In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [adres 1] in [plaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 1.195.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022, wat geldt voor het belastingjaar 2023. Eiser betwist deze waarde en stelt dat deze te hoog is, met een bepleite waarde van € 1.100.000,-. De rechtbank behandelt het beroep dat op 7 februari 2024 is behandeld tijdens een online zitting.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, door gebruik te maken van een taxatiematrix waarin de woning wordt vergeleken met vier referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser stelt dat de stijging van de WOZ-waarde disproportioneel is ten opzichte van omliggende woningen, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waardeontwikkeling goed heeft onderbouwd.
De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat de taxatie onzorgvuldig is omdat er geen inpandige opname heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om een inpandige opname te doen en dat de waarde niet onjuist is vastgesteld enkel om die reden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.