ECLI:NL:HR:2002:AD9430
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en loonvordering in het arbeidsrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een ontslag op staande voet en een loonvordering. De eiser, een meubelstoffeerder, had zijn werkgever, een groep verweerders, gedagvaard voor de Kantonrechter te Wageningen, waarbij hij vorderingen had ingesteld voor het uitbetaald krijgen van zijn salaris en vakantietoeslag. De Kantonrechter had de vorderingen toegewezen, maar de Rechtbank te Arnhem vernietigde dit vonnis in hoger beroep. De Rechtbank oordeelde dat de eiser vanaf 20 april 1998 arbeidsgeschikt was en dat hij onwettig afwezig was, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet op 23 april 1998.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de eiser zich in staat achtte zijn arbeid te hervatten. De Hoge Raad oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn leeftijd en de lange duur van zijn dienstverband, in de beoordeling van de dringende reden voor ontslag op staande voet meegewogen moesten worden. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de werknemer bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om hun beslissingen goed te motiveren. De Hoge Raad veroordeelde de verweerders in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de eiser waren begroot op € 222,95 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.