4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
1) [verdachte] heeft op 29 mei 2022 bij de politie een verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven (V = vraag, A = antwoord, O = opmerking):
O: Je verklaarde eerder dat de Mitsubishi Colt jouw auto is.
V: Klopt dat?
A: Ja.
V: Wie heeft er op 25 mei 2022 gereden?
A: Ikke. Die dag heb ikke gereden.
We zaten te kloten met elkaar. De auto stond stil, maar was wel aan. Ik had de koppeling ingetrapt en ik was voor de grap gas aan het geven. [slachtoffer] sprong op de motorkap en toen liet ik per ongeluk de koppeling los, uit schrik. Zo is [slachtoffer] komen te vallen. Ik ben toen gaan kijken en zag [slachtoffer] op de grond liggen. Met bloed.
V: Wat heb je gedaan om hulp te bieden aan [slachtoffer] ?
A: Ik heb hem geschud volgens mij. En met hem gepraat en toen ben ik weggegaan. Ik kon mijn vriend niet zo zien.
2) Op 25 mei 2022 is [getuige] telefonisch door de politie als getuige gehoord. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was bij het Stadspark in Lelystad geweest. Ik zag aan de rechterkant een auto staan. Ik zag in de auto achter het stuur een jongen. Ik zag dat naast de auto aan de bestuurderszijde een jongen buiten de auto stond. Op een gegeven moment zag ik in mijn ooghoek dat de auto hard naar voren reed en later weer hard naar achteren. Op het moment dat hij hard naar voren reed, zag ik dat de jongen die buiten de auto stond op de motorkap lag. Toen de auto naar achteren was gereden, zag ik de jongen niet meer. Ik zag vervolgens dat de jongen op de grond lag. Ik heb de jongen wat vragen gesteld, maar hij reageerde niet. Hij had veel bloed en was bellen aan het blazen met zijn mond.
Ik zag dat de bestuurder uit de auto stapte en bleef staan voor de auto. Op dat moment kwam een andere man aan rijden. Op het moment dat deze man er was, ging de bestuurder weer in zijn auto zitten en reed weg.
3) Op 19 juli 2022 is [slachtoffer] door de politie gehoord. Hij verklaarde, zakelijk weergegeven (V = vraag, A = antwoord):
V: Hoe gaat het nu met je gezondheid?
A: Ik ben heel erg moe. Het lopen gaat nog niet zo goed. Ik ben nu bezig met revalidatie. Ik heb veel hoofdpijn. Ik mis een deel van mijn schedel, daar heb ik last van.
V: Wat hebben ze gezegd over de prognose?
A: Ik weet niet of volledig herstel mogelijk is.
Vader zegt dat hij last heeft van driftbuien en dat hij dingen vergeet. Dit had hij voor het ongeluk niet. De neuroloog had gezegd dat dit door het ongeluk is gekomen.
V: Waar heb je allemaal hulp bij nodig?
A: Als ik naar mijn vrienden buiten wil, kan ik er niet alleen heen lopen. Ik heb hulp nodig bij douchen en aankleden. Ik ben niet stabiel en dat komt door de duizeligheid.
V: Ik zie een gipshelm, is deze voor jou?
A: Ja, die moet ik dragen als ik loop.
V: Wanneer ben je uit het ziekenhuis ontslagen?
A: Dat was ongeveer 3 weken geleden.
4) Op 25 november 2022 heeft J. Overkamp, forensisch arts FMG, [slachtoffer] onderzocht en hiervan een letselrapportage opgemaakt, zakelijk weergegeven:
Datum incident: 25 mei 2022.
Gemelde toedracht: Was betrokken bij auto-ongeval. Heeft 3 weken in coma gelegen. Is aan het revalideren.
Ontbrekend stuk schedel. Veel last van hoofdpijn.
Gemelde behandeling/toelichting: Neurotrauma (epidurale, subdurale subcutane bloeding over de rechter hemisfeer) waarvoor Hemicranietomie in AMC.
Mastoidfractuur en fractuur externe gehoorgang rechts, met verdenking conductief gehoorverlies rechts bij een mogelijke luxatie van de Incus-malleus.
Operatie-aanvraag alloplastiek < 6 maanden loopt.
Samenvatting medische informatie: Trauma capitis (hersenbloedingen en gebroken schedel, zenuwverlamming, schedelbasisfractuur).
Geopereerd in verband met bloeding, daarbij plaatsing drain. Behandeling erna: terugplaatsing botlap middels operatie. Klinische revalidatie bij Merem.
Gemelde klachten: hoofdpijn, angst. Cognitieve problemen in executief functioneren en geheugen, ontremming.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: goed.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Wat kan worden vastgesteld?
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [slachtoffer] op 25 mei 2022 met elkaar op pad waren. Zij zijn met de auto naar het Stadspark in Lelystad gereden. Hier zijn zij wat aan het ‘dollen’ geweest. Op enig moment heeft [verdachte] in de auto gezeten en stond [slachtoffer] daarbuiten. De motor van de auto draaide en [verdachte] had het gaspedaal ingetrapt terwijl hij ook de koppeling ingetrapt had. Op enig moment heeft [verdachte] de koppeling losgelaten waardoor de auto naar voren is gereden. Op dat moment lag [slachtoffer] op de motorkap. [verdachte] heeft vervolgens geremd en is achteruit gereden. [slachtoffer] lag toen niet meer op de motorkap, maar was op de grond gevallen.
Twee vrouwen, onder wie getuige [getuige] , zijn naar [slachtoffer] toe gegaan. Zij zagen dat hij bloedde en niet reageerde. Ook zagen zij dat [verdachte] in een soort shock was.
[verdachte] is uit de auto gestapt en zag zijn vriend gewond op de grond liggen. Hierna is hij weer in de auto gestapt en weggereden.
[slachtoffer] heeft aan dit ongeval zwaar letsel overgehouden. Hij had een neurotrauma, een schedel(basis)fractuur en een fractuur aan de externe gehoorgang rechts. Een deel van de schedel van [slachtoffer] is operatief verwijderd geweest waardoor hij enige tijd met een gipshelm heeft moeten lopen. Hij heeft drie weken in coma gelegen en heeft daarna (poli)klinisch moeten revalideren.
Vrijspraak feit 1 primair (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat [verdachte] schuld heeft in de zin van die bepaling. Hij moet zich tenminste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend hebben gedragen. Of er sprake is van schuld, hangt af van het geheel van de gedragingen van [verdachte] , de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Zoals uit het hiervoor genoemde blijkt, kan vastgesteld worden dat [verdachte] de koppeling heeft losgelaten terwijl hij het gaspedaal nog ingedrukt had en dat de auto van [verdachte] naar voren is gereden terwijl [slachtoffer] op de motorkap lag. [verdachte] heeft verklaard dat hij de koppeling uit schrik had losgelaten omdat [slachtoffer] plotseling op de motorkap sprong. Geen van de getuigen heeft waargenomen hoe [slachtoffer] op de motorkap terecht is gekomen. Volgens getuige [getuige] stond [slachtoffer] kort ervoor nog naast de auto. Er is geen schade waargenomen aan de auto en [slachtoffer] heeft geen letsel aan zijn benen, iets dat wel verwacht mag worden als hij door de auto zou zijn ‘geschept’. De verklaring van [verdachte] is bovendien niet zo ongeloofwaardig dat deze niet voor waar aangenomen kan worden, zodat de rechtbank uitgaat van de verklaring van [verdachte] .
Het uit schrik loslaten van de koppeling, terwijl het gaspedaal is ingedrukt, waardoor de auto naar voren rijdt, en het daarop remmen en achteruit rijden, levert naar het oordeel van de rechtbank geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op, zodat [verdachte] van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 subsidiair (artikel 5a WVW)
Uit de toelichting van artikel 5a WVW blijkt dat dit artikel ziet op verkeersdeelnemers die opzettelijk in ernstige mate verkeersregels schenden, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Het moet dus gaan om gedragingen die impliceren dat welbewust en met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers in ernstige mate gedragsregels in het verkeer worden overtreden en daarmee een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen in het leven roepen dan gedrag dat valt onder het gevaarzettingsverbod van artikel 5 WVW.
Voor ernstige gevaarzetting in de zin van artikel 5a WVW is dan ook vereist dat er sprake is van opzet gericht op het schenden van verkeersregels en tevens dat er sprake is van opzet om deze verkeersregels in ernstige mate te schenden.
Zoals hieronder zal worden toegelicht stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het schenden van gedragsregels in het verkeer, maar uit de bewijsmiddelen is niet komen vast te staan dat hij welbewust in ernstige mate belangrijke verkeersregels heeft overtreden. Het voor artikel 5a WVW vereiste dubbele opzet kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden. [verdachte] zal daarom van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1 meer subsidiair (artikel 5 WVW)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [verdachte] de koppeling heeft losgelaten in een schrikreactie, toen [slachtoffer] plotseling op de motorkap terechtkwam. Hierdoor kan [verdachte] geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt in die zin dat hij zich misdragen heeft in het verkeer. Ook vraagt zij zich af of haar cliënt op dat moment deelnam aan het verkeer.
De rechtbank stelt allereerst vast dat artikel 5 WVW zich richt tot elke persoon die het verkeer op de weg negatief kan beïnvloeden.Het ongeval vond plaats op de openbare weg. Voorts zijn [verdachte] in zijn auto en [slachtoffer] als voetganger naast de auto beiden aan te merken als verkeersdeelnemers.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, door het gedrag van [verdachte] gevaar op de weg werd veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, nu er door die gedraging een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen. [verdachte] heeft immers op de openbare weg ‘gespeeld’ met zijn auto door gas te geven terwijl hij zijn koppeling ingetrapt had. Een automobilist moet zich altijd bewust zijn van de mogelijkheid van onverwachte situaties, omdat een auto nu eenmaal een potentieel gevaarlijk middel is. Omdat [verdachte] op deze wijze aan het spelen is geweest met de auto is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zekere mate van verwijtbaarheid bij [verdachte] , voldoende voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 WVW.
Bewezenverklaring feit 2 (artikel 7 WVW)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat [slachtoffer] letsel had.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat [verdachte] [slachtoffer] niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. [verdachte] is gebleven totdat er diverse omstanders aanwezig waren. Pas nadat hij de ambulance hoorde arriveren is hij van de plaats delict weggegaan.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet.
Het feit dat er omstanders aanwezig zijn, maakt niet dat er geen sprake is van het in hulpeloze toestand achterlaten.De omstanders waren niet bij machte om op dat moment adequate hulp te bieden aan [slachtoffer] . Dat [verdachte] de sirene van de ambulance hoorde maakt dit niet anders. Het kan immers niet uitgesloten worden dat deze ambulance onderweg was naar een andere oproep, waardoor nog niet zeker was dat hulp onderweg was. Bovendien was [verdachte] de enige die de identiteit van [slachtoffer] zou kunnen geven, welke informatie voor de hulpverlening van belang kon zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] de plaats van het ongeluk heeft verlaten terwijl hij wist dat aan [slachtoffer] letsel was toegebracht en hij hem in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.