ECLI:NL:RBMNE:2024:3270

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
16/218236-23 en 16/297326-23 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en stalking met psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2024, wordt verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en stalking. De feiten dateren van 28 augustus 2023, wanneer verdachte zijn buurvrouw, aangeefster 1, met een schroevendraaier steekt, wat resulteert in meerdere steekwonden. Daarnaast wordt verdachte beschuldigd van stalking van aangeefster 2 in de periode van 15 juni 2023 tot en met 28 augustus 2023. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van verdachte niet als stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster 2 kunnen worden beschouwd, en spreekt hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank acht echter de poging tot doodslag bewezen, maar concludeert dat het bewezen verklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend vanwege zijn psychische toestand, die werd vastgesteld door deskundigen. De rechtbank volgt het advies van de psychiater en psycholoog en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, terwijl een zorgmachtiging wordt verleend voor behandeling in een psychiatrische instelling. De rechtbank wijst ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, waarbij verdachte aansprakelijk wordt gesteld voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/218236-23 en 16/297326-23 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
nu gedetineerd te [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2023, 13 februari 2024 en 8 mei 2024. Op 8 mei 2024 is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en haar advocaat, mr. L. ter Steeg, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging met het parketnummer 16/218236-23 is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging met het parketnummer 16/218236-23 en de tenlastelegging met het parketnummer 16/297326-23 zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/218236-23 en 16/297326-23 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1 en feit 2.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(parketnummers 16/218236-23)
feit 1
op 28 augustus 2023 te [woonplaats] heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door haar meermalen met een schroevendraaier in de rug, arm, schouder, borst en buik te steken. Mocht dit niet bewezen worden dan zijn dezelfde handelingen subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling;
(parketnummer 16/297326-23)
feit 2
in de periode van 15 juni 2023 tot en met 28 augustus 2023 te [woonplaats] [aangeefster] heeft belaagd (gestalkt).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Hij voert ten aanzien van de poging tot doodslag, feit 1 primair, aan dat verdachte met vol opzet dan wel met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Over feit 2 voert hij aan dat de periode van de belaging relatief gering is, maar dit niet eraan in de weg staat om de belaging bewezen te verklaren, omdat deze wat betreft intensiviteit voldoende was om te kunnen spreken van een wederrechtelijke inbreuk op het leven van aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde. Hij voert ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag aan dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op het overlijden van aangeefster. Daarnaast is volgens de raadsman geen sprake van voorwaardelijk opzet, omdat uit het handelen van verdachte niet primair de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster voortvloeit. Uit de combinatie van het wapen, de kracht en plaatsing en ernst van de steekverwondingen moet worden afgeleid dat het toegepaste geweld niet geschikt was om aangeefster van het leven te beroven. Daarbij stelt de raadsman zich op het standpunt dat indien er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster, dan nog niet uit de omstandigheden van het geval kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens die kans heeft aanvaard.
Over de onder feit 2 ten laste gelegde belaging voert de raadsman aan dat over de gehele periode niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
-
Vrijspraak: feit 2
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank komt als volgt tot dit oordeel.
Uit de aangifte van [aangeefster] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte eind juni 2023 chocola naar het huis van aangeefster heeft gebracht, dat aangeefster op 4 juli 2023 tegen verdachte heeft gezegd alleen vrienden met hem te willen zijn en dat verdachte op 6 juli 2023 een bos bloemen naar aangeefster heeft gebracht en in haar tuin heeft achtergelaten. Verder blijkt uit dezelfde bewijsmiddelen dat verdachte op 8 juli 2023 bij een volleybaltoernooi was en daar ook contact met aangeefster zocht. Vader van aangeefster heeft verdachte toen verzocht om zijn dochter (aangeefster) met rust te laten.
Uit de aangifte en de verklaring van vader van aangeefster, volgt dat verdachte ook langs het huis van aangeefster zou zijn gefietst en mogelijk nog op andere momenten contact zou hebben gezocht. Dit is echter niet concreet gemaakt. Zo wordt niet vermeld wanneer verdachte langs het huis zou zijn gefietst, hoe vaak dat was en wie hem toen heeft gezien. Het is daarom ook niet duidelijk of dit na 8 juli zou zijn gebeurd of alleen daarvoor. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend veelvuldig langs het huis van aangeefster te zijn gefietst. Ook wordt in de aangifte vermeld dat verdachte veelvuldig via (app-)berichten contact heeft gezocht. Er is echter geen enkel (app-)bericht aan het dossier gevoegd. De rechtbank kan daarom niet nagaan wat verdachte heeft gestuurd en hoe vaak en wanneer dat was. Verdachte ontkent dat hij na 8 juli nog contact heeft gezocht met aangeefster. Vader, moeder en vrienden of familieleden (die getuige zouden zijn geweest van het handelen van verdachte) zijn ook niet als getuigen gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat gedragingen die door verdachte worden bekend, gelet op de aard en de beperkte intensiteit en de betrekkelijk korte periode waarin deze zich hebben voorgedaan, niet kunnen worden beschouwd als een ‘stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ van aangeefster. Van de overige gedragingen is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Op grond van het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 2 ten laste gelegde belaging.
-
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte
Op 28 augustus 2023 heb ik [slachtoffer] gestoken met een schroevendraaier. [2]
De verklaring van aangeefster [slachtoffer]
Op 28 augustus 2023 was ik met mijn buurjongen [verdachte] bij mij thuis te [woonplaats] . [3] Ik draaide mij om en opeens voelde ik een klap op mijn rug. Ik voelde dat ik gestoken werd. Ik ben gevallen en ik had het gevoel dat [verdachte] boven op mij zat. Ik voelde dat [verdachte] mij daar misschien wel 15 keer heeft gestoken met een stomp voorwerp in mijn rug, mijn arm, mijn schouder, mijn borst en mijn buik. Het lukte mij om op te staan en mijn huis te verlaten. [verdachte] rende achter mij aan terwijl ik over het tuinpad en het gras rende. [verdachte] bleef mij steken. [4]
De medische gegevens van [slachtoffer]
Patiënt [slachtoffer] bezocht 28 augustus 2023 de Spoedeisende Hulp van het Amsterdam UMC ziekenhuis. [5]
Lichamelijk onderzoek:
19 oppervlakkige steekwonden op de achterzijde van de thorax, 1 steekwond ter hoogte van linker flank, 2 steekwonden voorzijde thorax en 2 steekwonden linker bovenarm. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de voornoemde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier kan niet worden aangenomen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het intreden van de dood. De rechtbank is wel van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg, in dit geval de dood, zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte – het veelvuldig blijven steken in de rug, de buik en de borst waar zich vitale organen bevinden terwijl verdachte op aangeefster zat én het maken van stekende bewegingen terwijl aangeefster op de vlucht was – blijkt dat verdachte zich aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat aangeefster zou komen te overlijden én die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat een schroevendraaier geschikt is om dodelijk letsel toe te brengen, zoals ook al eerder werd geoordeeld in andere rechterlijke uitspraken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 (primair)
op 28 augustus 2023 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen, met een schroevendraaier, in de rug en arm en schouder en borst en buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het strafbare feit op:
feit 1 (primair): poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek van 27 december 2023, opgemaakt door psychiater D.J. Vinkers, en een Pro Justitia rapport betreffende een psychologisch onderzoek van 5 januari 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog E.I.J. Peeters. De bevindingen en conclusies in voornoemde rapportages zijn ter terechtzitting van 8 mei 2024 door psychiater A.W. van den Doel toegelicht.
Uit het rapport van de voornoemde psychiater komt naar voren dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en misbruik van cannabis. Er was bij verdachte meer dan zes maanden sprake van paranoïde en bizarre wanen. Hij is hierdoor achterdochtig en hij kan op sommige
moment agressief reageren. Zowel het cognitieve inzicht van verdachte als de controle over zijn gedrag waren volledig verdwenen door dit psychotische toestandsbeeld. Hij dacht op de dag van het ten laste gelegde dat zijn buurvrouw losgeld had betaald voor zijn leven. De psychiater adviseert de rechtbank het ten laste gelegde in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Uit het rapport van de voornoemde psycholoog blijkt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis. De psycholoog merkt op dat er geen sprake lijkt te zijn van een
drugs geïnduceerde psychose. Er komt duidelijk naar voren dat al in de aanloop naar het ten laste gelegde feit, maar ook op de dag van het ten laste gelegde én (vlak) daarna, de psychose het volledige denken, voelen en gedrag van verdachte heeft gekleurd. De psychotische episode lijkt een aanloop te kennen van een aantal jaren (grofweg sinds 2020), maar is in volle hevigheid naar voren gekomen vanaf december 2022. De psycholoog geeft aan dat de maanden daarna, tot aan het ten laste gelegde, maar ook nog tijdens het onderhavige onderzoek, er sprake is geweest van achtervolgings-, betrekkings- en grootheidswanen. Dat komt erop neer dat verdachte floride psychotisch was op de dag van het ten laste gelegde. Om die reden adviseert de psycholoog om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank kan zich met de adviezen verenigen en neemt deze over van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank concludeert dan ook dat het bewezen verklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten, de ernst van de stoornis, de mate van gevaarzetting en het hoge recidiverisico acht de officier van justitie behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet toereikend. Hij voert aan dat de zorgmachtiging zich richt op het stabiliseren van verdachte en/of het voorkomen van ernstig nadeel en de risico’s op herhaling voor anderen geen doel op zich zijn binnen de zorgmachtiging, terwijl het beperken van het recidivegevaar noodzakelijk is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om gebruik te maken van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte zowel op het gebied van strafbare feiten als op het gebied van psychische problemen een onbeschreven blad is, positief wordt geadviseerd voor het verlenen van een zorgmachtiging en verdachte (sinds hij goed is ingesteld) medicatietrouw is. De tbs-maatregel is dan ook niet noodzakelijk.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Op 28 augustus 2023 heeft verdachte aangeefster, zijn buurvrouw, meerdere keren gestoken met een schroevendraaier. Daarbij heeft verdachte aangeefster negentien keer geraakt. Aangeefster had hierbij kunnen komen te overlijden. Dat het letsel uiteindelijk meeviel is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte is te danken.
Het is bekend dat slachtoffers en getuigen van een ernstig delict als het onderhavige lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) hebben. Aangeefster heeft ter terechtzitting verklaard dat het incident heeft geleid tot angstgevoelens en zorgen over de toekomst aangezien verdachte haar buurjongen is. Daarnaast brengt de geweldsuitbarsting van verdachte ook mee dat omwonenden zich minder veilig voelen. Zoals hiervoor in rubriek 7 is overwogen kan dit alles verdachte niet worden aangerekend. Het is nu de vraag binnen welk juridisch kader verdachte dient te worden behandeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
  • het op zijn naam gestelde strafblad van 5 februari 2024;
  • de reclasseringsrapportage van 30 november 2023, van Reclassering Nederland opgemaakt door A. Taument.
  • een Pro Justitia dubbelrapportage betreffende een psychiatrisch onderzoek van 27 december 2023, opgemaakt door psychiater D.J. Vinkers, en betreffende een psychologisch onderzoek van 5 januari 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog E.I.J. Peeters.
  • een reclasseringsrapportage tbs-maatregel met voorwaarden van 12 april 2024, van Reclassering Nederland, opgemaakt door M. Dolmans.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis zoals hiervoor in rubriek 7 is omschreven.
De psychiater geeft aan dat uit de klinische inschatting blijkt dat verdachte een matig hoog risico heeft op recidive van een geweldsdelict als hij niet adequaat (met in ieder geval anti-psychotische medicatie) wordt behandeld. Dit risico is met name afhankelijk van psychotische klachten en de behandeling daarvan. Als verdachte effectief wordt behandeld, zoals nu het geval is, is het risico op recidive laag tot matig. Volgens de psychiater moet verdachte verder psychiatrisch worden behandeld en begeleid. Verdachte moet daartoe
worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, waarbij hij gecontroleerd moet worden
op het gebruik van anti-psychotische medicatie, een zinvolle daginvulling en abstinentie van
cannabisgebruik. Vervolgens kan dan worden onderzocht of hij begeleid of zelfstandig kan gaan wonen. Teruggaan naar zijn ouders en zijn geboortedorp zou goed moeten worden
overwogen en, voor zover aan de orde, het beste gefaseerd kunnen verlopen. De psychiater stelt dat een reguliere GGZ-behandeling in een gedwongen kader voldoende zou moeten zijn om verdachte de benodigde behandeling te bieden en daarmee het risico op recidive voldoende te verminderen. Geadviseerd wordt de mogelijkheden tot een zorgmachtiging via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) te laten onderzoeken. Deze zorgmachtiging zou (indien nodig) verlengd kunnen worden, indien zijn behandelaren dat geïndiceerd achten.
De psychiater acht een tbs-maatregel met dwangverpleging niet geïndiceerd, omdat het risico op recidive al voldoende verminderd is als verdachte adequaat (met in ieder geval
anti-psychotische medicatie) wordt behandeld. Als er geen zorgmachtiging wordt afgegeven dan adviseert de psychiater om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, zodat
verdachte een (klinische) behandeling krijgt opgelegd.
De psycholoog is van mening dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag als matig tot hoog (op de lange termijn) kan worden ingeschat als verdachte géén anti-psychotische medicatie gebruikt. Indien hij dat wel doet, wordt het risico op gewelddadig gedrag vooralsnog als laag tot matig ingeschat. Hierbij moet worden opgemerkt dat de huidige instelling op het antipsychoticum (ten tijde van het opstellen van het rapport) nog niet heeft geleid tot het volledig naar de achtergrond verdwijnen van de psychose. Het recidiverisico zal in de toekomst grotendeels afhangen van de mate waarin verdachte last heeft/houdt van psychotische symptomen. Met andere woorden: hoe ernstiger de psychose, hoe groter het recidiverisico. Het is daarom volgens de psycholoog van belang dat verdachte wordt opgenomen in een psychiatrische kliniek, om de (medicamenteuze) behandeling voort te zetten en hem psycho-educatie aan te bieden. Indien de psychose voldoende is verbleekt en verdachte ook toenemend probleem- en ziekte-inzicht toont, kan worden overgegaan naar een ambulante fase. De psycholoog stelt dat het daarbij niet vanzelfsprekend is dat verdachte weer bij zijn ouders gaat wonen. Verdachte moet namelijk juist terecht komen in een setting waar hij begeleiding krijgt bij zelfstandigheid op de verschillende levensgebieden. Naast begeleiding moet er behandeling zijn met aandacht voor het vergroten van copingvaardigheden, zelfredzaamheid en het versterken van de eigen identiteit. De psycholoog komt tot het advies om de mogelijkheid van een zorgmachtiging binnen de Wet verplichte GGZ (Wvggz) via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wfz te onderzoeken. De hierboven beschreven behandeling kan binnen dit kader plaatsvinden en geeft voldoende bescherming tegen verder afglijden van verdachte, en dus ook indirect tegen oplopend risico op agressieve impulsdoorbraken. Indien een zorgmachtiging niet haalbaar is, dan zal een tbs-maatregel met voorwaarden volstaan.
De reclassering heeft in het rapport van april 2024, in tegenstelling tot de psychiater, de psycholoog en het eerdere reclasseringsrapport van november 2023, primair geadviseerd tot de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. Een zorgmachtiging is volgens de reclassering onvoldoende, omdat er geen brug wordt geslagen tussen het ziektebeeld en het delictgedrag. De reclassering merkt op dat een zorgmachtiging niet bestemd is om recidivegevaar te beperken. Ook wordt er binnen de zorgmachtiging geen risicomanagement toegepast en ontbreekt er een gedegen crisisplan. Verdachte zal binnen een zorgmachtiging wél worden ingebed binnen de psychiatrische zorg, wat de kans op recidive kan gaan verlagen, maar het recidiverisico wordt mogelijk meer gereduceerd binnen een stringent kader als een tbs-maatregel met voorwaarden. Het recidiverisico op de lange termijn kan hierdoor worden beperkt en daarmee wordt de veiligheid van de maatschappij gewaarborgd. Binnen het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden kan bij urgente gevarenrisico’s adequater worden ingegrepen. Daarnaast kan verdachte profiteren van een voorspelbare begeleidingsomgeving waarbij ervanuit zijn problematiek gewerkt kan worden.
Overwegingen omtrent de tbs-maatregel
De rechtbank neemt het advies van de psychiater en de psycholoog over en zal geen tbs-maatregel met voorwaarden opleggen. De rechtbank weegt hierbij het volgende mee.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, de noodzaak van behandeling van verdachte, maar volgt de psycholoog en de psychiater in hun advies voor het opleggen van een zorgmachtiging. Uit het dubbelrapportage blijkt dat een reguliere GGZ-behandeling in een gedwongen kader voldoende zou moeten zijn en dat daarmee het risico op recidive voldoende kan worden verminderd. Deze behandeling biedt voldoende bescherming tegen verder afglijden van verdachte, en ook indirect tegen oplopend risico op agressieve impulsdoorbraken. Daarbij dient verdachte medicatie te gebruiken. In dat geval wordt het risico op gewelddadig gedrag als laag tot matig ingeschat. Ter zitting heeft de psychiater nader toegelicht dat verdachte goed behandeld kan worden in de reguliere psychiatrie. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij zal meewerken aan een behandeling en zal voldoen aan alle voorwaarden die daarbij worden opgelegd. Verdachte laat ook gevoelens van spijt en schaamte zien. Er is een duidelijk en rechtstreeks verband tussen de psychotische stoornis en de geweldsuitbarsting van verdachte. Die stoornis is zoals aangegeven naar verwachting goed te behandelen met medicijnen en een reguliere GGZ-behandeling in een gedwongen kader. Naar het oordeel van de rechtbank wordt verdachte op deze manier voldoende ingebed in zorg, waardoor de risico’s voldoende worden ondervangen.
De stap naar het opleggen van de tbs-maatregel is voor de rechtbank, in het licht van de gegeven onderbouwing door de psychiater en psycholoog, te groot. Gelet op het voorgaande en het subsidiariteitsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat een lichtere afdoening het meest passend is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder behandeld is en – voordat hij een psychose raakte – nooit met justitie in aanraking is gekomen. In elk geval concludeert de rechtbank dat het opleggen van de tbs-maatregel onder deze omstandigheden te verstrekkend is, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging ervan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om van haar ambtshalve-bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken, omdat de rechtbank verplichte zorg aangewezen acht. De rechtbank verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank verleent ambtshalve een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden. Van die beslissing is een separate beschikking opgemaakt.
De rechtbank zal bovendien de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging behandeld kan worden bij [instelling] of een andere GGZ-instelling, nu aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.483,66. Dit bedrag bestaat uit € 2.483,66 materiële schade en € 4.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert inhoudelijk geen verweer tegen de vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten eigen risico, zorgkosten overig, kosten concertkaarten, kosten kleding, reiskosten, kosten polsbrace en kosten herstellen muur ter hoogte van in totaal € 1.640,03 een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Verdachte is aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van
€ 1.640,03 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf28 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost kosten onderhouden tuin, van € 843,63, in een te ver verwijderd verband staat tot het bewezen verklaarde feit. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft ook immateriële schade gevorderd. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 4.000,- billijk, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting en gelet op de hoogte van de bedragen die bij soortgelijke ernstige delicten door andere gerechten zijn toegekend. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering volledig toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.640,03, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 63 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder feit 1 primair bewezen verklaarde
niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van dat feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een kliniek van [instelling] of een andere GGZ-instelling.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.640,03;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.640,03 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 63 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Zorgmachtiging
De beschikking tot verlening van een zorgmachtiging zal separaat worden opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. S.R. van Breukelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2024.
Mr. S.R. van Breukelen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
(parketnummer 16/218236-23)
hij op of omstreeks 28 augustus 2023 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, met een
schroevendraaier, althans een dergelijk (scherp en/of puntig) (steek)voorwerp, in de
rug en/of arm en/of schouder en/of borst en/of buik, althans het lichaam heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
als subsidiair dient te worden toegevoegd:
hij op of omstreeks 28 augustus 2023 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere littekens op de rug en/of arm en/of schouder en/of borst en/of buik, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, met een schroevendraaier, althans een dergelijk (scherp en/of puntig) (steek)voorwerp, in de rug en/of arm en/of schouder en/of borst en/of buik, althans het lichaam te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
als meer subsidiair dient te worden toegevoegd:
hij op of omstreeks 28 augustus 2023 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, met een
schroevendraaier, althans een dergelijk (scherp en/of puntig) (steek)voorwerp, in de rug en/of arm en/of schouder en/of borst en/of buik, althans het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
(parketnummer 16/297326-23)
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2023 tot en met 28 augustus 2023 te
[woonplaats] ,
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] ,
door
- ( via Whatsapp en/of Instagram en/of Snapchat) die [aangeefster] (veelvuldig)
berichten te sturen en/of
- ( via Whatsapp en/of Instagram en/of Snapchat) de broer en/of de zus en/of de
vriendengroep van die [aangeefster] en/of de vriendengroep van de broer van die
[aangeefster] (veelvuldig) berichten te sturen over die [aangeefster] en/of
- bij het huis van die [aangeefster] aan te bellen met bloemen en/of chocolade en/of
- ( veelvuldig) langs het huis van die [aangeefster] te fietsen en/of
- naar een volleybaltoernooi te komen alwaar die [aangeefster] aanwezig was en/of
daar enige tijd in de (directe) nabijheid van die [aangeefster] te verblijven en/of
- contact te blijven zoeken met (familie en/of vrienden van) die [aangeefster] terwijl
zij op 7 juli 2023 aan hem, verdachte, een bericht had gestuurd dat hij haar met rust
moest laten,
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 februari 2024, genummerd PL0900- 2023261822 C, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 326 tot en met 696. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De verklaringen zijn zakelijk weergegeven.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2024.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pag. 395-396.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pag. 396.
5.Een geschrift, inhoudende een brief met de medische gegevens van aangeefster d.d. 4 december 2023, pagina 406.
6.Een geschrift, inhoudende een brief met de medische gegevens van aangeefster d.d. 4 december 2023, pagina 407.