ECLI:NL:RBMNE:2024:2944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
16-197639-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zorginstelling leidinggevende voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van cliënten

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leidinggevende van een zorginstelling, die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van cliënten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 4 december 2020 tot en met 29 januari 2021, samen met anderen, opzettelijk twee cliënten van hun vrijheid heeft beroofd. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 januari 2021 een van de cliënten mishandeld. De rechtbank heeft de tenlastelegging deels gewijzigd en de verdachte is op 16 april 2024 gehoord. De officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, heeft gepleit voor een gevangenisstraf, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van overmacht door de coronasituatie. De rechtbank heeft de verdachte deels vrijgesproken van de mishandeling, maar de feiten van de wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet in een noodtoestand verkeerde en dat haar handelingen niet gerechtvaardigd waren. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft geen beroepsverbod opgelegd, omdat dit niet mogelijk was volgens de wet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-197639-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres ] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024. Op 10 mei 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 4 december 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2] , samen met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , (telkens) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden;
Feit 2
in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2] , samen met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 3
in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2] , samen met anderen, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op verschillende manieren heeft mishandeld door hun gezondheid opzettelijk te benadelen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de mentale en fysieke gezondheid van de drie slachtoffers is benadeeld doordat verdachte ze stelselmatig voor straf geen eten en drinken gaf, ze vroeg in bed stopte, tegen ze schreeuwde, speelgoed afpakte en ze pestte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten nu verdachte door overmacht in de zin van noodtoestand tot het plegen van de feiten is gedwongen. De feiten zijn begaan in coronatijd, waarbij verdachte onder hoge werkdruk stond nu er geen dagbesteding was, er meerdere incidenten waren en er een fors personeelstekort was. Verdachte kon niet anders dan de feiten plegen gelet op de situatie die is ontstaan door corona, voor haar eigen veiligheid en de veiligheid van andere bewoners.
Er was naar het oordeel van de verdediging sprake van een actuele en concrete noodsituatie. De gedragingen waren tevens proportioneel, omdat daardoor de veiligheid van en de zorg voor alle bewoners werden gewaarborgd. Er waren verder geen alternatieve of minder vergaande middelen voorhanden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank spreekt verdachte deels vrij van de verweten mishandeling van [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft uit het dossier niet kunnen afleiden dat verdachte haar knie op een dusdanige wijze op de schouder van [slachtoffer 2] heeft geduwd of heeft gezet dat [slachtoffer 2] daardoor pijn of letsel heeft opgelopen. Verdachte wordt verder partieel vrijgesproken van het uit de stoel trekken van [slachtoffer 2] waardoor [slachtoffer 2] op de grond viel, omdat uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] zichzelf liet vallen toen hij uit de stoel werd gehaald.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden bewezen dat de onder feit 3 ten laste gelegde gedragingen hebben geleid tot de benadeling van de gezondheid bij de drie in de tenlastelegging genoemde slachtoffers. In het dossier ontbreekt in het geheel informatie over de daadwerkelijke psychische en/of fysieke gevolgen die de feitelijke handelingen hebben gehad voor de gezondheid van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Het ontbreekt in het dossier ook aan andere belangrijke informatie over de ten laste gelegde gedragingen (het onthouden van voeding, het vastbinden aan de railing en het (tijdelijk) opsluiten tussen traphekjes of in een kamer), zoals hoe vaak het (telkens) is gebeurd, hoe lang het (telkens) heeft geduurd en in hoeverre het in een bepaalde samenhang met elkaar plaatsvond. De rechtbank kan uit het dossier daarom niet afleiden dat de feitelijkheden met een dusdanige ernst, frequentie of anderszins op de gezondheid ingrijpende wijze zijn gepleegd dat reeds daardoor een benadeling van de gezondheid kan worden bewezen. Daarbij is ook van belang dat het hier gaat om meerderjarige slachtoffers die mentaal functioneren op het niveau van zeer jonge kinderen. Zonder aanvullende gegevens of onderzoek van een deskundige is het voor de rechtbank daarom in dit geval nog moeilijker om de gevolgen van bepaalde feitelijke handelingen op de mentale en fysieke gezondheid van de slachtoffers te kunnen vaststellen.
De overige gedragingen waarnaar de officier van justitie verwijst als oorzaak van benadeling van de gezondheid (zoals het te vroeg in bed te stoppen, tegen de slachtoffers schreeuwen, het afpakken van speelgoed en het pestgedrag) zijn bovendien niet ten laste gelegd en kunnen daarom niet bijdragen aan het bewijs.
Concluderend heeft de rechtbank onvoldoende informatie over de gevolgen van de in de ten laste gelegde genoemde gedragingen voor de gezondheid van de slachtoffers, waardoor niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de gezondheid van de slachtoffers door die gedragingen is benadeeld. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 3.
Bewezenverklaring feiten 1 en 2
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zijn ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis opgenomen in een bij dit vonnis gevoegde bijlage (bijlage II) en dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd.
Omdat een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond overmacht in dit geval zou leiden tot vrijspraak van het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde, dient de rechtbank dat verweer te toetsen in het kader van de bewijsvraag. Het oordeel van de rechtbank over het beroep op overmacht is daarom opgenomen in de hieronder weergegeven bewijsoverwegingen.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Juridisch kader overmacht in de zin van noodtoestand
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd zijn, onder meer indien moet worden aangenomen dat is gehandeld in een noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zijns inziens meest zwaarwegende heeft mogen laten prevaleren.
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele, concrete nood, een gedraging die is geëigend om aan die nood (het belangenconflict) een einde te maken en die tevens voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Beoordeling in deze zaak
Op grond van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden vast. De feitelijke handelingen ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten laste gelegd onder feit 1 zijn bij herhaling ingezet als maatregel waarmee werd gepoogd [slachtoffer 1] (letterlijk) te beteugelen en daarmee van zijn vrijheid te beroven. Deze maatregelen staan echter als zodanig niet genoemd in het individueel plan onvrijwillige zorg van [slachtoffer 1] als geëigende vrijheidsbeperkende maatregel. De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte wijst ook niet op een situatie waarin zij noodgedwongen moest kiezen om zo te handelen teneinde een einde te maken aan een actuele, concrete noodsituatie. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij en collega’s ‘te ver’ zijn gegaan, dat zij grenzen zijn overgegaan en dat dit ‘normaal was geworden’ terwijl zij zich heel goed realiseert dat het niet normaal was. Dat er situaties zijn geweest waarin verdachte het gevoel had dat het beperken van de bewegingsvrijheid van de patiënten geoorloofd was, daar twijfelt de rechtbank niet aan. Dat maakt echter niet dat verdachte die te ver gaande handelingen (telkens) gerechtvaardigd mocht doen. Als verdachte meende een einde te moeten maken aan een concrete noodsituatie, die redelijkerwijs niet op een andere, minder ingrijpende manier kon worden beëindigd, dan had het op haar weg gelegen om daarover veel eerder en met veel meer inzet melding te maken bij haar leidinggevende(n). Zo had zij als teamleider in overleg kunnen treden om de zorgplannen aan te passen, of in ieder geval op niet mis te verstane wijze kenbaar kunnen maken dat de patiënten stelselmatig in hun bewegingsvrijheid werden beperkt op een ontoelaatbare manier. Dit heeft verdachte niet gedaan. Sterker nog, zij heeft bij momenten lachend en bagatelliserend gereageerd op de vrijheidsberovende maatregelen die zij en haar collega’s structureel namen.
Verdachte heeft haar standpunt dat zij voor haar gevoel niet anders kon handelen dan dat zij deed pas naar voren gebracht nadat door anderen melding is gemaakt van de zorgelijke situatie en zij onvrijwillig over de situatie werd bevraagd door opsporingsdiensten en justitie. Verdachte heeft daarvoor en daarna niet aannemelijk gemaakt dat het zonder grond beroven van de vrijheid van patiënten en hen van die vrijheid beroofd houden (telkens) gebeurde door een overmacht-situatie, in de juridische zin van dat begrip. Ook voor het verslepen van [slachtoffer 2] met collega [medeverdachte 1] bestond geen rechtvaardigingsgrond. De rechtbank gaat daarbij namelijk uit van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat die verklaring, in tegenstelling tot de verklaring van verdachte, in lijn is met het forse (rug)letsel dat door het verslepen bij [slachtoffer 2] is ontstaan. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat het verdachte was die, ondanks waarschuwingen van [medeverdachte 1] , besloot om [slachtoffer 2] over de (stoep)tegels te verslepen. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat deze versleping niet noodzakelijk was en dat [slachtoffer 2] , indien het voor hem vereiste geduld was betracht, uiteindelijk op een minder ingrijpende wijze had kunnen worden verplaatst.
Conclusie
Gezien het hiervoor overwogene kan in deze zaak niet worden geconcludeerd dat de onder feiten 1 en 2 bewezenverklaarde handelingen (telkens) zijn gepleegd in een noodtoestand. De wederrechtelijkheid van het handelen kan daarom, net als de overige onderdelen van de tenlastelegging, wettig en overtuigend worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 4 december 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2]
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door gedurende enige tijd
- die [slachtoffer 1] met een riem aan een reling van een muur vastgebonden te laten
en
alleen opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] telkens wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door gedurende enige tijd
- die [slachtoffer 1] tussen traphekjes op te sluiten en die [slachtoffer 1] in die situatie te laten en
- terwijl die [slachtoffer 1] zich boven en/of op de trap bevond, de traphekjes bovenaan en/of onderaan de trap te sluiten en die [slachtoffer 1] in die situatie te laten en
- die [slachtoffer 1] op te sluiten in zijn kamer en/of andermans kamer en
- die [slachtoffer 2] op te sluiten in zijn kamer;
Feit 2
op 25 mei 2020 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] bij de benen vast te pakken en aan de benen op zijn rug over (harde) (stoep)tegels naar binnen te slepen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving
en
wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarde een beroepsverbod in de zorgsector (in het bijzonder de individuele zorg en de gehandicaptenzorg).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aan de rechtbank verzocht om bij het bepalen van een straf ermee rekening te houden dat al een lange tijd (2 jaar en 8 maanden) is verstreken sinds de ten laste gelegde incidenten, dat verdachte zich in die periode goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, dat zij is ontslagen en zich volledig heeft moeten laten omscholen, dat zij geen strafblad heeft en het recidiverisico laag is en dat zij moeder is van twee kinderen. Volgens de verdediging is een schuldigverklaring zonder strafoplegging passend en anders een (deels) voorwaardelijke taakstraf. De verdediging heeft verder verzocht om de geschorste voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft, als teamleider in een zorginstelling waar zeer kwetsbare en psychisch beperkte patiënten aan haar zorg waren toevertrouwd, twee van deze patiënten meermaals van hun vrijheid beroofd en één van de patiënten samen met een ander mishandeld. Eén van de patiënten is veelvuldig vastgezet tussen traphekjes en in een situatie gelaten waarbij hij met zijn broekriem vastzat aan een reling. Ook werd deze patiënt opgesloten in een kamer. Een andere patiënt is door verdachte en een collega over harde straatstenen versleept en heeft daarbij aanzienlijk rugletsel opgelopen en ook deze patiënt is opgesloten in een kamer. Deze handelingen waren op geen enkele manier gerechtvaardigd en hebben een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van de patiënten. De patiënten functioneerden allebei op het verstandelijk niveau van zeer jonge kinderen en waren niet in staat om hun eigen wil en gevoelens te uiten, waardoor de rechtbank de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van hen, juist door de persoon die verantwoordelijk was voor de zorgvuldige en geduldige zorg van deze patiënten, verdachte extra kwalijk neemt. Verdachte heeft met haar handelen ook het vertrouwen wat familieleden van de patiënten in hun zorgverleners hebben gesteld geschaad. De patiënten werden ook getreiterd en respectloos behandeld. Het is zeer kwalijk om dat als zorgprofessional te doen.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank ook oog voor de situatie waarin verdachte de feiten heeft gepleegd. Het verzorgen van de patiënten die een intensieve en vaak moeilijke zorgvraag hadden in coronatijd, waarbij zij 24 uur per dag op de afdeling verbleven, en waarbij ook veel werd overgewerkt, was niet eenvoudig en zorgde ongetwijfeld voor veel mentale stress. Verdachte wist mede door deze omstandigheden niet hoe zij moest omgaan met haar verantwoordelijkheden en heeft mede daardoor (steeds meer) foute keuzes gemaakt.
Bij het bepalen van een passende straf heeft de rechtbank zowel de hiervoor genoemde strafverzwarende factoren meegewogen, alsook de moeilijke omstandigheden waaronder verdachte in de pleegperiode werkte, die ook een negatieve invloed hebben gehad op haar mentale toestand en de keuzes die zij maakte.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 5 april 2024 waarin wordt ingegaan over de voortgang van het reclasseringstoezicht in het kader van de lopende schorsing van de voorlopige hechtenis. Ook heeft de rechtbank een reclasseringsrapport gelezen dat op 13 december 2021 is opgemaakt. Uit het eerstgenoemde rapport volgt dat verdachte zich gedurende de schorsing van haar voorlopige hechtenis aan alle bijzondere voorwaarden heeft gehouden en zich meewerkend heeft opgesteld. In het reclasseringsrapport uit 2021 wordt de rechtbank geadviseerd om aan verdachte bij een veroordeling onder andere een meldplicht en behandelverplichting op te leggen. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte inmiddels niet meer in de zorgsector werkzaam is en dat zij dat in de nabije en verdere toekomst ook niet voornemens is.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten, alsook op de persoon van verdachte, acht de rechtbank een taakstraf voor de maximale duur, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is, grotendeels door het tijdsverloop tussen de pleegperiode en deze uitspraak, niet meer opportuun. Om uitdrukking te geven aan de ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank naast de taakstraf in beginsel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met 8 maanden, matigt de rechtbank de duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf tot een duur van 2 maanden.
Voor oplegging van de drie jaar geleden door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding. Het gaat om een oud advies en verdachte heeft inmiddels langdurig onder toezicht gestaan van de reclassering in het kader van de schorsing van haar voorlopige hechtenis. Deze schorsing is positief verlopen.
De rechtbank ziet geen ruimte om aan verdachte een beroepsverbod (‘ontzetting uit het recht om een beroep uit te oefenen’) op te leggen. In artikel 28 lid 1 en sub 5 Wetboek van Strafrecht staat namelijk dat een beroepsverbod uitsluitend mogelijk is bij specifiek in de wet omschreven misdrijven. De door verdachte begane strafbare feiten vallen daar niet onder. Het is in dat geval niet mogelijk om alsnog een beroepsverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde (vgl. HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:87).
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mr. L.M. Reijnierse en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 mei 2024.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 december 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telkens) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door (gedurende enige tijd)
- die [slachtoffer 1] (met een riem) vast te binden aan een reling van een muur en/of vastgebonden te laten en/of
- die [slachtoffer 1] tussen traphekjes op te sluiten en/of die [slachtoffer 1] in die situatie te laten en/of
- terwijl die [slachtoffer 1] zich boven en/of op de trap bevond, de traphekjes bovenaan en/of onderaan de trap te sluiten en/of die [slachtoffer 1] in die situatie te laten en/of
- die [slachtoffer 1] op te sluiten in zijn kamer en/of andermans kamer en/of
- die [slachtoffer 2] op te sluiten in zijn (en/of andermans) kamer;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] (telkens) heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] die (in de lift) op de grond lag, met haar knie op zijn schouder op de grond geduwd/gedrukt te houden en/of
- die [slachtoffer 2] uit een stoel te trekken ten gevolge waarvan hij op de grond viel en/of
- die [slachtoffer 2] (vervolgens) bij de benen vast te pakken en/of aan de benen op zijn rug over (harde) (stoep)tegels naar binnen te slepen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 januari 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] , (telkens) heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] eten en/of drinken te onthouden en/of
- die [slachtoffer 1] (met een riem) vast te binden aan een reling van een muur en/of vastgebonden te laten en/of
- die [slachtoffer 1] tussen traphekjes op te sluiten en/of die [slachtoffer 1] in die situatie te laten en/of
- terwijl die [slachtoffer 1] zich op de trap bevond, de traphekjes bovenaan en onderaan de trap te sluiten en/of die [slachtoffer 1] in die situatie te laten en/of
- die [slachtoffer 1] op te sluiten in zijn kamer en/of andermans kamer en/of
- die [slachtoffer 2] op te sluiten in zijn (en/of andermans) kamer
en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] derhalve in een situatie gebracht/te brengen of gehouden/te houden die voor zijn/hun gezondheid schadelijk was of kon zijn en/of ten gevolge waarvan de gezondheid van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk is benadeeld;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht (Pagina 2)
Bijlage II: de bewijsmiddelen. [1]
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Een proces-verbaal van aangifte van 27 mei 2021 – zakelijk weergegeven
Ik doe aangifte namens [instelling] . Dit betreft een zorgorganisatie voor mensen met een verstandelijke beperking. De [instelling] locatie aan de [adres ] te [plaats 1] betreft een woongroep bestaande uit zeven oudere/bejaarde mannen. Deze mannen hebben een verstandelijke beperking van een baby/peuter en hebben intensieve zorg/begeleiding nodig.
Op 18 mei 2021 belden 4 medewerkers uit het team van locatie [adres ] te [plaats 1] , met de dringende vraag of ik op korte termijn in gesprek kon. Dat gesprek hadden wij voor 19 mei 2021 gepland om 10.30 uur. Hierbij aanwezig geweest zijn [A] (betrokken […] ) en [B] ( […] ). Het gaat om de volgende medewerkers: [medeverdachte 1] , [C] , [D] en [E] .
Op 19 mei 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin bovenstaande medewerkers hun zorgen hebben geuit rondom teamleider [verdachte] . [2] Hieronder volgt een opsomming van de belastende zaken die bij ons zijn gemeld:
Op 4 december 2020 vastbinden van een cliënt met zijn riem in de gang.
Op 4 december 2020 vastzetten van een cliënt op de trap waarbij traphekjes gesloten
zijn.
Op 15 december 2020 opsluiten van een cliënt in andermans slaapkamer. [3]
Op 25 mei 2021 over de stenen grond slepen van een cliënt met letsel als gevolg. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen – zakelijk weergegeven
"Op 15 december 2020 opsluiten van een client in andermans slaapkamer."
Video 1: Ik zie een man [
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]] in een kamer. Degene die filmt doet vervolgens de deur op slot op een kastje wat naast de deur hangt. Het lampje gaat van groen naar rood.
"Op 4 december 2020 vastbinden van een cliënt met zijn riem in de gang".
Video 2: Ik zie een man [
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]] die met zijn broekriem aan een reling aan de muur is vastgebonden. Hij probeert naar beneden te trekken en zit met zijn handen bij de gesp. Hij kijkt vervolgens naar de camera en rijkt met zijn hand naar de camera. [5]
Video 3: Ik zie dezelfde man als hiervoor opgesloten worden in een kamer. [6]
Een proces-verbaal van het verhoor van verdachte van 17 augustus 2021
Dit [
de rechtbank begrijpt: het vastbinden van [slachtoffer 1] aan een reling met zijn riem] was tijdens de ochtenddienst. Ik had een vroege dienst met [medeverdachte 2] en hij had dit gedaan.
V: Gebeurde dit dan vaker?
A: Absoluut. [7]
Ik ben te zien op ‘Video 1’, dat ik [slachtoffer 2] op zijn kamer zet. En dat we daarna naar de kamer zijn gegaan en dat ik die kamer op slot deed. Ja. Zeker. [8]
[slachtoffer 1] werd ook heel vaak op de trap gezet of boven gezet. Heel vaak. Door iedereen. We hebben boven aan de trap en beneden hebben we een traphekje met een magneet, een soort kinderslot zeg maar. En daar zat hij dan tussen. [9]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 april 2024
Ik ben een van de personen geweest die [slachtoffer 1] meerdere keren heeft opgesloten in zijn kamer. Dit gebeurde vooral in de coronaperiode. Ik heb [slachtoffer 2] aan zijn benen gesleept samen met iemand anders. Ik heb een filmpje gemaakt van [slachtoffer 1] toen hij vastgebonden was. [medeverdachte 2] heeft hem vastgebonden om ervoor te zorgen dat ik niet door kon werken.
Een proces-verbaal van bevindingen inhoudende onderzoek naar de inhoud van de telefoon van verdachte – zakelijk weergegeven
04-12-2020. Dit betreft een video van [slachtoffer 1] . Deze video duurt 7 seconden. Ik zie dat een man aan een railing vastzit, Ik zie dat hij vast gemaakt is door middel van een riem, ik zie dat hij aan de riem aan het trekken is. Het lijkt erop dat hij zichzelf probeert te bevrijden maar dat dit niet lukt. [10]
[D] : Hahahahhahahahahhahaa Stomme actie ook van hem om zijn hand naar je uit te steken
[verdachte] : Hahahahaha. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen inhoudende een verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] – zakelijk weergegeven
Als [slachtoffer 1] bij [verdachte] een aantal keer op stond om weg te lopen werd hij op de trap tussen twee traphekjes gezet. Hij werd vaak tijdens het eten tussen de traphekjes opgesloten. Dit gebeurde eigenlijk altijd als ik met [verdachte] werkte. Wanneer de dienst begon kon ze hem daar zo 4 uur laten zitten en hem daar zijn medicatie toedienen. Tijdens het eten werd hij er dan weer bijgehaald en wanneer dan de maat vol was weer terug gezet tussen de hekjes. Tot hij zelf aangeleerd had om over het hekje te klimmen gebeurde dit gelukkig niet meer. Wat ze toen weleens deed was hem boven laten met het bovenste traphekje dicht. [12]
PV verhoor [medeverdachte 1] als getuige d.d. 31 juli 2021 (Pagina 137)
M: Foto 1: App gesprek met daarop een foto van een beschadigde rug.
V: Welke patiënt is dit?
A: [slachtoffer 2] . (Pagina 141)
V: Wie heeft deze foto genomen?
A: [C] . ik was hierbij. Mijn hand is te zien op de foto. Ik was erbij met het incident dus ik wist hier vanaf.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] van 13 december 2021
FOTO RUG LETSEL
M: [medeverdachte 1] wij laten je nu een foto zien van een persoon uit de zorginstelling en vragen je daarover te verklaren.
[opmerking rechtbank: op deze plaats de aan verdachte getoonde foto weergegeven]
V: Wie zijn rug is dit?
A: [slachtoffer 2] .
V: Hoe weet jij dat dit de rug is van [slachtoffer 2] ?
A: Ik herken de cliënt en ik ben bij het incident geweest. En ik sta zelf ook op de foto.
V: Hoe verklaar jij het letsel op de rug van [slachtoffer 2] ?
Ik had een dienst met [verdachte] . [slachtoffer 2] zat in de tuin op een bankje en hij wilde niet met mij mee om te douchen. Ik zei tegen [verdachte] hij wilt niet met mij mee. Probeer jij het even. Toen zei ze tegen mij: "Trek hem maar uit zijn stoel met 2 handen." [13]
Toen zei ze tegen mij pak jij zijn ene been dan pak ik de andere en trekken wij hem naar binnen.
V: Over welke ondergrond hebben wij het waarover [slachtoffer 2] gesleept is.
A: Ja wat op straat ligt grijze stoeptegels een beetje.
V: Over welke afstand is [slachtoffer 2] gesleept?
A: Ik denk wel 5 of 6 meter. Toen wij hem naar binnen sleepte zei hij au, dat hoorde ik ook. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2021:
Op woensdag 7 juli 2021 bekeek ik foto's en videobestanden die waren aangeleverd door aangeefster.
Ik zie een print screen van een Whats-App gesprek. Ik zie dat de afzender " [verdachte] "
is. Ik zie dat de appjes gedateerd zijn van 26 mei 2020. Ik zie een gesprek tussen
" [verdachte] " en een nog onbekende partij, vermoedelijk een medewerker.
Uit de bijlagen bij de aangifte haal ik dat het over dit incident moet gaan:
"Op 25 mei 2021 over de stenen grond slepen van een cliënt met letsel als gevolg
(foto’s beschikbaar)".
[verdachte] : Foto van een ontblote rug met grote blauw/paarse plekken over gehele rug.
[opmerking rechtbank: als bijlage aan dit proces-verbaal is de beschreven foto gehecht] [15]
De eigen waarnemingen van de rechtbank van de foto’s op pagina 153 en pagina 257:
De als bijlage aan het proces-verbaal van bevindingen gehechte foto op p. 257 komt overeen met de in het verhoor van [medeverdachte 1] verhoor weergegeven foto op p. 153.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal d.d. 23 december 2021 en 11 augustus 2022, respectievelijk genummerd PL0900-2021163242A en PL0900-2021163242B, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 369. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 169.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 170.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 171.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 255.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 256.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 61.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 64.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 69.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 297.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 298.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 136.
13.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 153.
14.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 154.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 257.