ECLI:NL:GHARL:2022:10521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
Wahv 200.302.355/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de niet-ontvankelijkverklaring door de kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene, een B.V., had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De kantonrechter had geoordeeld dat er geen schriftelijke machtiging was overgelegd door de gemachtigde van de betrokkene, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter niet voldoende had gewezen op de gevolgen van het niet indienen van de machtiging, waardoor de beslissing niet in stand kon blijven. Het hof oordeelde dat de overgelegde machtiging in hoger beroep aannemelijk maakte dat de gemachtigde bevoegd was om namens de betrokkene beroep in te stellen. Vervolgens heeft het hof de beslissing van de officier van justitie beoordeeld, die een sanctie van € 95,- had opgelegd voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring. De betrokkene voerde aan dat er onduidelijkheid was over de handhaving en dat er eerst een waarschuwing gegeven zou worden. Het hof oordeelde echter dat de gedraging was verricht en dat de betrokkene niet kon worden verweten dat zij de gedraging had gepleegd, gezien de duidelijke bebording. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.302.355/01
CJIB-nummer
: 237110665
Uitspraak d.d.
: 7 december 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021, betreffende

[naam1] ,

wonende te [woonplaats] .
beweerdelijk optredende namens

[de betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

[naam1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[naam1] heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, nu niet een schriftelijke machtiging is overgelegd.
2. De kantonrechter is, naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, Awb, bevoegd van een gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient daartoe werkelijk bevoegd is. Indien de kantonrechter vaststelt dat een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, kan niet-ontvankelijkverklaring volgen indien de (pretense) gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de in de brief genoemde termijn is hersteld en in de brief is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen die termijn is hersteld.
3. In het dossier bevindt zich een afschrift van de tussenbeslissing van de kantonrechter van 1 september 2021 (verzonden op 2 september 2021) waaruit blijkt dat de heer [naam1] als (pretense) gemachtigde ter zitting is verschenen namens de betrokkene. Uit de tussenbeslissing blijkt dat de kantonrechter heeft geconstateerd dat het beroep bij de kantonrechter is ingesteld door de heer [naam1] , terwijl het beroep bij de officier van justitie is ingesteld door de betrokkene.
4. Deze constatering van de kantonrechter is, anders dan de advocaat-generaal in het verweerschrift opmerkt, juist. Er is administratief beroep ingesteld door de betrokkene, [de betrokkene] BV. Niet blijkt welke natuurlijke persoon dat namens deze rechtspersoon heeft gedaan. De officier van justitie heeft zich dat niet afgevraagd en ook geen machtiging verlangd van een tot het verlenen van zo'n machtiging bevoegde persoon binnen de rechtspersoon. Dit betekent dat de beslissing van de officier van justitie heeft te gelden als beslissing op het administratief beroep van de betrokkene waartegen de betrokkene op de voet van artikel 9, eerste lid, van de Wahv beroep kan instellen.
5. Onder het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie staat de naam van de betrokkene. De kantonrechter, die er ter zitting achter kwam dat dit beroepschrift feitelijk was opgesteld en ingediend door de heer [naam1] , heeft van hem een machtiging verlangd waaruit blijkt dat hij namens de betrokkene beroep mocht instellen. Daartoe is de kantonrechter bevoegd.
6. Bij voormelde tussenbeslissing is [naam1] een termijn van vier weken geboden om het verzuim te herstellen door alsnog een machtiging te overleggen. Het hof stelt evenwel vast dat hierbij niet is gewezen op de consequentie indien daaraan niet zou worden voldaan. Weliswaar is medegedeeld dat de kantonrechter na het indienen van de stukken zal overgaan tot de verdere inhoudelijke behandeling van de zaak en dat als binnen de gestelde termijn geen stukken zijn ontvangen, zonder nadere zitting uitspraak zal worden gedaan, maar daarbij is niet aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Aldus is [naam1] niet deugdelijk op de gevolgen van het niet (tijdig) indienen van de machtiging gewezen.
7. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal deze beslissing vernietigen. Ter beoordeling staat vervolgens het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
8. Het hof acht gelet op de in hoger beroep overgelegde machtiging aannemelijk dat [naam1] bevoegd is om namens de betrokkene beroep in te stellen. Het hof beschouwt het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene.
9. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Bij die inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie van € 95,- opgelegd, voor: “handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12/20”. Deze gedraging zou zijn verricht op 15 oktober 2020 om 09:59 uur op het Achterom in Dordrecht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
10. Volgens de betrokkene was het vanwege een nieuw handhavingssysteem, namelijk digitale handhaving in plaats van pollers, niet duidelijk wanneer en waar je het gebied mocht doorkruisen zonder vergunning. De verkeersborden zijn hetzelfde, maar de toevoeging was erg onduidelijk. Ter onderbouwing zijn twee foto’s overgelegd van de bebording. Daarnaast stelt de betrokkene dat in andere gemeentes waar het systeem is ingevoerd eerst een waarschuwing wordt gegeven en een uitleg over de aanpassing. Er is duidelijk gezegd dat de situatie onduidelijk was en de eerste overtredingen daarom niet bekeurd zouden worden.
11. Vastgesteld kan worden dat de gedraging is verricht. Dit is niet door de betrokkene betwist.
12. Het hof begrijpt het bezwaar dat er zou zijn toegezegd dat er eerst een waarschuwing zou worden gegeven, aldus dat de gemachtigde een beroep doet op het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden, versie augustus 2018 (hierna: het Beleidskader).
13. Als voorwaarde is in dit Beleidskader opgenomen dat:
(…) In de eerste periode wordt volstaan met een waarschuwingsbrief die (…) aan betrokkenen wordt verzonden en vervolgens wordt per week maximaal één beschikking per kenteken geregistreerd. De eerste beschikking moet in ieder geval aan betrokkene zijn verzonden voordat de volgende wordt opgelegd.(…).
14. In zijn arrest van 1 september 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:7566) heeft het hof geoordeeld dat voornoemde voorwaarde als beleidsregel als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wahv moet worden aangemerkt, te weten een voorwaarde die aangeeft in welke gevallen –hoewel een gedraging is verricht– de ambtenaar niet gebruik mag maken van zijn bevoegdheid om een sanctie op te leggen omdat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden/de omstandigheden waarin is persoon verkeert het opleggen van een sanctie niet billijken (artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, Wahv).
15. Uit het verweerschrift van de advocaat-generaal blijkt dat binnen de gemeente Dordrecht op 1 maart 2020 gestart is met handhaving middels cameratoezicht. Uit het schriftelijk commentaar van de ambtenaar d.d. 4 februari 2021 blijkt dat de betrokkene middels een brief op 6 augustus en nogmaals op 1 oktober (het hof begrijpt: 2020) op de hoogte is gebracht van de wijzigingen en is gewaarschuwd. Dit is door de betrokkene niet betwist. Gelet hierop verzet genoemde voorwaarde uit het Beleidskader zich niet tegen oplegging van de onderhavige sanctie.
Voor zover de betrokkene stelt dat zij gelet op het contact met de gemeente er ook na de reeds toegezonden waarschuwingen op mocht vertrouwen dat de ambtenaar zou volstaan met een waarschuwing, is dit niet aannemelijk gemaakt.
16. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat sprake was van een dermate onduidelijke situatie dat de betrokkene niet kan worden verweten de gedraging te hebben verricht. Uit de foto van de gedraging blijkt dat er op het moment van de gedraging een in zijn geheel zichtbaar C12 bord geplaatst was, waarop tevens is aangegeven dat cameratoezicht plaatsvindt. Op dit bord worden geen tijdstippen genoemd. Daarmee moet het voor de betrokkene duidelijk zijn geweest dat sprake was van een geslotenverklaring zonder tijdsbeperking en dat zij op dat moment het gebied niet mocht inrijden. Dat de betrokkene het bord (mogelijk) heeft gemist betreft een omstandigheid waarvan de gevolgen voor eigen rekening komen. Van weggebruikers mag worden verwacht dat zij te allen tijde alert zijn op aanwezige bebording. Het door de betrokkene aangevoerde dat het bord hetzelfde is gebleven, maar de toevoeging onduidelijk was, faalt. De twee door de betrokkene in het geding gebrachte foto’s kunnen niet tot een ander oordeel leiden, nu niet blijkt dat het hier foto's betreft van de situatie ter plaatse op het moment van de gedraging.
17. Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond zal verklaren.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.