4.1.De rechtbank stelt vast dat eiser geen belang meer heeft tegen het beroep voor zover het gericht is tegen het uitblijven van een besluit. Daarom is het beroep voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk.
Beroep UTR 23/2828 over het besluit van de minister van EZK
5. Ook de beroepsprocedure gericht tegen een besluit van de minister van EZK is gestart met een beroep tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op dit beroep op 24 oktober 2022 en de minister op straffe van een dwangsom opgedragen om alsnog op het Wob-verzoek te beslissen.De minister van EZK heeft op 22 november 2022 op het verzoek van eiser beslist. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard in het besluit van 17 april 2023. Daartegen richt zich het beroep van eiser.
Mochten de ministers openbaarmaking van de drie in ministerraad besproken concept kamerbrieven weigeren?
6. Deze procedure gaat over de weigering om de concepten van de kamerbrief openbaar te maken. De ministers hebben toegelicht dat er naar aanleiding van het eindverslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 17 december 2020 op korte termijn een kabinetsreactie moest worden geformuleerd. Er is een stuurgroep in het leven geroepen die bestond uit secretarissen-generaal (sg) en directeuren-generaal (dg) van verschillende ministeries. Zij hadden als doel om in korte tijd de kabinetsreactie te schrijven. De coördinatie van de werkzaamheden lag bij het ministerie van Financiën. De minister van BZK was wel vertegenwoordigd in de SG/DG-stuurgroep, maar de ministers van AZ en EZK waren dat niet. Ambtenaren van deze ministeries werden wel op de hoogte gehouden van de voortgang in de stuurgroep. In totaal zijn er acht concept kamerbrieven in de stuurgroep besproken. Drie daarvan zijn ook besproken in de ministerraad.
7. Bij alle ministers berusten die drie concept kamerbrieven. Over die drie concepten heeft de rechtbank al geoordeeld in haar uitspraak van 10 juni 2022. Deze concepten hoeven niet openbaar gemaakt te worden op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, dat toen nog gold. Op grond van vaste rechtspraak weegt het belang van openbaarmaking van documenten die in de ministerraad zijn besproken niet zwaarder dan het belang van vertrouwelijke communicatie en het belang van het goed functioneren van de ministerraad. De ministers hebben zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat zij openbaarmaking van deze drie documenten mochten weigeren. Wat daarover in die uitspraak is overwogen, geldt onverkort. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Het Wob-verzoek is ook doorgestuurd naar de minister van Financiën. Op 31 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Financiën (na bezwaar) over onder deze drie concept kamerbrieven beslist en openbaarmaking daarvan geweigerd. Eiser heeft hiertegen evenmin beroep ingesteld.
Mochten de ministers van AZ en BZK openbaarmaking van overige concept kamerbrieven integraal weigeren?
8. De minister van AZ heeft naast de drie in de ministerraad besproken concepten, nog twee andere concepten aangetroffen en de minister van BZK nog vijf. De ministers van AZ en BZK hebben geweigerd deze documenten openbaar te maken, omdat daarop volgens hen de weigeringsgronden van artikel 5.2, eerste lid, en artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Wet open overheid (Woo) van toepassing zijn. De minister van EZK heeft zich op het standpunt gesteld dat er binnen haar ministerie geen andere concepten berusten dan de drie concepten die in de ministerraad zijn besproken.
9. Als een besluit is genomen ná 1 mei 2022 dan is daarop niet langer de Wob van toepassing maar de Woo. De Wob is namelijk per die datum ingetrokken en er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op grond van de Woo moeten worden genomen. Ook als de Wob-verzoeken dateren van voor die datum. Voor deze beroepsprocedures geldt dat de bestreden besluiten allemaal dateren van ná 1 mei 2022. Daarom is daarop de Woo van toepassing.
10. De minister van AZ heeft de twee conceptbrieven die bij hem berusten aan de rechtbank toegestuurd met een beroep op artikel 8:29 van de Awb. De minister van BZK heeft dat met de vijf documenten die bij haar berusten ook gedaan.
11. Na lezing van de vijf bijlagen en de toelichting daarop op de zitting is het proces, dat tot het uiteindelijke kabinetstandpunt heeft geleid, de rechtbank voor de beoordeling van de zaak voldoende duidelijk geworden. Met het oog op het gezamenlijk in te nemen standpunt zijn er vanuit de diverse ministeries bouwstenen aangeleverd om een eerste concept van de kamerbrief op te stellen. Dit concept heeft gestalte gekregen door de uitwisseling van, meer en minder concreet uitgewerkte, voorstellen. Een vergelijking met de uiteindelijke brief leert dat sommige onderdelen wel en andere niet zijn overgenomen en dat de formulering en de toon van de verschillende onderdelen in de loop van de tijd is aangepast.
12. De ministers weigeren openbaarmaking van de concepten volledig omdat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Dat geldt voor de gehele documenten. Alle onderdelen daarvan bevatten volgens hen meningen, overwegingen en tekstvoorstellen. Daarmee gaat het om voorstadia van het eerste concept dat vanuit de stuurgroep aan de ministerraad is voorgelegd. De concepten zijn volgens de ministers per passage beoordeeld. Ook de meer feitelijke of zakelijk weergegeven ideeën of voorstellen in die concepten moeten als persoonlijke beleidsopvatting worden aangemerkt, met name gezien het stadium waarin deze zijn genoteerd. Het ging om een document in wording en met de diverse onderdelen van de concepten is tussen de ambtenaren onderling de dialoog gevoerd en zijn de argumenten uitgewisseld om uiteindelijk tot het concept te komen dat aan de ministerraad voorgelegd zou worden. Als voorstellen uit die fase op onderdelen al openbaar gemaakt zouden moeten worden, belemmert dat volgens de ministers de vrije gedachtegang en gedachtenuitwisseling tussen de ambtenaren. Dit zou uiteindelijk ten koste gaan van de kwaliteit van de advisering aan de ministers, omdat ambtenaren zich geremd voelen om al dan niet vergaande of vernieuwende voorstellen of ideeën zouden opperen.
Daarnaast is het volgens de ministers onwenselijk en zou het afdoen aan de werking van de democratie als allerlei onvoldragen voorstellen en proefballonnen die de eindstreep niet hebben gehaald, enige tijd later alsnog aan de minister voorgelegd zouden kunnen worden met de vraag: waarom is dit advies/idee niet gevolgd? Ambtenaren willen niet dat hun minister daar later mee geconfronteerd kan worden en zouden zich inhouden om voorstellen te doen, wat neerkomt op onwenselijke zelfcensuur.
Met de Woo is niet beoogd om zulke onvoldragen argumenten en voorstellen openbaar te maken. Dit zou ten koste gaan van de kwaliteit van de besluitvorming en daarmee geen enkel belang dienen.
13. Artikel 5.2, eerste lid, van de Woo luidt:
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
2. Het bestuursorgaan kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
[…].
14. De rechtbank is van oordeel dat de concepten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Gezien de geheime stukken zijn het voorstadia van de drie concepten die uiteindelijk aan de ministerraad zijn voorgelegd. Ze zijn opgesteld door ambtenaren voor hun onderlinge afstemming en hebben ook het karakter van documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Daarmee is voldaan aan de eerste eis van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo, dat alleen persoonlijke beleidsopvattingen in een document opgesteld ten behoeve van intern beraad geweigerd kunnen worden. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de ministers openbaarmaking van deze concepten integraal mochten weigeren, omdat de documenten alleen maar zulke persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
15. In de kern draait het bij deze beroepen om de vraag hoe het begrip persoonlijke beleidsopvatting, zoals geformuleerd in de Woo, moet worden toegepast. Uit de parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank af dat het onder de Wob ontstane regime over artikel 11, eerste lid, van die wet, in beginsel onder de Woo op hoofdlijnen wordt voortgezet. De achtergrond hiervan is dat ambtenaren frank en vrij hun opvatting moeten kunnen geven over beleidskwesties en beleidskeuzes, ten behoeve van het intern beraad. Een zekere mate van intimiteit en veiligheid is noodzakelijk om te kunnen komen tot een effectieve besluitvorming. Ambtenaren en bestuurders moeten vrijelijk met elkaar van gedachten kunnen wisselen over een dossier, beleidsproces, ambtelijk advies of wetsontwerp. Zij moeten hun persoonlijke beleidsopvattingen kunnen articuleren, zonder dat een dergelijk advies de volgende dag in de krant staat, of onderwerp vormt van parlementair debat.