ECLI:NL:RBMNE:2024:3295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
27/904
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet verstreken dwangsomtermijn

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Financiën. De eiser had beroep ingesteld omdat hij vond dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had de staatssecretaris op 13 juni 2023 in gebreke gesteld en op 10 juli 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank had eerder, op 24 januari 2024, het beroep gegrond verklaard en een dwangsom opgelegd aan de staatssecretaris voor het geval deze niet binnen twee weken na de uitspraak zou beslissen.

Echter, de staatssecretaris had niet binnen de gestelde termijn beslist, wat de eiser ertoe bracht om op 13 februari 2024 opnieuw beroep in te stellen. De rechtbank behandelde dit beroep op 9 april 2024, maar eiser was afwezig. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de dwangsomtermijn van 150 dagen nog niet was verstreken. De rechtbank stelde vast dat de eiser met deze tweede beroepsprocedure niet meer kon bereiken dan hij al had, aangezien de dwangsom nog liep. De rechtbank weigerde ook het griffierecht terug te geven en de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier M.E.C. Bakker. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/904
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Staatssecretaris van Financiën

(gemachtigden: mr. P. Bos en mr. L.H. Gazi-Rödel).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 19 april 2023 op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Eiser heeft de staatssecretaris op 13 juni 2023 in gebreke gesteld. Op 10 juli 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 24 januari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting. [1] De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en aan de staatssecretaris een dwangsom opgelegd als zij niet binnen twee weken na de uitspraak zou beslissen.
1.2.
De staatssecretaris heeft echter niet binnen de termijn van twee weken beslist. Eiser heeft op 13 februari 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn Woo-verzoek.
1.3.
De staatssecretaris heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 9 april 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

1. Het beroep tegen het uitblijven van een besluit op het Woo-verzoek is niet-ontvankelijk, omdat eiser met deze tweede beroepsprocedure niet meer kan bereiken dan hij al heeft. De dwangsom, die de rechtbank in de uitspraak van 24 januari 2024 aan het niet-tijdig beslissen heeft verbonden, loopt namelijk nog. De situatie zoals die nu is, valt dus onder de reikwijdte van die uitspraak. Pas als de in de uitspraak gestelde dwangsomtermijn van 150 dagen is verstreken, ligt dat anders. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waar eiser naar verwijst, [2] is niet dezelfde situatie als hier aan de orde, omdat in die zaak inmiddels de dwangsomtermijn wél was verstreken en niet (meer) gezegd kon worden dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen prematuur was ingediend. In die situatie is, anders dan in deze zaak, wel sprake van procesbelang.
2. De rechtbank beoordeelt de zaak van eiser dus niet inhoudelijk. Hij krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
3. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1684.