ECLI:NL:RBMNE:2024:315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
UTR 21/3763
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor verstoring van beschermde diersoorten ten behoeve van woningbouw op voormalige vliegbasis Soesterberg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2024 uitspraak gedaan over de ontheffing die gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben verleend voor het verstoren van verschillende beschermde diersoorten in het kader van de ontwikkeling van een woonwijk op de voormalige vliegbasis Soesterberg. De uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 4 augustus 2023, waarin de rechtbank oordeelde dat de gedeputeerde staten onvoldoende hadden onderbouwd dat er een regionale behoefte aan woningen in het dure prijssegment bestond, en dat er geen alternatieven waren voor de verstoring van de beschermde soorten. De rechtbank heeft in deze einduitspraak vastgesteld dat de gedeputeerde staten met een nieuw woningmarktonderzoek voldoende hebben aangetoond dat er een dringende behoefte aan woningen is, en dat dit een groot openbaar belang oplevert om de beschermde vleermuizen te verstoren. De rechtbank heeft de beroepsgrond van Stichting Milieuzorg Zeist, die alternatieve locaties voor woningbouw aandroeg, verworpen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekent dat de ontheffing voor de verstoring van de diersoorten blijft gelden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gedeputeerde staten het griffierecht van Milieuzorg Zeist moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3763

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, gevestigd in Bilthoven, eiseres

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H. de Vries).
Verder heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de provincie Utrecht
(gemachtigde: mr. F. Onrust).
Partijen worden hierna Milieuzorg Zeist, gedeputeerde staten en de provincie genoemd.

Inleiding

1. Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 4 augustus 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:4082), over het verstoren van verschillende beschermde diersoorten ten behoeve van de bouw van een woonwijk op de voormalige vliegbasis Soesterberg. Het besluit dat de rechtbank beoordeelt, is de ontheffing die gedeputeerde staten aan de provincie hebben verleend – en de gedeeltelijke positieve weigering van de aanvraag – op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). De ontheffing is verleend op 4 maart 2021, het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard met het besluit van 22 juli 2021 en de ontheffing is gewijzigd met het besluit van 8 december 2022. De besluiten van 22 juli 2021 en van 8 december 2022 vormen samen het bestreden besluit. Voor een uitgebreide beschrijving van de achtergrond van het geschil en van de procedure tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat gedeputeerde staten onvoldoende hadden onderbouwd dat er een regionale behoefte is aan woningen in het dure prijssegment of dat woningbouw nodig is om natuurontwikkeling te bekostigen. Hierdoor kon niet worden gezegd dat er een groot openbaar belang is om de beschermde soorten gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis te verstoren. De rechtbank stelde gedeputeerde staten in de gelegenheid om dit motiveringsgebrek te herstellen, door alsnog inzichtelijk te maken dat de behoefte aan woningbouw een groot openbaar belang is en dat er gelet op dat belang geen geschikte alternatieven zijn.
3. De beroepsgronden die met betrekking tot de overige diersoorten tegen de ontheffing en de positieve weigering zijn aangevoerd, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak ook beoordeeld en leidden niet tot de vaststelling van andere gebreken in de besluitvorming.
4. Gedeputeerde staten hebben in reactie op de tussenuitspraak een nieuw woningmarktonderzoek laten verrichten en hebben op basis daarvan een nadere motivering van de ontheffing gegeven. Milieuzorg Zeist heeft daarop gereageerd. De provincie heeft niet gereageerd.
5. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak niet op een nadere zitting wordt behandeld en sluit nu het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

6. Op 1 januari 2024 is de Wnb ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de ontheffing is ingediend, is in deze zaak de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
7. De rechtbank mag alleen in bijzondere gevallen terugkomen op de oordelen die zij in de tussenuitspraak heeft gegeven. Zo’n bijzonder geval doet zich in deze zaak niet voor en de rechtbank blijft bij de tussenuitspraak.
De reparatie van het motiveringsgebrek
8. Om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, verwijzen gedeputeerde staten naar het Woningmarktonderzoek Vliegbasis Soesterberg van 31 oktober 2023. Uit dit onderzoek volgt dat de marktregio voor de woningbouw op de vliegbasis wordt gevormd door de gemeenten Zeist, Soest en Utrecht en dat het plan kan bijdragen aan de urgente kwantitatieve woningbehoefte in deze regio. In het onderzoek wordt over de kwalitatieve behoefte vervolgens beschreven dat er in de regio een vraag is naar 5.930 dure grondgebonden koopwoningen met een prijs vanaf € 450.000,- zoals die in dit plan zijn voorzien en dat de resterende vraag na aftrek van de harde plancapaciteit in dit segment 1.930 woningen bedraagt. Het deel van de woningen die levensloopgeschikt zijn, voorziet bovendien in een specifieke vraag naar dat type woningen aan het einde van de verhuisketen, wat de doorstroming op gang brengt. Daarnaast voorziet het plan in de behoefte aan koopwoningen in een landelijk woonmilieu, in de behoefte aan vrije kavels en in de behoefte aan woningen in het (nog hogere) prijssegment vanaf € 750.000,-. Ook die dure koopwoningen brengen de gewenste doorstroming volgens het onderzoek op gang.
9. De rechtbank beoordeelt of gedeputeerde staten het gebrek in de besluitvorming hiermee hersteld hebben. Dat doet zij aan de hand van de oorspronkelijke beroepsgrond van Milieuzorg Zeist, de constateringen in de tussenuitspraak, het hiervoor beschreven woningmarktonderzoek en de reactie daarop van Milieuzorg Zeist.
De nadere beoordeling van de woningbehoefte als groot openbaar belang
10. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al overwogen dat niet ter discussie staat dat er landelijk, regionaal en lokaal een grote behoefte aan woningen en ook aan koopwoningen bestaat (overweging 53 van de tussenuitspraak). Dat wordt in het woningmarktonderzoek nog eens bevestigd, maar was voor de rechtbank dus geen discussiepunt meer waar nader onderzoek voor nodig was. Wat Milieuzorg Zeist in haar reactie op het woningmarktonderzoek op pagina 4 tot en met 10 heeft aangevoerd over de
kwantitatievewoningbehoefte zal de rechtbank daarom niet bespreken.
11. Over de
kwalitatievewoningbehoefte wijst Milieuzorg Zeist er in haar reactie op dat de uitkomsten van het nieuwe onderzoek afwijken van de conclusies van het eerdere in de tussenuitspraak beoordeelde “Woningbehoefte-onderzoek 2019 gemeente Soest” van 3 oktober 2019 en het ook in de tussenuitspraak beoordeelde “Woningmarktonderzoek Zeist” van 31 januari 2020. Ook uit de regionale woningmarktanalyses uit 2019 en 2020 volgt volgens Milieuzorg Zeist dat de vraag naar dure koopwoningen relatief beperkt is. Zij wijst daartoe ook op het onderzoek Woonvisie Utrecht in Balans. Uit eerdere ervaringen blijkt bovendien dat het doorstroompotentieel van dure woningen in de praktijk vaak tegenvalt en Milieuzorg Zeist twijfelt aan de aantrekkingskracht die uitgaat van het landelijke woonprofiel.
12. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Milieuzorg Zeist heeft in haar reactie op het woningmarktonderzoek onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om daaraan te twijfelen. Daarbij is van belang dat in het woningmarktonderzoek actueel en specifiek onderzoek is gedaan naar de behoefte aan de geplande woningbouw op de vliegbasis Soesterberg. Het onderzoek zet de conclusies uit de eerdere algemenere onderzoeken uit 2019 en 2020 naar de situatie in de gehele gemeenten Soest en Zeist daarom opzij. De Woonvisie Utrecht in Balans is het beleid van de
gemeenteUtrecht en gaat niet over de regionale behoefte. Milieuzorg Zeist betwist de in het woningmarktonderzoek gegeven aantallen woningen in het dure segment waaraan behoefte bestaan op zichzelf bovendien niet. Dat die aantallen in relatieve zin beperkt zijn ten opzichte van de woningen in andere segmenten waaraan ook behoefte bestaat, betekent niet dat de conclusie uit het onderzoek onjuist is of dat de behoefte aan dure woningen er niet is. De twijfels die Milieuzorg Zeist heeft aan de doorstroming en aan de behoefte aan landelijk wonen vindt de rechtbank ten slotte te exemplarisch en te weinig onderbouwd.
13. In de tussenuitspraak is al geoordeeld dat een dringende behoefte aan woningbouw onder omstandigheden kan worden aangemerkt als maatschappelijke reden van sociale of economische aard, op basis waarvan een groot openbaar belang kan worden aangenomen om binnen het soortenbeschermingsregime van de Wnb een ontheffing te verlenen. Een dergelijke dringende behoefte kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het wegnemen van knelpunten op de woningmarkt (overweging 53 van de tussenuitspraak), maar ook op het verminderen daarvan. De conclusie uit het voorgaande is dat gedeputeerde staten met het woningmarktonderzoek alsnog voldoende hebben onderbouwd dat er een dergelijke behoefte is aan het type woningen waarin het plan waarvoor de ontheffing is verleend zal voorzien. Het motiveringsgebrek is daarmee hersteld.
Andere bevredigende oplossingen
14. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank nog niet de beroepsgrond beoordeeld over het bestaan van andere bevredigende oplossingen voor het verstoren van de beschermde vleermuissoorten. Dat zal zij nu doen. Milieuzorg Zeist wijst in dit kader als alternatief op de locatie van Kamp Zeist. Dit is een militair terrein ten zuidoosten van Soesterberg. Op dit terrein is al in grote mate bebouwing, verharding en infrastructuur aanwezig. Volgens Milieuzorg Zeist leent dit terrein zich daarom juist voor het realiseren van een woonwijk zonder dat daarvoor in grote mate ontheffingen op grond van de Wnb vereist zijn.
15. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al overwogen dat de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat, moet worden afgezet tegen het doel van de ingreep (overweging 59 van de tussenuitspraak). Daarbij geldt dat nauwkeurig en toereikend moet zijn gemotiveerd dat er geen alternatieve maatregel bestaat waarmee de nagestreefde doelstelling op een bevredigende manier kan worden bereikt die geen of een geringere overtreding van de verbodsbepalingen betekent. De vraag of er andere bevredigende oplossingen zijn moet worden afgezet tegen het effect op de staat van instandhouding van de betrokken soorten (zie overweging 72 van de tussenuitspraak).
16. Voor de beoordeling van andere bevredigende oplossingen voor het verstoren van de beschermde vleermuissoorten oordeelt de rechtbank hetzelfde als zij in de tussenuitspraak heeft gedaan met betrekking tot het verstoren van de hazelworm, de eekhoorn en de kommavlinder. Het doel is in dit geval de herontwikkeling van de voormalige vliegbasis, met als onderdeel daarvan het creëren van ruimte voor functies zoals wonen, werken en recreëren in het kader van een grotere gebiedsontwikkeling. Voor de bouwplannen op de vliegbasis is al een bestemmingsplan vastgesteld waartegen geen rechtsmiddel meer open staat. De aanvaardbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling staat daarmee vast. Het door Milieuzorg Zeist aangedragen alternatief kan alleen al om deze reden niet tot een gelijkwaardig resultaat leiden. Het mogelijk maken van bebouwing bij Kamp Zeist kan immers niet leiden tot het met de ontheffing gediende doel van herontwikkeling van de voormalige vliegbasis Soesterberg. Gedeputeerde staten hebben bij hun afweging bovendien mogen betrekken dat zij de wens hebben om een aaneengesloten bosgebied ten zuiden van de A28 te realiseren, waaraan de planologisch al geregelde natuurontwikkeling van Kamp Zeist aan bijdraagt. Woningbouw op die locatie verdraagt zich daar niet mee. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep van Milieuzorg Zeist gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Uit deze einduitspraak volgt vervolgens dat gedeputeerde staten dit gebrek hebben hersteld en dat de resterende beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit om die reden in stand laten. Deze rechtsgevolgen zijn dat de op grond van artikel 3.8 van de Wnb verleende ontheffing en de op grond van artikel 3.3 van de Wnb gegeven positieve weigering in stand blijven. Dit betekent dat de toestemming voor het verstoren van de beschermde diersoorten voor de woonwijk op de vliegbasis Soesterberg blijft gelden en dat de verstorende werkzaamheden mogen worden uitgevoerd overeenkomstig de daarbij gestelde voorwaarden en voorschriften.
18. Als deze uitspraak onherroepelijk wordt, worden deze rechtsgevolgen gelijk gesteld met de rechtsgevolgen van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet (voor het verstoren van de vleermuissoorten en van de eekhoorn, hazelworm en kommavlinder) en met de rechtsgevolgen van een positieve weigering van een dergelijke omgevingsvergunning (voor het verstoren van de veldleeuwerik en voor het beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de vleermuissoorten). Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 2.6, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
19. Met deze uitspraak vervalt de voorlopige voorziening die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft getroffen.
20. Omdat het beroep gegrond is, moeten gedeputeerde staten het door Milieuzorg Zeist betaalde griffierecht vergoeden. Milieuzorg Zeist heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 22 juli 2021;
  • vernietigt het besluit van 8 december 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven;
  • draagt gedeputeerde staten op het betaalde griffierecht van € 360,- aan Milieuzorg Zeist te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de tussenuitspraak of met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de tussenuitspraak of met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.