Overwegingen over niet tijdig beslissen in Wahv-zaken
Beslistermijn voor administratief beroep en bestuurlijke dwangsom
21. De officier van justitie moet binnen zestien weken beslissen op een administratief beroep tegen een op grond van de Wahv opgelegde een administratieve sanctie. Die periode kan met tien weken worden verlengd. Dat volgt uit artikel 7:24, eerste en vierde lid, van de Awb.
22. Een administratief beroep geldt als een aanvraag om een besluit te nemen, in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Als de officier van justitie niet tijdig op een administratief beroep beslist, verbeurt hij aan de indiener een dwangsom voor ten hoogste 42 dagen. De maximale dwangsom bedraagt € 1.442,-. De officier van justitie is pas een dwangsom verschuldigd nadat eerst een schriftelijke ingebrekestelling is verstuurd en er twee weken zijn verstreken. Dit volgt uit artikel 4:17, eerste tot en met derde lid, van de Awb.
23. De officier van justitie moet een dwangsom vanwege niet tijdig beslissen zelf vaststellen in een beschikking, binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Dat volgt uit artikel 4:18 van de Awb.
De wetgever geeft de rechter geen mogelijkheden voor niet tijdig beslissen in Wahv-zaken
24. In Wahv-zaken zijn van de Awb de algemene bepalingen over besluiten (hoofdstuk 3), de bijzondere bepalingen over besluiten (hoofdstuk 4), de algemene bepalingen over bezwaar en beroep (hoofdstuk 6) en de bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep (hoofdstuk 7) – met een enkele uitzondering – onverkort van toepassing. De Wahv kent verder eigen procesregels voor de beroepsprocedure bij de kantonrechter, die staan in hoofdstuk V van de Wahv. De algemene procesregels van een procedure bij de bestuursrechter uit hoofdstuk 8 van de Awb zijn integraal en expliciet uitgezonderd. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, laatste volzin, van de Wahv. De uitspraakmogelijkheden die de kantonrechter heeft, zijn het ontvankelijk of niet-ontvankelijk verklaren en het (gedeeltelijk) gegrond of ongegrond verklaren van het beroep. Bij het (gedeeltelijk) gegrond verklaren, vernietigt of wijzigt de kantonrechter dan de bestreden beslissing. Dit volgt uit artikel 13, eerste lid, van de Wahv.
25. De Wahv zelf geeft niet de uitspraakmogelijkheden die de algemene bestuursrechter in hoofdstuk 8 van de Awb wel heeft. Voor reguliere Awb-beroepen is dat in aanvulling op de hiervoor genoemde afdoeningsopties bijvoorbeeld de mogelijkheid om bij een gegrond beroep een opdracht te geven aan het bestuursorgaan en daarbij te bepalen dat het bestuursorgaan een (rechterlijke) dwangsom verbeurt als daaraan niet wordt voldaan. Dat volgt uit artikel 8:72, vierde en zesde lid, van de Awb. Voor beroepen tegen niet tijdig beslissen biedt artikel 8:55d van de Awb de algemene bestuursrechter bovendien de specifieke mogelijkheid om het bestuursorgaan een opdracht te geven om alsnog een besluit bekend te maken, om daaraan een (rechterlijke) dwangsom te verbinden of om in bijzondere gevallen een andere voorziening te treffen. Al deze instrumenten staan in hoofdstuk 8 van de Awb maar zijn dus uitgezonderd in Wahv-zaken, op grond van artikel 9, eerste lid, laatste volzin van die wet.
26. Artikel 8:55d is met afdeling 8.2.4a aan de Awb toegevoegd met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, die op 1 oktober 2009 in werking is getreden. De specifieke procedure uit de Wahv voor beroep bij de kantonrechter bestond toen al, terwijl de wetgever met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen aan de Wahv niets heeft gewijzigd. De integrale uitzondering in de Wahv van hoofdstuk 8 van de Awb is toen dus blijven bestaan. Uit de parlementaire geschiedenis is niet af te leiden wat de wetgever voor ogen heeft gehad bij de verhouding tussen de gewijzigde procedure bij niet tijdig beslissen en de ongewijzigde procedure in Wahv-zaken. Er zijn meerdere scenario’s denkbaar. Aan de ene kant zijn er argumenten die pleiten vóór het kunnen toepassen van de instrumenten uit artikel 8:55d van de Awb. Een procedure vanwege niet tijdig beslissen heeft immers weinig zin zonder de mogelijkheid om een opdracht te geven om alsnog een besluit te nemen en daaraan als prikkel een rechterlijke dwangsom te verbinden. Er zijn echter ook tegenargumenten: namelijk het geringe (geldelijke) belang in dit soort zaken en de enorme hoeveelheid van die zaken waarop de officier van justitie moet beslissen. Ten slotte is het bij het ontbreken van een toelichting de vraag of de wetgever deze argumenten voor en tegen überhaupt heeft afgewogen.
De rechtbank mag ook geen bestuurlijke dwangsommen vaststellen
27. Eisers willen (ook) dat de rechtbank vaststelt dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd vanwege het niet tijdig beslissen. Dat is de (bestuurlijke) dwangsom die in overweging 22 is beschreven. De Wahv geeft de rechtbank echter geen mogelijkheden om een dergelijke dwangsom vast te stellen. Die mogelijkheid is er voor de algemene bestuursrechter wel op grond van artikel 8:55c van de Awb: op verzoek stelt de rechter de bestuurlijke dwangsom dan vast. Dat is een bijkomende beslissing bij de hoofdbeslissing op grond van artikel 8:55d.
28. De rechtbank wijst er voor de volledigheid op dat de eisers hiermee geen rechtsbescherming wordt ontnomen. De officier van justitie moet zelf een dwangsombeschikking nemen en doet dat in de praktijk in de beslissing op het administratief beroep. In het beroep tegen dat besluit kan bij de rechter niet alleen geklaagd worden over de verkeersboete, maar ook over (het ontbreken van) de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom.
Toepassen van buitenwettelijke instrumenten is te verstrekkend
29. Zonder door de wetgever aan de rechter gegeven mogelijkheden, ziet de rechtbank geen ruimte om artikel 8:55d of artikel 8:55c van de Awb naar analogie toe te passen in Wahv-zaken. Daarvoor zijn de met deze bepalingen gegeven deze instrumenten naar hun aard te verstrekkend. De rechtbank oordeelt dan ook dat zij bij een beroep tegen niet tijdig beslissen in een Wahv-zaak gebonden is aan de (uitspraak)mogelijkheden die hoofdstuk V van die wet haar geeft.
30. De rechtbank benadrukt dat dit géén oproep aan de wetgever is om alsnog te regelen dat de rechter in Wahv-zaken (meer) mogelijkheden krijgt bij niet tijdig beslissen, bijvoorbeeld door afdeling 8.2.4a van de Awb in die zaken van toepassing te verklaren. Het is aan de wetgever om hierover desgewenst een nadere afweging te maken, maar het is goed om in dat kader mee te geven dat de rechtbank een enorme hoeveelheid inhoudelijke Wahv-beroepen heeft, waarin al wel een beslissing door de officier van justitie is genomen. Mensen die het met zo’n beslissing over hun verkeersboete niet eens zijn, moeten nu al lang op een behandeling van hun zaak door de rechter wachten. Bij de rechtbank Midden-Nederland gaat het om duizenden zaken en er komen per jaar meer Wahv-beroepen binnen dan de rechtbank jaarlijks kan behandelen. Het is daarom de vraag of het openstellen van de rechterlijke instrumenten voor niet tijdig beslissen in Wahv-zaken daadwerkelijk tot een versnelling zou leiden. Dit vergt een afweging over de prioritering van de inzet van schaarse rechterlijke capaciteit.
Rechtbank volgt gerechtshof niet
31. De rechtbank is bekend met het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3508), over een procedure bij niet tijdig beslissen in een Wahv-zaak. Daarin heeft het gerechtshof een opdracht gegeven de beslissing op het administratief beroep bekend te maken en is de bestuurlijke dwangsom door de rechter vastgesteld. In dit arrest is echter niet gemotiveerd ingegaan op de grondslag van de bevoegdheid van de rechter voor deze wijze van afdoening. In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank hiervoor geen ruimte.