitelijke gevolgen van enige betekenis van de betreffende bouwwerken, omdat zij op het naastgelegen perceel woont en zicht heeft op (een aantal van) de betreffende bouwwerken.
5. In een besluit van 5 september 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een bijbehorend bouwwerk op het perceel. Het college heeft daarbij de sloop bonus regeling uit artikel 23.3.4 van het bestemmingsplan Buitengebied 2015 (bestemmingsplan 2015) toegepast. Om het bijbehorende bouwwerk (een ontbijtzaal) te kunnen realiseren moest, voordat het wordt gerealiseerd, tenminste 76 m² aan legaal aanwezige bebouwing worden gesloopt.
6. Partijen verschillen van mening over de toepassing van deze sloop bonus regeling. Omdat in deze zaak de vraag moet worden beantwoord of er handhavend moet worden opgetreden tegen de bouwwerken die nu op het perceel staan, is een beoordeling van de sloop bonus regeling destijds in deze procedure niet aan de orde. De rechtbank zal dit daarom niet verder bespreken.
Is er sprake van overtredingen?
7. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onder 1.1. genoemde zeven bouwwerken sprake is van een overtreding. Er is namelijk nooit een omgevingsvergunning voor deze bouwwerken verleend waardoor ze niet onder het overgangsrecht kunnen vallen.
Beginselplicht tot handhaving
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisering
9. Partijen zijn het erover eens dat er geen sprake is van concreet zich op legalisering. Voor de bouwwerken is ten tijde van het bestreden besluit immers geen omgevingsvergunning aangevraagd.
10. Eiseres stelt dat het college ten onrechte heeft overwogen dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden moet worden afgezien. Zij voert daartoe aan dat de overtreding geen incidenteel karakter heeft. De overschrijding van het maximale bebouwingsoppervlakte vindt te pas en te onpas plaats. Verder gaat het volgens eiseres met 108,80 m² om een grote overschrijding van het maximale bebouwingsoppervlakte. Dit maakt dat er geen sprake is van een overtreding van geringe ernst waarbij de belangen van derden niet of nauwelijks worden geschaad. Dat de bouwwerken al lange tijd aanwezig zijn en er lang stonden voordat de huidige eigenaren het perceel kochten, leidt niet tot onevenredigheid. Een koper heeft immers een onderzoekplicht, aldus eiseres. Verder voert eiseres aan dat er sprake is van overlast. Bouwwerk 2 staat grotendeels op de kadastrale grond van eiseres. De bouwwerken worden deels voor bedrijfsmatige opslag/activiteiten gebruikt. De aanvoer van materialen geschiedt via het perceel van eiseres. Hiermee is sprake van extreme toename van het aantal vervoersbewegingen. Er gaat grote overlast gepaard met de grote vrachtwagens die het pad op komen rijden en aan het eind van het pad moeten keren. Ten slotte stelt eiseres hinder van de bouwwerken te ervaren omdat zij er zicht op heeft. Eiseres vindt dat het college geen goede belangenafweging heeft gemaakt.
11. Het college vindt dat, gelet op de combinatie van omstandigheden in dit specifieke geval, handhaving onevenredig is.
12. Het college wijst erop dat de bouwwerken er al zeer lange tijd staan, al voordat de huidige eigenaren het perceel kochten. [derde belanghebbende] heeft toegelicht dat de meeste bijgebouwen sinds 1978 op het perceel staan en dat bouwwerk 1 sinds 1954 op het perceel staat. Het college wijst op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)waaruit volgt dat bij overtredingen die al langere tijd voortduren bijzondere omstandigheden een reden kunnen zijn om af te zien van handhaving.
13. Het perceel heeft volgens het bestemmingsplan 2015 een woonbestemming. In het bestemmingsplan Buitengebied 2003 (bestemmingsplan 2003) dat van kracht was tot 8 juli 2010 had het perceel de bestemming ‘Agrarisch Gebied met landschapswaarden’. De bouwwerken 1, 2, 4, 6, 7, 10 en 11 staan allemaal in het bouwvlak van het bestemmingsplan 2003. Tot 8 juli 2010 was er veel meer bebouwing op het terrein toegestaan dan nu het geval is op grond van de woonbestemming in het nieuwe bestemmingsplan.
14. Het college wijst erop dat het perceel ten tijde van de bouw van de bouwwerken een agrarische bestemming had en dat de bouwwerken zijn gebouwd binnen het agrarisch bouwvlak. Indien er destijds omgevingsvergunningen voor de bouwwerken waren aangevraagd, zouden deze zijn verleend, aldus het college.
15. Het college stelt dat eiseres onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke hinder zij van de bouwwerken ondervindt. Er is een recht op overpad op het perceel van eiseres ten gunste van de derde-partij. Dit recht ligt privaatrechtelijk vast. Dit privaatrechtelijke aspect is in de bestuursrechtelijke handhaving niet van belang en wordt dus ook niet in de belangenafweging meegenomen. De eigenaar heeft een bedrijf aan huis. Als de illegale bebouwing zou worden afgebroken kan dit bedrijf in andere legale bebouwing worden voortgezet. Dit leidt niet tot minder verkeersbewegingen op pad van eiseres. Eiseres geeft verder niet aan wat haar hinder is ten aanzien van de plantenkas, het kippenhok en het fietsenhok. Eiseres heeft weinig zicht op het grootste deel van de illegale bouwwerken. Tussen de bedrijfswoning van eiseres en een deel van de illegale bebouwing staat een muur van 3 meter hoog en een voormalige kapschuur van 8 meter hoog.
16. De rechtbank kan het college in zijn afwegingen volgen. Het tijdsverloop, de omstandigheid dat de bouwwerken in het verleden ten tijde van de bouw onder de voormalige bestemming zouden zijn vergund, het gevestigde recht van overpad dat bestuursrechtelijk niet kan worden aangetast en het beperkte zicht, leveren in onderlinge samenhang bezien voldoende bijzondere omstandigheden op om van handhavend optreden af te zien. Daarnaast staat nog niet civielrechtelijk vast dat bouwwerk 2 op het perceel van eiseres staat, aangezien hierover nog een civielrechtelijke procedure loopt.
17. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en voert daartoe aan dat het college wel handhavend optreedt op het terrein van eiseres, maar op het perceel van de derde-partij van handhaving afziet.
18. Het college heeft toegelicht dat er ten aanzien van het perceel van eiseres geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het afzien van handhaven rechtvaardigen. Het ging daarbij om het verwijderen van recent geplaatste koeltanks en een caravan. Deze voorwerpen zijn verwijderd en er is geen bebouwing gesloopt. Verder hebben beide percelen een andere bestemming en een andere voorgeschiedenis. Er is geen sprake van een gelijke situatie. Elk handhavingsverzoek wordt onafhankelijk beoordeeld, aldus het college.
19. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet er sprake zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
De rechtbank kan het college volgen in zijn toelichting dat geen sprake is van gelijke gevallen omdat de handhaving op het perceel van eiseres ziet op het verwijderen van roerende zaken waarbij geen sloopwerkzaamheden nodig zijn en er sprake is van een andere bestemming (bedrijf).