ECLI:NL:RBMNE:2024:2816

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
c-16-569365 - JE RK 24-146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in verband met verslavingsproblematiek moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is verslaafd aan alcohol en cocaïne, wat heeft geleid tot ernstige zorgen over de ontwikkeling en het welzijn van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt, gezien haar aanhoudende verslavingsproblematiek en het feit dat zij deze blijft ontkennen. De moeder heeft vier kinderen, waarvan de oudste drie bij de vader verblijven, terwijl [minderjarige] in een pleeggezin is geplaatst. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De rechtbank benadrukt dat de moeder haar verslaving moet erkennen om stappen te kunnen zetten richting herstel en een veilige omgeving voor [minderjarige]. De vader heeft aangegeven de zorg voor [minderjarige] op zich te willen nemen, maar dit wordt nog onderzocht. De rechtbank concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is om voorlopig in het pleeggezin te blijven, waar zij goede zorg en begeleiding ontvangt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/569365 / JE RK 24-146
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de rechtbank over een verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
De Jeugd & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [2023] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.H. van der Zwan,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. I. Roos.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 25 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 26 januari 2024;
  • het bericht van de vader (met bijlagen) van 11 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • mevrouw [A] , namens de GI;
  • mevrouw [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3.
De moeder heeft via een videobelgesprek deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
1.4.
De rechtbank heeft bijzondere toegang tot de zittingszaal verleend aan de heer [C] , een begeleider van de vader vanuit de gemeente.
1.5.
De rechtbank heeft het verzoek samen behandeld met het verzoek tot de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind [naam] , het ongeboren kind van de moeder en de vader (zaaknummer C/16/571445 / JE RK 24-375).

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 maart 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 21 maart 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2023 een (spoed)machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin, welke machtiging daarna voor het laatst is verlengd tot 21 maart 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

Wat vindt de moeder?

4.1.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de GI en wil dat de [minderjarige] zo snel mogelijk bij haar terug komt. De moeder is het dus ook niet eens met het door de GI genomen besluit dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De moeder erkent en herkent de zorgen niet. Er is geen sprake van een verslaving en de moeder wil graag hulp om dit aan te tonen. De moeder legt uit dat zij positief is getest op alcohol en cocaïne, niet omdat zij verslaafd is, maar omdat zij dit zelf heeft genomen om opgenomen te kunnen worden. Tijdens een opname wil de moeder bewijzen dat het goed met haar gaat en zij juist geen middelen gebruikt, zodat [minderjarige] weer bij haar kan komen wonen. De eerste stap die nu moet worden gezet is het contact herstellen tussen de moeder en [minderjarige] . Als [minderjarige] niet bij de moeder kan wonen, wil de moeder liever dat [minderjarige] in het pleeggezin blijft wonen dan dat zij bij de vader zal gaan wonen. De moeder vindt het niet veilig voor [minderjarige] bij de vader omdat hij onwaarheden over de moeder vertelt en niet voor zichzelf kan zorgen. De vader is daarbij een onderdeel van de problematiek. Ook het netwerk van de vader (zijn broer en schoonzus) vindt de moeder niet geschikt voor [minderjarige] om te verblijven.
Wat vindt de vader?
4.2.
De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling, maar wel tegen een veel langere uithuisplaatsing. De vader wil graag de zorg voor [minderjarige] dragen en wil hij dat [minderjarige] bij hem komt wonen. De vader vindt dat hij dat kan, als hij de hulp krijgt die iedere jonge ouder nodig heeft. Hij wil hier in fases naar toe werken. De vader heeft er verder veel verdriet van dat hij [minderjarige] maar een half uur per week ziet en dat hij niet voor haar mag zorgen. Hij wil graag samen een toekomst met haar opbouwen. Hoe te langer de uithuisplaatsing duurt, des te moeilijker het wordt voor [minderjarige] om thuis bij de vader te komen wonen. De vader vindt dat hij heeft bewezen dat hij geschikt is als vader. Hij houdt heel veel van [minderjarige] en ziet geen reden waarom [minderjarige] niet thuis kan komen wonen. De vader staat open voor alle hulpverlening en vindt dat hij goed leerbaar is. Dat onderbouwt hij met de verslagen waarin staat dat hij de feedback goed oppakt en toepast. Hij is er klaar voor om nu de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De vader vindt het ook belangrijk dat [minderjarige] ook omgang heeft met de moeder, maar dit moet wel in een veilige setting plaatsvinden en de moeder moet hier wel toe in staat zijn. De vader is daarbij in staat om deze omgang met de moeder te faciliteren, mogelijk onder begeleiding van een professionele instantie. Als de beslissing is dat [minderjarige] op dit moment niet bij de vader kan wonen geeft de vader aan dat, hoewel het pleeggezin goed voor [minderjarige] zorgt en er goed contact met het pleeggezin is, hij het gezin van zijn broer nog steeds als een optie voor een plaatsing ziet. De screening van zijn broer en schoonzus als pleeggezin is positief, dus dat is geen belemmering. Het is verder belangrijk dat het ongeboren kind [naam] en [minderjarige] bij elkaar kunnen wonen zodra het kind wordt geboren. Dat is mogelijk bij zijn broer een schoonzus. De vader vindt dat een dergelijke netwerkplaatsing de voorkeur heeft en moet hebben boven een pleeggezin.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De rechtbank zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, oftewel
tot 21 maart 2025. Daarnaast zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden, oftewel tot
21 september 2024. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
De ondertoezichtstelling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] is kort na haar geboorte uit huis geplaatst in verband met de zorgen over middelengebruik van de moeder. Deze zorgen zijn nog steeds aanwezig en zijn eerder toegenomen dan afgenomen. Daar komt bij dat is gebleken dat [minderjarige] op dit moment lichamelijke ontwikkelingsproblemen vertoont waarvoor zij onder behandeling is van een kinderarts en een kinderfysiotherapeut. De kinderarts heeft zorgen zijn dat [minderjarige] sprake van het foetaal-alcoholsyndroom heeft. Dit kan pas op latere leeftijd worden vastgesteld, maar [minderjarige] laat wel kenmerken van dat syndroom zien. Daarnaast is [minderjarige] onder behandeling van de kinderfysiotherapeut in verband met haar linker arm en haar oog. Wat de oorzaak van de problemen met haar arm en oog, is niet duidelijk.
Het wettelijk kader ten aanzien van het perspectief besluit
5.3.
Uit de uitspraak van 1 september 2023 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:1148) wordt beschreven dat de GI gedurende de uithuisplaatsing tot het standpunt kan komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’. In deze zaak heeft de GI het besluit genomen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt.
5.4.
De bedoeling van de wetgever is dat het perspectiefbesluit er in dat geval toe leidt dat de Raad voor de kinderbescherming aan de rechter verzoekt over te gaan tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) bij wie het perspectef niet meer ligt. In de praktijk kan een verzoek tot beëindiging van het gezag na een perspectiefbesluit een behoorlijke tijd op zich laten wachten omdat het door de Raad daarvoor te verrichten onderzoek tijd kost. In de tussentijd werkt het perspectiefbesluit wel door in de praktijk. De hulpverlening is dan niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s), maar op hulp bij acceptatie en invulling van hun rol als ouder op afstand. Hoewel het perspectiefbesluit duidelijkheid kan bieden, heeft het als zodanig geen wettelijke grondslag. De wet verbindt aan dat besluit geen rechtsgevolgen en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit voor beoordeling aan de rechter voor te leggen. Er zijn wel verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de minderjarige een rol speelt. De ouder(s), het kind en de pleegouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de GI over het opgroeiperspectief van het kind zal ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
5.5.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat een perspectiefbesluit ook aan het rechterlijk oordeel kan worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. De beslissing op de verzoeken van de GI tot
verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is een maatregel die (mede)
samenhangt met het perspectiefbesluit. De rechtbank zal zich hierover daarom hierna
uitlaten.
Het opgroeiperspectief
5.6.
De rechtbank onderschrijft de visie van de GI, dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Of het perspectief van [minderjarige] bij de vader ligt wordt op dit moment nog onderzocht en daar kan de rechtbank momenteel nog geen uitspraak over doen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
5.7.
[minderjarige] is een zeer jong meisje van negen maanden oud. Zij is zeer kort na haar geboorte uit huis geplaatst omdat er grote zorgen waren over het alcoholgebruik van de moeder en zowel de moeder als [minderjarige] destijds positief zijn getest op alcohol. Zoals eerder al is opgemerkt laat [minderjarige] op dit moment kenmerken zien van foetaal-alcoholsyndroom. De moeder heeft de afgelopen periode vele kansen gehad om duidelijkheid te geven over haar middelengebruik. Vanaf september 2023 verliepen de urinecontroles niet altijd volgens afspraak en waren de uitslagen daarvan regelmatig onbetrouwbaar. Hoewel de moeder ermee had ingestemd om zich voor een langere periode te laten testen, is zij hier eind december 2023 zonder medeweten van de GI mee gestopt. De moeder is vervolgens recent opnieuw positief getest op cocaïne en alcohol. Nu er structureel sprake is van positieve testen het afgelopen jaar, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat er sprake is van aanhoudend middelengebruik door de moeder. De moeder heeft verschillende en wisselende verhalen over hoe de middelen in haar lichaam zijn gekomen: alcoholvrije wijn die toch wijn bevatte, een positieve alcoholtest na een etentje bij de Japanner waar het eten met sake werd afgeblust, drogering door de buurman en/of de vader van [minderjarige] . De rechtbank vindt die verklaringen, zeker in samenhang bezien, ongeloofwaardig. Moeders middelengebruik verhoudt zich niet met de zorg voor [minderjarige] , voor de andere drie kinderen én met de huidige zwangerschap van de moeder. Een grote zorg van de rechtbank hierbij is dat de moeder haar verslaving nog steeds niet kan toegeven. Het feit dat de moeder tijdens haar huidige zwangerschap zelf verklaart alcohol en cocaïne te hebben genomen vindt de rechtbank schokkend. Het betekent immers dat het ongeboren kindje dezelfde risico’s op gezondsheidsproblemen heeft als de gezondheidsproblemen die [minderjarige] lijkt te hebben. Erkenning is de eerste stap naar een oplossing als het gaat om verslaving in combinatie met het ouderschap. De sleutel ligt hier bij de moeder. De rechtbank realiseert zich hoe complex dat is, omdat een verslaving, zoals dat tijdens de zitting is besproken, een veelkoppig monster is. Het makkelijker gezegd is dan gedaan om daar iets aan te doen. De rechtbank moet echter kijken naar de situatie zoals die is, de (on)mogelijkheden van de moeder daarin, en wat het belang van [minderjarige] gegeven die situatie vraagt. Juist het feit dat de moeder haar verslaving zo hardnekkig blijft ontkennen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat die kennelijk dermate ernstig is, dat de rechtbank niet de verwachting heeft dat hier op afzienbare tijd verandering in zal komen. Voor een klein meisje als [minderjarige] is tijd kostbaar. Zij hecht zich aan haar pleeggezin. Haar ontwikkeling vraagt dat voor haar niet te lang onduidelijk blijft of zij verder opgroeit in het pleeggezin. Er is al een jaar sprake is van een ondertoezichtstelling en binnen deze ondertoezichtstelling is er tot op heden geen enkele verandering geweest bij de moeder. Integendeel. Zelfs een nieuwe zwangerschap heeft het tij voor de moeder niet doen keren.
5.8.
Met de GI komt de rechtbank tot de conclusie dat het opgroeiperspectief [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Dit betekent dat [minderjarige] niet meer zal worden teruggeplaatst bij de moeder. Er zal worden gekeken naar wat de mogelijkheden zijn voor de moeder om haar rol als ouder op afstand in het leven van [minderjarige] in te vullen.
De uithuisplaatsing
5.9.
De rechtbank vindt dat [minderjarige] voorlopig nog bij het pleeggezin moet blijven en zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen. [minderjarige] zit op haar plek in het huidige pleeggezin. Zij krijgt daar goede begeleiding en wordt goed verzorgd. Ze ontwikkelt zich verder naar omstandigheden goed. Op dit moment is het nog niet duidelijk of de vader de zorg voor [minderjarige] op zich kan gaan nemen, en als dit mogelijk is hoe dit zal moeten worden vorm gegeven. De rechtbank ziet dat de vader de zorg voor [minderjarige] heel graag op zich wil nemen en zich hier volledig voor inzet. Op dit moment wordt nog onderzocht of dit ook mogelijk is. Het 2thepoint traject loopt nog en de vader zit nu in fase twee. Daarnaast zal ook NIKA binnenkort starten voor de vader. Gelet op haar fysieke toestand, haar zeer jonge leeftijd en het nu al onrustige leven van [minderjarige] , moet goed worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een al dan niet gedeeltelijke plaatsing bij vader en wat in het belang van [minderjarige] is. Dit is belangrijk voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] . Ook gezien de hechting in het pleeggezin, zal een beslissing over waar [minderjarige] zal opgroeien heel zorgvuldig moeten worden genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat er de komende zes maanden vanuit het 2thepointtraject meer duidelijk zal worden. Binnen deze zes maanden en de komende trajecten kan er volgens de GI ook naar de omgang worden gekeken en kan deze mogelijk worden uitgebreid als dit in het belang van [minderjarige] is.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot
21 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot
21 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. T. Dopheide (voorzitter), mr. J.H.L. Beckers en mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.C. Beens als griffier, en op schrift gesteld op 2 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.