ECLI:NL:RBMNE:2024:3212

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10940931 / LE VERZ 24-15 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonopschorting in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer had zich op 28 augustus 2023 ziekgemeld, maar ontving sindsdien geen loon meer van de werkgever. De werkgever heeft op 11 januari 2024 een mededeling gedaan die door de werknemer als een ontslag op staande voet werd gekwalificeerd. De kantonrechter oordeelde dat deze mededeling niet als rechtsgeldig ontslag op staande voet kon worden gekwalificeerd, omdat de werkgever niet onverwijld heeft gehandeld en de werknemer niet op de hoogte was van de reden voor de opzegging. De kantonrechter stelde vast dat de arbeidsovereenkomst per 11 januari 2024 was geëindigd, maar dat de werkgever de wettelijke opzegtermijn niet in acht had genomen, waardoor de werknemer recht had op een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter wees de billijke vergoeding af, omdat de werknemer ook verwijtbaar had gehandeld door een andere baan aan te nemen zonder de werkgever te informeren. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon vanaf 9 september 2023 tot 11 januari 2024, met inachtneming van het loonbeslag dat op het salaris van de werknemer rustte. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 25 april 2024
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 10940931 / LE VERZ 24-15 BW 31650 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
procederend op basis van een toevoeging: nr. [.] ,gemachtigde: mr. J.C. de Graaff
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. V.L.M.J. Boitelle.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
  • het verzoekschrift met 11 producties, ingekomen op 16 februari 2024,
  • het verweerschrift met zelfstandig tegenverzoek met 8 producties (21 maart 2024),
  • het aanvullend zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] (27 maart 2024),
  • het verweerschrift van [verzoeker] met producties 12 en 13 in reactie op het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] (28 maart 2024),
  • de aanvullende productie 14 van [verzoeker] (3 april 2024).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2024 op de locatie van deze rechtbank in Lelystad. [verzoeker] is daar verschenen, bijgestaan door mr. De Graaff. Namens [verweerster] is de heer [A] (directeur) verschenen, bijgestaan door mr. Boitelle. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. De gemachtigde van [verzoeker] heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is bepaald dat uiterlijk 25 april 2024 uitspraak zou worden gedaan.
2. Wat is de kern?
2.1.
[verzoeker] heeft zich op 28 augustus 2023 ziekgemeld bij [verweerster] . Vanaf dat moment heeft [verzoeker] geen loon meer ontvangen van [verweerster] . Volgens [verzoeker] is dit onterecht. Ook onterecht vindt hij zijn ontslag op 11 januari 2024 door [verweerster] . De kantonrechter is dit met [verzoeker] eens. Verder is tussen partijen in geschil of [verweerster] [verzoeker] geld heeft geleend. De kantonrechter vindt dat [verweerster] te weinig heeft gesteld om dat aan te nemen. Hierna wordt uitgelegd waarom dit allemaal zo is en welke gevolgen de oordelen hebben.

3.Wat is er feitelijk aan de hand?

3.1.
[verzoeker] is sinds 7 november 2019 bij [verweerster] in dienst als algemeen medewerker voor 37 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.090,78 exclusief 8% vakantietoeslag. De CAO Hoveniersbedrijf (hierna: CAO) is van toepassing.
3.2.
Op het loon van [verzoeker] is sinds september 2022 loonbeslag gelegd.
3.3.
[verzoeker] heeft zich op 28 augustus 2023 ziekgemeld bij [verweerster] . [verweerster] heeft de ziekmelding van [verzoeker] niet geaccepteerd en heeft sinds 28 augustus 2023 geen loon meer betaald aan [verzoeker] . De bedrijfsarts heeft de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] niet kunnen beoordelen.
3.4.
Op 5 januari 2024 heeft een kort geding plaatsgevonden tussen partijen waarin [verzoeker] loonbetaling heeft gevorderd. In het vonnis is het loon vanaf 28 augustus tot en met
8 september 2023 toegewezen.
3.5.
[verweerster] heeft [verzoeker] per brief van 11 januari 2024 het volgende meegedeeld:

Zoals kenbaar gemaakt tijdens het kortgeding bevestigen wij u hiermee dat de arbeidsovereenkomst tussen u en [verweerster] BV per 19 december 2023 ontbonden is.
Gedurende het kortgeding door u aangespannen en dienende op vijf januari 2024 is door de rechter geconstateerd dat u geen zins ziek bent zoals door u gesteld.
Gebleken is tevens dat u per 19 december 2023 een andere dienstbetrekking bent aangegaan alvorens de arbeidsovereenkomst met [verweerster] BV op juiste wijze te doen ontbinden.
De periode van 29 augustus 2023 tot en met 18 december 2023 zien wij dan ook, zoals eerder aan u aangegeven als een periode van opgenomen resterende vakantiedagen en het overige als zijnde onbetaald verlof.
Wij betreuren uw handelswijze ten zeerste en beraden ons nog op het verhalen van de ontstane schade door uw handelen.”

4.Wat willen partijen?

4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding (€ 33.799,19 bruto), de transitievergoeding (€ 3.146,48) en de gefixeerde schadevergoeding (€ 2.258,04 bruto). Daarnaast vraagt [verzoeker] veroordeling van [verweerster] om zijn achterstallige loon te betalen over de periode van 9 september 2023 tot en met
11 januari 2024 (€ 8.564,45 bruto) en de vakantietoeslag (€ 685,24 bruto) over die periode, vermeerderd met de wettelijke verhoging over het achterstallig loon. Tot slot vraagt [verzoeker] om [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen en [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[verweerster] voert verweer en verzoekt afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . [verweerster] heeft bij zelfstandig tegenverzoek verzocht om te bepalen dat zij de geldlening aan [verzoeker] van € 2.180,00 netto mag verrekenen met haar schuld aan [verzoeker] uit de arbeidsovereenkomst. Daarnaast vraagt [verweerster] de kantonrechter te bepalen dat de betalingsverplichting wegens achterstallig loon € 1.321,69 netto bedraagt en dat [verweerster] terzake vakantietoeslag geen betalingsverplichting aan [verzoeker] heeft en voor zover die er wel zou zijn dat die betalingsverplichting wordt getroffen door het ten laste van [verzoeker] gelegde loonbeslag onder [verweerster] . Zowel in het verzoek als in het tegenverzoek vraagt [verweerster] veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

5.De beoordeling

in het verzoek
De mededeling van [verweerster] in de brief van 11 januari 2024 betreft een ontslag op staande voet
5.1.
Op 11 januari 2024 heeft [verweerster] in een brief aan [verzoeker] meegedeeld dat “
de arbeidsovereenkomst per 19 december 2023 is ontbonden”. [verweerster] verwijst daarbij naar de nieuwe baan die [verzoeker] heeft aangenomen bij een derde per 19 december 2023 zonder [verweerster] daarover te hebben geïnformeerd.
5.2.
De vraag die beantwoord moet worden is hoe de mededeling van [verweerster] uit haar brief van 11 januari 2024 moet worden gekwalificeerd. Een (beëindigings)mededeling van de werkgever moet worden beoordeeld aan de hand van de wilsvertrouwensleer (art. 3:33 en art. 3:35 BW). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en moeten ook de gevolgen van een bepaalde uitleg voor de werknemer worden meegewogen.
5.3.
Duidelijk is dat [verzoeker] per 19 december 2023 elders een dienstverband is aangegaan, zonder [verweerster] hiervan op de hoogte te brengen en dat [verweerster] vervolgens na daar mee bekend te zijn geworden, aan [verzoeker] bevestigt dat de arbeidsovereenkomst per 19 december 2023 is ontbonden. [verzoeker] ziet deze mededeling als een ontslag op staande voet, terwijl [verweerster] zegt dat de brief een bevestiging is van een beëindiging met wederzijds goedvinden, omdat beide partijen er vanuit gingen dat door de nieuwe baan van [verzoeker] de arbeidsovereenkomst met [verweerster] zou zijn geëindigd.
5.4.
De kantonrechter is het met [verzoeker] eens dat de mededeling van [verweerster] niet anders kan worden gekwalificeerd dan een ontslag op staande voet. Door partijen is namelijk niet gesproken over een einde van het dienstverband en nergens blijkt uit dat [verzoeker] met een einde van het dienstverband zou hebben ingestemd. Hoewel de kantonrechter zich kan voorstellen dat [verweerster] onaangenaam verrast was toen zij erachter kwam dat [verzoeker] een andere baan bleek te hebben, kan daaruit niet worden geconcludeerd dat [verzoeker] zelf de arbeidsovereenkomst met [verweerster] heeft opgezegd of dat [verzoeker] door zijn mededeling tijdens de kort geding zitting dat hij een andere baan heeft, zou hebben ingestemd met een einde van het dienstverband. Dat betwist [verzoeker] ook uitdrukkelijk. [verweerster] had als werkgever de verplichting om bij [verzoeker] na te gaan of hij bedoelde in te stemmen met een einde van zijn dienstverband. En als dat het geval was dan had het op de weg van [verweerster] gelegen die afspraken ook schriftelijk vast te leggen, bijvoorbeeld in een vaststellingsovereenkomst. Van een beëindiging met wederzijds goedvinden is dan ook geen sprake en evenmin van een opzegging van [verzoeker] .
5.5.
Uit de mededeling van [verweerster] in de brief van 11 januari 2024 dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden mocht [verzoeker] dan ook begrijpen dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst (met onmiddellijke ingang) heeft opgezegd. Dat [verweerster] daarvoor niet de term opzeggen heeft gebruikt, maar ontbinden, maakt daarbij geen verschil. Het maakt ook niet uit dat [verweerster] niet de bedoeling had de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De essentie van de brief is dat [verweerster] aan [verzoeker] meedeelt dat de arbeidsovereenkomst (met terugwerkende kracht per 19 december 2023) is geëindigd. Bij een opzegging door de werkgever geldt het vereiste van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring niet.
Geen rechtsgeldig ontslag op staande voet5.6. Aan een ontslag op staande voet worden strenge vereisten gesteld. De opzegging door [verweerster] voldoet niet aan de vereisten van een ontslag op staande voet, alleen al omdat de opzegging niet onverwijld is gegeven en de reden voor de opzegging niet onverwijld is meegedeeld. Er is dus sprake van een onregelmatige opzegging en [verzoeker] heeft berust in die opzegging. Omdat [verzoeker] pas op 11 januari 2024 kennis heeft genomen van de brief van [verweerster] is het dienstverband tussen partijen per 11 januari 2024 geëindigd, omdat een opzegging met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
De transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding moet [verweerster] betalen aan [verzoeker]
5.7.
De vraag is vervolgens of [verweerster] een transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding aan [verzoeker] moet betalen, omdat zij onregelmatig heeft opgezegd.
5.8.
Omdat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd moet zij op grond van artikel 7:673 BW aan [verzoeker] de transitievergoeding betalen. Omdat tegen de hoogte van het gevorderde bedrag van € 3.146,48 bruto geen verweer is gevoerd, zal de kantonrechter dat bedrag toewijzen aan transitievergoeding. De wettelijke rente zal worden toegewezen conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
5.9.
Omdat [verweerster] de wettelijke opzegtermijn van één maand niet in acht heeft genomen en dat op grond van de wet en de CAO wel had moeten doen, moet zij de gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] betalen. Omdat tegen de hoogte van het gevorderde bedrag van € 2.258,04 bruto geen verweer is gevoerd, zal de kantonrechter dat bedrag toewijzen aan gefixeerde schadevergoeding. De wettelijke rente zal worden toegewezen conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
[verweerster] hoeft geen billijke vergoeding aan [verzoeker] te betalen
5.10.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Een ontslag op staande voet in strijd met de wettelijke regels is ernstig verwijtbaar, zodat de billijke vergoeding daarom in principe toewijsbaar is.
De hoogte van de billijke vergoeding moet bepaald worden aan de hand van de door de Hoge Raad in New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) weergegeven gezichtspunten. De vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.11.
De kantonrechter vindt dat de billijke vergoeding, met inachtneming van de in de rechtspraak weergegeven gezichtspunten, op nihil moet worden gesteld.
Hierbij is allereerst van belang dat [verzoeker] een verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop hij heeft gehandeld. [verzoeker] heeft namelijk een andere baan aangenomen bij een derde, terwijl hij zich had ziekgemeld bij [verweerster] en zonder [verweerster] op de hoogte te stellen van zijn nieuwe baan. Wanneer [verzoeker] niet in het ontslag op staande voet zou hebben berust, zou de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerster] hoogstwaarschijnlijk zijn ontbonden gelet op de verwijten die aan [verzoeker] kunnen worden gemaakt. Verder is van belang dat [verzoeker] al per 19 december 2023 ander werk heeft gevonden, zij het voor 24 uur per week in plaats van 37 uur per week. Bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] was ook al duidelijk dat [verzoeker] in elk geval al voor 24 uur per week ander werk had en het daarom ook niet in de lijn der verwachting lag dat de arbeidsovereenkomst bij [verweerster] nog veel langer had kunnen voortduren. Het aanhouden van twee dienstverbanden naast elkaar, die samen 61 uur in beslag nemen, is feitelijk niet mogelijk en komt zelfs in strijd met de Arbeidstijdenwet. Het is dan ook niet aannemelijk dat [verzoeker] nog tot en met 5 september 2025 arbeidsongeschikt bij [verweerster] in dienst zou zijn gebleven, wat [verzoeker] als uitgangspunt heeft genomen bij de berekening van de billijke vergoeding.
Gelet op die omstandigheden en omdat aan [verzoeker] een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging is toegekend ziet de kantonrechter aanleiding de billijke vergoeding op nihil te stellen. De door [verzoeker] geleden (inkomens)schade wordt voldoende gecompenseerd.
[verweerster] moet het loon aan [verzoeker] betalen vanaf 9 september 2023
5.12.
Het loon over de periode van 28 augustus tot en met 8 september 2023 is in een kort geding tussen partijen al door de kantonrechter toegewezen. Dat het loon over deze periode (onder aftrek van loonbeslag) verschuldigd is, staat ook niet (meer) ter discussie tussen partijen. De vordering van [verzoeker] is daarom beperkt tot het loon vanaf 9 september 2023. De vraag is of [verzoeker] recht heeft op loon vanaf 9 september 2023.
[verweerster] meent dat zij het loon van [verzoeker] terecht heeft opgeschort, omdat hij zich niet zou hebben gehouden aan de controlevoorschriften. Dat blijkt volgens [verweerster] uit een e-mail van de arbodienst waarin staat dat in totaal vier keer is geprobeerd [verzoeker] telefonisch te bereiken op 6 en 7 september 2023, maar zonder resultaat.
[verzoeker] zegt dat hij niet is opgeroepen bij de bedrijfsarts en dat hij dus geen controlevoorschriften heeft overtreden. Daarnaast wijst [verzoeker] erop dat [verweerster] hem niet voorafgaand aan de loonopschorting heeft gewaarschuwd.
5.13.
De kantonrechter stelt vast dat nergens uit blijkt dat [verweerster] van tevoren aan
[verzoeker] kenbaar heeft gemaakt dat zij tot loonopschorting zal overgegaan. Dat is wel vereist voor een rechtsgeldige loonopschorting.
[verweerster] had ook meer moeite moeten doen om [verzoeker] alsnog door de bedrijfsarts te laten beoordelen. Er is geen concrete oproep van de bedrijfsarts aan [verzoeker] gevolgd. Dat had wel op de weg gelegen van [verweerster] als werkgever, waarbij zij dan ook de gevolgen van het niet verschijnen op die oproep aan [verzoeker] , te weten de loonopschorting, kenbaar had moeten maken. Artikel 7:629 lid 7 BW vereist namelijk dat de werkgever de werknemer eerst moet waarschuwen dat bepaald handelen of nalaten stopzetting van het loon tot gevolg zal hebben, voordat hij tot stopzetting overgaat. Duidelijk is dat hier niet aan is voldaan. Daarom is de opschorting van het loon niet gerechtvaardigd en kan [verweerster] in deze procedure hier geen beroep meer op doen, omdat zij heeft nagelaten onverwijld aan [verzoeker] mededeling te doen na het vermoeden dat er een grond is het loon niet (volledig) door te betalen (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9430). Ook heeft [verweerster] nagelaten [verzoeker] op een later moment alsnog op te roepen bij de bedrijfsarts, ondanks de herhaaldelijke verzoeken daartoe van de gemachtigde van [verzoeker] . Dat [verweerster] dat heeft nagelaten komt voor haar rekening en risico.
Dat betekent dat [verweerster] het loon vanaf 9 september 2023 tot 11 januari 2024 aan [verzoeker] moet betalen.
5.14.
De vraag is dan wat de hoogte van het loon is dat moet worden betaald. Duidelijk is dat door [verweerster] (al sinds september 2022) loonbeslag moet worden afgedragen, zodat niet het volledige loon door [verweerster] aan [verzoeker] kan worden uitbetaald. Daarbij moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet en die bedraagt € 811,00.
[verweerster] heeft op grond van de arbeidsovereenkomst de verplichting om maandelijks 8% vakantietoeslag te betalen over het maandloon aan [verzoeker] , dat is door [verweerster] ook bevestigd tijdens de zitting. [A] heeft uitgelegd dat het loon niet langer inclusief vakantietoeslag is, maar dat de vakantietoeslag bovenop het loon komt. Maar dat de vakantietoeslag volledig onder het beslag valt en volledig moet worden afgedragen is door [verzoeker] niet weersproken en volgt ook uit de overgelegde stukken van de deurwaarder. De vorderingen ten aanzien van de vakantietoeslag zullen daarom worden afgewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.15.
Omdat het loon door [verweerster] ten onrechte niet en dus te laat betaald is, is de wettelijke verhoging over het achterstallige loon toewijsbaar. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging over de periode vanaf 19 december 2023 tot 11 januari 2024 tot 20%, omdat [verzoeker] in die periode voor 24 uur per week elders inkomsten heeft ontvangen.
De wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging zal ook worden toegewezen, op de in de beslissing weergegeven wijze.
in het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster]
5.16.
[verweerster] zegt dat zij [verzoeker] een totaalbedrag van € 2.180,00 netto heeft geleend en vraagt om dit bedrag te mogen verrekenen met het bedrag dat zij op grond van de arbeidsovereenkomst nog aan [verzoeker] moet betalen. [verzoeker] betwist dat een geldleningsovereenkomst is aangegaan. Volgens [verzoeker] had hij de afspraak met [verweerster] dat hij voor de zaterdagen die hij extra werkte een betaalverzoek zou sturen onder de noemer “boodschappen”. Daarnaast zegt [verzoeker] dat hij [verweerster] wel eens heeft gevraagd om een voorschot op zijn loon, maar dat [verweerster] die bedragen al heeft verrekend met zijn loon.
5.17.
[verweerster] heeft drie betaalverzoekjes en drie berichten van [verzoeker] overgelegd waaruit blijkt dat in totaal door [verzoeker] voor € 250,00 aan betaalverzoekjes is gedaan aan [verweerster] met de omschrijving “boodschappen” en dat [verzoeker] vraagt om wat geld over te maken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] , had het op de weg van [verweerster] gelegen om haar stelling dat sprake is geweest van een geldlening nader te onderbouwen. Dat heeft [verweerster] niet gedaan. Daarom zal dit verzoek worden afgewezen.
5.18.
Ook de overige verzoeken van [verweerster] worden afgewezen, omdat daar geen belang meer bij bestaat. De kantonrechter heeft namelijk in de verzoeken van [verzoeker] al overwogen dat [verweerster] loonbeslag over het loon van [verzoeker] moet afdragen en de vakantietoeslag weliswaar verschuldigd is, maar niet tot uitbetaling komt vanwege het gelegde loonbeslag.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
5.19.
[verweerster] is zowel in het verzoek van [verzoeker] als in haar zelfstandige tegenverzoeken in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) van [verzoeker] betalen.
In het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek worden de proceskosten van [verzoeker] begroot op € 1.036,00, bestaande uit € 814,00 aan salaris gemachtigde, € 135,00 aan nakosten en € 87,00 aan griffierecht. Omdat in het zelfstandig tegenverzoek niet is gebleken van kosten of werkzaamheden ten aanzien van het tegenverzoek die voor aparte vergoeding in aanmerking komen, worden die kosten op nihil begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de verzoeken van [verzoeker] :
6.1.
veroordeelt [verweerster] om [verzoeker] de wettelijke transitievergoeding van € 3.146,48 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [verweerster] om [verzoeker] de gefixeerde schadevergoeding van € 2.258,04 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijk rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
stelt de billijke vergoeding op nihil;
6.4.
veroordeelt [verweerster] om [verzoeker] het achterstallig loon te betalen vanaf 9 september 2023 tot 11 januari 2024, zijnde een bedrag van € 8.565,45 bruto, waarop de af te dragen bedragen aan loonbeslag in mindering strekken, waarbij rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet;
6.5.
veroordeelt [verweerster] in de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige loon over de periode van 9 september tot 19 december 2023 en in de gemaximeerde wettelijke verhoging van 20% over het achterstallig loon over de periode van 19 december 2023 tot 11 januari 2024;
6.6.
veroordeelt [verweerster] in de wettelijke rente over de onder 6.4. en 6.5. toegewezen bedragen vanaf 16 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.7.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoeker] , vastgesteld op € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
6.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
in het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster]
6.10.
wijst de verzoeken af;
6.11.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.