ECLI:NL:RBMNE:2024:3179

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/16/563148 / FL RK 23-923
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gebruik woning, zorg voor de kinderen en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2024 een beschikking gegeven in een procedure over voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Uijt de Boogaardt, heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de woning en inboedel, zorg voor de kinderen en een regeling voor kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.F. Wienen, heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw vanaf 2 april 2024 het uitsluitend gebruik van de woning krijgt, terwijl de man de woning moet verlaten op 1 april 2024. De rechtbank heeft ook besloten dat de zorg voor de kinderen aan de vrouw wordt toegewezen, met een opbouwregeling voor de omgang van de kinderen met de man. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 629,- per maand vanaf 1 april 2024 en € 576,- per maand vanaf 1 juni 2024. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en is genomen door de kinderrechter in samenwerking met de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Almere
zaaknummer: C/16/563148 / FL RK 23-923
Voorlopige voorzieningen
Beschikking van 8 maart 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.F. Wienen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 8 december 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld omdat partijen samen hebben besloten in mediation te gaan.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het e-mailbericht van de man (met bijlagen) van 20 februari 2023;
  • het e-mailbericht van de vrouw (met bijlagen) van 22 februari 2023.
1.3.
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
23 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (roepnaam)] , de zoon van partijen, gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. Hij heeft op 23 februari 2024 met de rechter gesproken.
1.5.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het e-mailbericht van de man van 26 februari 2024;
  • het e-mailbericht van de vrouw van 26 februari 2024.

2.Waar deze procedure over gaat

2.1.
Partijen hebben samen twee (thans nog) minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1](roepnaam [minderjarige 1 (roepnaam)] ), geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] .
2.2.
Voor de overige vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van deze rechtbank van 8 december 2023.

3.De beoordeling

De woning
3.1.
De rechtbank beslist dat alleen de vrouw de woning mag gebruiken, met ingang van 2 april 2024. Dat betekent dat de man de woning moet verlaten op 1 april 2024 en zonder toestemming van de vrouw niet meer mag binnenkomen. De rechtbank neemt deze beslissing om de volgende redenen.
3.2.
Partijen verblijven op dit moment nog gezamenlijk in de echtelijke woning. De man heeft per 1 april 2024 een nieuwe woning gevonden en zal vanaf 1 april 2024 deze woning betreden. Tot die tijd wil de man gezamenlijk in de echtelijke woning verblijven, omdat hij aangeeft geen andere woonruimte te hebben. De vrouw wil dat de man nu al de echtelijke woning verlaat en ergens anders verblijft om de komende periode te overbruggen dan wel dat de man enkel de nachten in de echtelijke woning verblijft. Ondanks dat de rechtbank het in het belang van de kinderen acht dat partijen niet meer gezamenlijk in de woning verblijven, ziet de rechtbank geen reden om, met de nieuwe woning van de man in het vooruitzicht, te bepalen dat de man de woning voor de komende drie weken dient te verlaten. Partijen verblijven immers al een aantal maanden gezamenlijk in de echtelijke woning ondanks dat zij besloten hebben om uit elkaar te gaan, er is een nieuwe woning in het vooruitzicht en het is belangrijk dat de kinderen de man de komende drie weken blijven zien. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat partijen in staat zijn om, in het belang van de kinderen, de komende drie weken zonder teveel spanningen door te komen.
3.3.
De vrouw heeft de rechtbank ook verzocht om het gebruik van de inboedel aan haar toe te wijzen. Dat verzoek wijst de rechtbank als onderdeel van het verzoek tot het gebruik van de woning toe per 2 april 2024 omdat de man tegen dat verzoek geen (expliciet) verweer heeft gevoerd.
De zorg voor de kinderen
3.4.
De rechtbank vertrouwt de kinderen toe aan de vrouw. Dat betekent dat de vrouw de (dagelijkse) zorg over de kinderen krijgt. De rechtbank neemt deze beslissing omdat partijen het hierover eens zijn en zij deze beslissing in het belang van de kinderen acht.
De zorgregeling
3.5.
De rechtbank stelt de volgende opbouwregeling vast tussen de man en de kinderen:
de kinderen verblijven vanaf 1 april 2024 de eerste twee maanden elke woensdag uit school tot 19.00 uur en een keer in de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de vader. Na deze opbouwregeling komt de zorgregeling er als volgt uit te zien:
de kinderen verblijven de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man, waarbij het wisselmoment op woensdag na school plaatsvindt.
Dat betekent dat de rechtbank, na de opbouwregeling, een co-ouderschapsregeling vaststelt. De rechtbank vindt dit in het belang van de kinderen omdat partijen over een weer geen zorgen hebben geuit over elkaars opvoedvaardigheden en beide partijen het belangrijk vinden dat de andere partij een grote rol speelt in het leven van de kinderen. De vrouw heeft tijdens de zitting aangegeven dat de man de afgelopen periode meer tijd met de kinderen heeft doorgebracht en dat dit goed is verlopen. Op dit moment geeft [minderjarige 1 (roepnaam)] aan dat hij weerstand ervaart tegen omgang met de man. De rechtbank denkt dat [minderjarige 1 (roepnaam)] meer rust zal ervaren vanaf het moment dat partijen niet meer gezamenlijk in de echtelijke woning verblijven, waardoor er meer ruimte is bij [minderjarige 1 (roepnaam)] voor omgang met de man. Wel wil de rechtbank [minderjarige 1 (roepnaam)] de tijd geven om aan de nieuwe situatie te wennen en daarom bepaalt de rechtbank dat er eerst twee maanden opgebouwd dient te worden voordat er een co-ouderschapsregeling kan gelden.
3.6.
Beide partijen hebben tijdens de zitting aangegeven dat zij open staan voor hulpverlening. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat partijen zich zullen aanmelden voor hulpverlening om, in ieder geval, de onderlinge communicatie tussen partijen te verbeteren.
De alimentatie
3.7.
De rechtbank zal beslissen dat de man voorlopig een totaalbedrag van € 629,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, en vanaf 1 april 2024 tot 1 juni 2024 en vanaf 1 juni 2024 een totaalbedrag van € 576,- per maand. Dit betekent dat een deel van het verzoek van vrouw wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
3.8.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.9.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [1] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.10.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum 1 april 2024. De man stelt deze ingangsdatum voor, omdat hij vanaf 1 april 2024 de echtelijke woning verlaat en hij dus tot die tijd nog volledig bijdraagt in de kosten van het gezin. De vrouw kan instemmen met deze ingangsdatum, indien partijen het in de tussentijd eens kunnen worden over het betalen van de huurachterstand. De advocaten van partijen hebben tijdens de zitting afgesproken zich te zullen inspannen om het probleem betreffende de huurachterstand onderling op te lossen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen overeenstemming hebben over de ingangsdatum van 1 april 2024.
De behoefte van de kinderen
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen vast op een bedrag van € 561,50,- per kind per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.12.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer partijen te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Partijen zijn overeengekomen dat de rechtbank hierbij kijkt naar de inkomensgegevens van partijen over 2023.
3.13.
Voor het inkomen van de man in 2023 gaat de rechtbank uit van zijn jaaropgaaf over 2023, waarop een belastbaar loon van € 53.015,- is vermeld. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedroeg dan in 2023 € 3.226,- per maand. [2]
3.14.
Voor het inkomen van de vrouw in 2023 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties over oktober, november en december 2023, waaruit een gemiddeld jaarinkomen van € 12.802,- volgt. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting waar de vrouw toen recht op had. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedroeg in 2023 € 1.124,- per maand. [3] Rekening is gehouden met vakantiegeld, een pensioenpremie van € 218,- per jaar en netto premies van in totaal € 121,- per jaar.
3.15.
Naast hun eigen inkomsten ontvingen de ouders in 2023 een kindgebonden budget van € 157,- per maand.
3.16.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders bedroeg dan € 4.507,- per maand in 2023.
3.17.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat partijen bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.507,- per maand, gemiddeld € 1.057,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2023. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 in totaal € 1.123,- per maand. Dat is per kind € 561,50 per maand. [4]
De draagkracht van partijen
3.18.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van partijen kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van partijen genoemd. Volgens de wet moeten partijen namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [5]
3.19.
Voor het bepalen van de draagkracht van partijen past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een partij is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.20.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. Partijen worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit:
70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
3.21.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat lager is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Daarvan is, afhankelijk van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen, 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
De draagkracht van de man
3.22.
De draagkracht van de man over de periode van 1 april 2024 tot 1 juni 2024 berekent de rechtbank op € 771,- per maand. [6] De draagkracht van de man vanaf 1 juni 2024 berekent de rechtbank op € 892,- per maand. [7] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan deze bedragen is gekomen.
3.23.
De vrouw heeft tijdens de zitting ingestemd met de door de advocaat van de man overgelegde berekening van 20 februari 2024, met uitzondering van het daarin opgenomen bedrag voor de onregelmatigheidstoeslag. De rechtbank zal daarom de in deze berekening opgenomen bedragen volgen, behalve ten aanzien van het opgenomen bedrag aan onregelmatigheidstoeslag. Ten aanzien van de onregelmatigheidstoeslag hebben partijen na de zitting aan de rechtbank laten weten dat zij het erover eens zijn dat er gerekend wordt met een bedrag van € 295,13 bruto per maand. Daarnaast zal de rechtbank vanaf 1 juni 2024 rekening houden met inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat er vanaf dan sprake is van een co-ouderschapsregeling. Dit betekent dat de rechtbank de draagkracht, en dus het netto besteedbaar inkomen, van de man over twee periodes berekent. Het netto besteedbaar inkomen van de man voor de periode van 1 april 2024 tot 1 juni 2024 bedraagt
€ 3.389,- per maand. Het netto besteedbaar inkomen van de man voor de periode vanaf 1 juni 2024 bedraagt €3.635,-. Rekening is gehouden met een 13e maand, vakantiegeld en premies
3.24.
De man heeft aangevoerd dat er afgeweken dient te worden van het woonbudget. De werkelijke woonlasten van de man zijn namelijk € 1.168,- per maand exclusief servicekosten, terwijl het woonbudget € 1.017,- bedraagt. Het hanteren van een woonbudget dient de voorspelbaarheid en rechtszekerheid en voorkomt dat elke verandering van woonsituatie tot een wijziging van de bijdrage leidt. De rechtbank wijkt enkel af van het woonbudget indien er sprake is van een duurzaam aanmerkelijk hogere woonlast. [8] De woonlast is duurzaam, aangezien de man een huurovereenkomst voor de duur van minimaal een jaar heeft. De rechtbank komt echter niet tot het oordeel dat een woonlast die ongeveer 15% hoger is dan het woonbudget, gelet op de zojuist genoemde doelen, als aanmerkelijk hoger dient te worden bestempeld. De rechtbank houdt daarom geen rekening met de werkelijke woonlast van de man.
3.25.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de man voor de periode van 1 april 2024 tot 1 juni 2024 dan een draagkracht van (70% [3.389 – (0,3 x 3.389 + 1.270)]=) € 771,- per maand. Voor de periode vanaf 1 juni 2024 bedraagt de draagkracht van de man (70% [3.635 – (0,3 x 3.635 + 1.270)]=) € 892,-.
De draagkracht van de vrouw
3.26.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 109,- per maand. [9] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.27.
Partijen zijn het erover eens dat er voor de draagkracht van de vrouw gerekend dient te worden met de cijfers over 2023. De rechtbank zal daarom uitgaan van hetzelfde bruto inkomen en dezelfde (netto)premies van de vrouw, zoals berekend bij de behoefte van de kinderen. Dit betekent dat de rechtbank rekent met een bruto jaarinkomen van € 12.802, een pensioenpremie van € 218,- per jaar en netto premies van in totaal € 121,- per jaar. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met vakantiegeld, een kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop van € 9.046,- per jaar en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van € 1.878,- per maand.
3.28.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachttabel geldend in 2024 heeft de vrouw een draagkracht van € 77,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.29.
Als partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.30.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat partijen samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht over de periode van
1 april 2024 tot 1 juni 2024 is € 848,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.123,- per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 275,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met
€ 771,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen. De gezamenlijke draagkracht vanaf 1 juni 2024 bedraagt € 969,-. De ouders komen dan samen een bedrag van € 154,- tekort. Zij moeten daarom wederom ieder hun volledige draagkracht gebruiken, wat betekent dat de man met € 892,- moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
De zorgkorting
3.31.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man - deels - aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.32.
Gedurende de opbouwregeling, van 1 april 2024 tot 1 juni 2024, verblijven de kinderen gemiddeld twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 280,- per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. Als de man namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw te rusten. De vrouw moet tenslotte ook kosten voor de kinderen maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. De rechtbank vindt het in zo’n geval redelijk dat ieder de helft van het tekort draagt, dus gedurende de opbouwregeling een bedrag van € 138,- per maand. Dit betekent dat de rechtbank gedurende de opbouwregeling slechts een zorgkorting van (280 -/- 138 =) € 142,- per maand in mindering brengt op de draagkracht van de man. Er blijft dan een bedrag over van (771 -/- 142 =) € 629,- per maand, dus € 314,50 per kind per maand, dat de man aan kinderalimentatie moet betalen.
3.33.
Gedurende de co-ouderschapsregeling, welke ingaat op 1 juni 2024, geldt er een zorgkorting van 35%, dus € 393,- per maand. Ook dan dienen partijen beiden de helft van het tekort te dragen, dus een bedrag van € 77,- per maand. De man kan dan slechts een zorgkorting van (393 -/- 77 =) € 316,- per maand in mindering brengen op zijn draagkracht. Er blijft dan een bedrag over van (892 -/- 316 =) € 576,- per maand, dus € 288,- per kind per maand, dat de man aan kinderalimentatie moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.34.
De rechtbank beslist dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

voor de duur van de echtscheidingsprocedure
De rechtbank
4.1.
bepaalt dat vrouw vanaf 2 april 2024 is gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de woning en inboedel aan de [adres] in [plaats] , met bevel dat de man die woning moet verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.2.
vertrouwt de kinderen toe aan de vrouw;
4.3.
stelt volgende zorgregeling, met opbouw, vast:
  • de kinderen verblijven vanaf 1 april 2024 de eerste twee maanden elke woensdag uit school tot 19.00 uur en een keer in de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de man;
  • na twee maanden, dus vanaf 1 juni 2024, verblijven de kinderen de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man, waarbij het wisselmoment op woensdag na school plaatsvindt;
4.4.
beslist dat de man vanaf 1 april 2024 een totaalbedrag van € 629,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
4.5.
beslist dat de man vanaf 1 juni 2024 een totaalbedrag van € 576,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
4.6.
beslist dat de man vanaf deze kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.7.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. P.R. Tjallema, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.R.S. Salomé, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen man voor behoefte
Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen vrouw voor behoefte
Bijlage 3: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen
Bijlage 4: draagkrachtberekening man 1 april 2024 tot 1 juni 2024
Bijlage 5: draagkrachtberekening man vanaf 1 juni 2024
Bijlage 6: draagkrachtberekening vrouw

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man voor de behoefte.
3.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor de behoefte.
4.Bijlage 3: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen.
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Bijlage 4: draagkracht van de man periode 1 april 2024 tot 1 juni 2024.
7.Bijlage 5: draagkracht van de man periode vanaf 1 juni 2024.
8.Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.
9.Bijlage 6: draagkracht van de vrouw.