ECLI:NL:RBMNE:2024:2778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
UTR 24/1523
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking horeca-exploitatievergunning voor restaurant in Amersfoort

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, een horeca-exploitant, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar horeca-exploitatievergunning, drank- en horecavergunning en terrasvergunning door de burgemeester van Amersfoort. De burgemeester heeft deze vergunningen ingetrokken per 9 maart 2024, omdat hij van mening is dat de exploitant niet voldoet aan de voorwaarde van goed levensgedrag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de exploitant als de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de exploitant niet voldoet aan de eis van goed levensgedrag, gebaseerd op verschillende incidenten en politieregistraties. De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage ontvangen waarin incidenten zijn vermeld, waaronder geluidsoverlast en openbare dronkenschap. De voorzieningenrechter benadrukt dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van slecht levensgedrag en dat de feiten en omstandigheden die aan de intrekking ten grondslag liggen, voldoende zijn onderbouwd.

De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van de burgemeester om de vergunningen in te trekken niet onevenredig is en dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoekster. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat de verzoekster niet langer beschikt over de vereiste vergunningen voor de exploitatie van haar horecabedrijf. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1523

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.J.H. Delissen),
en

de burgemeester van Amersfoort ,

(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar horeca-exploitatievergunning, drank- en horecavergunning en terrasvergunning.
Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 heeft de burgemeester deze drie vergunningen ingetrokken per 9 maart 2024. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft toegezegd het besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster [exploitant] (de exploitant), de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

Bij besluit van 15 september 2022 zijn aan verzoekster een horeca-exploitatievergunning, een drank- en horecavergunning en een terrasvergunning verleend voor haar horecabedrijf [horecabedrijf] op het adres [adres] in Amersfoort .
Op 20 oktober 2023 heeft de burgemeester verzoekster geïnformeerd over zijn voornemen om de verleende vergunningen in te trekken, omdat hij van mening is dat de exploitant van slecht levensgedrag is. Verzoekster heeft hierop haar zienswijze gegeven, maar dat heeft de burgemeester niet van gedachten doen veranderen. Bij besluit van 29 februari 2024 heeft hij de vergunningen ingetrokken per 9 maart 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
5. De aan verzoekster verleende vergunningen had de burgemeester in eerste instantie geweigerd, omdat de exploitant niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Nadat de rechtbank verzoekster bij uitspraak van 28 juli 2022 [1] in het gelijk had gesteld dat deze weigering niet terecht was, heeft de burgemeester de vergunningen op 15 september 2022 alsnog verleend.
6. De burgemeester heeft de vergunningen nu ingetrokken. Daaraan legt hij opnieuw ten grondslag dat de exploitant niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
Het criterium ‘van slecht levensgedrag’
7. Op grond van artikel 2:28a, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amersfoort en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholwet mag een exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
8. Het vereiste dat een leidinggevende of exploitant niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, heeft als doel het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. In de terminologie ligt besloten dat het om eerder getoond gedrag gaat dat in het licht van deze motieven niet past bij de verantwoordelijkheid die op een leidinggevende van een horecabedrijf rust. Bij de invulling van de eis over het levensgedrag komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Wanneer aan een leidinggevende van een horecabedrijf wordt tegengeworpen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet dit per geval door de burgemeester worden onderbouwd. Van geval tot geval zal het verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot tegenwerping van het levensgedrag.
Welke feiten heeft de burgemeester aan zijn besluit ten grondslag gelegd?
9. De burgemeester heeft op 27 juli 2023 van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen. Daarin staan een aantal politieregistraties en incidenten vermeld over de exploitant. De politie maakt melding van een incident op 21 september 2022, waarbij geluidsoverlast is geconstateerd vanuit de horecagelegenheid en de exploitant zich recalcitrant gedroeg tegenover de politie. Ook nadien is nog vier maal in een paar maanden tijd geluidsoverlast geconstateerd door de politie. Op 29 januari 2023 is de exploitant betrokken geweest bij een incident in [plaats] , waarbij hij is bekeurd voor openbare dronkenschap. Op 29 maart 2023 om 5.20 uur heeft er een melding plaatsgevonden over exploitant. Hij zou geluidsoverlast hebben veroorzaakt in de buurt van zijn restaurant door te schreeuwen en op ramen en deuren te bonken bij verschillende woningen. Verder is de exploitant op 30 april 2023 staande gehouden op verdenking van het rijden onder invloed. Op 15 juni 2023 is hij hiervoor veroordeeld tot een boete van € 500,- en 6 maanden rijontzegging. Ook in 2006, 2007, 2008 en 2016 heeft exploitant hiervoor diverse keren een boete gekregen en periodes van rijontzegging.
Op 7 oktober 2023 is de burgemeester door middel van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van team Handhaving van de gemeente Amersfoort geïnformeerd over een incident dat die nacht had plaatsgevonden en waarbij exploitant is bekeurd wegens openbare dronkenschap.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op basis van deze feiten en bevindingen die zijn vermeld in de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal van bevindingen, heeft kunnen concluderen dat exploitant niet voldoet aan de in artikel 2:28a, derde lid, aanhef en onder, b van de APV Amersfoort en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholwet neergelegde eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Verzoekster betwist dat de incidenten hebben plaatsgevonden zoals beschreven in de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal van bevindingen, maar de burgemeester mag voor zijn besluit in beginsel afgaan op de juistheid van de feiten en bevindingen in deze op ambtsbelofte opgemaakte stukken. Wat verzoekster daar tegenin heeft gebracht, kan hieraan niet afdoen. De voorzieningenrechter benoemt in het bijzonder de door verzoekster ingebrachte getuigenverklaringen over het incident op 6-7 oktober 2023. De verklaringen van [A] en [B] hebben betrekking op de gebeurtenissen in het restaurant en wat zich daar afspeelde, voorafgaand aan wat er vervolgens buiten gebeurde. De burgemeester verwijt exploitant echter vooral hoe hij zich buiten het restaurant heeft gedragen: exploitant heeft zich beledigend en bedreigend uitgelaten naar de boa’s, racistische uitlatingen gedaan en zich niet meewerkend opgesteld. Ook de verklaring van [C] over het incident van 29 januari 2023 kan niet afdoen aan het feit dat exploitant op die datum is bekeurd voor openbare dronkenschap.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook de feiten uit een verder verleden (een strafbeschikking uit 2021 wegens geluidsoverlast uit zijn woning, veroordelingen tot boetes wegens belediging in 2016, 2017 en 2018 en boetes en rijontzeggingen in 2006, 2007, 2008 en 2016)mee mogen wegen en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er zich bij exploitant een patroon aftekent van alcoholgerelateerde feiten, zoals openbare dronkenschap, rijden onder invloed en belediging van politieambtenaren en toezichthouders.
Voldoet de wijze waarop de burgemeester het levensgedrag beoordeelt aan het kenbaarheidsvereiste?
11. Het is vaste rechtspraak [2] dat artikel 10, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn vereist dat vooraf duidelijk is wanneer aan het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” wordt voldaan. Die specificatie kan zijn vastgelegd in de wettelijke regeling van het vergunningstelsel, maar dit kan ook plaatsvinden op bestuurlijk niveau, zoals in een beleidsregel of een ander beleidsstuk.
12. Op 4 oktober 2023 is de Beleidsregel beoordeling levensgedrag Amersfoort 2023 in werking getreden. Dit betekent niet, zoals verzoekster stelt, dat de burgemeester alleen feiten die zich hebben voorgedaan na die datum, aan het besluit tot intrekking van de vergunningen ten grondslag kan leggen. Dit betekent wel dat de burgemeester
moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden die aan zijn oordeel over het levensgedrag ten grondslag liggen en dateren van vóór 4 oktober 2023 relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Ten tweede moet de burgemeester motiveren hoe de betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij, gezien die feiten en omstandigheden, niet aan de voorwaarde dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, voldoet.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat het gedrag dat exploitant heeft laten zien niet het vertrouwen wekt dat hij zijn rol als verantwoordelijke voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in en rondom zijn horecabedrijf, kan vervullen. Van een exploitant en leidinggevende van een alcoholschenkend horecabedrijf mag worden verwacht dat hij in staat is zijn personeel goed aan te sturen op het schenken van alcohol en zo nodig in te grijpen als bezoekers onder invloed van alcohol zijn. Verder mag van een exploitant en leidinggevende verwacht worden dat hij de-escalerend op kan treden en meewerkt met politie en toezichthouders als zich incidenten voordoen. Exploitant heeft het tegenovergestelde laten zien, waardoor de burgemeester zijn vertrouwen begrijpelijkerwijs is verloren.
12. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het voor exploitant voldoende kenbaar was hoe hij zich diende te gedragen om te voldoen aan het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag”. Sinds 4 oktober 2023 volgt uit de Beleidsregel welk feiten en gedragingen de burgemeester meeweegt bij de beoordeling van het levensgedrag, maar ook daarvoor kon het exploitant duidelijk zijn welk gedrag de burgemeester niet zou accepteren. De burgemeester had immers de vergunningen in eerste instantie geweigerd vanwege belediging van de politie en het rijden onder invloed. Exploitant was dus op dat moment al een gewaarschuwd mens. Daarbij komt dat de burgemeester bij het verlenen van de vergunningen in het besluit van 15 september 2022 expliciet heeft opgemerkt dat van de exploitant wordt verwacht dat hij zich houdt aan de voorschriften van de vergunning, het gesprek aangaat met omwonenden om waar mogelijk overlast te voorkomen en samenwerking zoekt met politieambtenaren en gemeentelijke toezichthouders en dat hij niet zal nalaten om in het ergste geval, de vergunning in te trekken.
Is het besluit tot intrekking evenredig?
12. Verzoekster voert aan dat het besluit niet evenredig is. Zoals ook door de rechtbank is overwogen in de uitspraak van 11 juli 2022 moet de burgemeester in zijn beoordeling betrekken dat de exploitant al 20 jaar, naar gesteld zonder problemen, andere horecabedrijven exploiteert in andere steden en dat de daarvoor benodigde vergunningen aan hem zijn verleend. Verzoekster heeft verder maatregelen genomen waardoor het gevaar dat de burgemeester ziet, er niet meer is. Er staan de komende periode andere leidinggevenden op het rooster en de (vermeende) overlast is de afgelopen maanden al een stuk minder geworden.
12. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in redelijkheid meer gewicht toegekend aan het algemeen belang dan aan het belang van verzoekster. Het algemeen belang is ermee gediend dat exploitanten en leidinggevenden van horecagelegenheden de verantwoordelijkheid kunnen dragen dat de woon- en leefomgeving van het horecabedrijf zo goed mogelijk wordt beschermd. Daar weegt het belang van verzoekster in dit geval niet tegenop. De burgemeester en ook de voorzieningenrechter ziet dat het besluit ingrijpend is voor verzoekster en haar personeel, maar de burgemeester heeft gewezen op alternatieven die verzoekster kan inzetten om de gevolgen van de intrekking te beperken. Zo kan exploitant het restaurant overdragen of verkopen met behoud van personeel of kiezen voor de exploitatie van een vergunningvrij horecabedrijf waar geen alcohol wordt verstrekt, zoals een afhaal- en/of bezorgbedrijf. De exploitant heeft gesteld dat hij al jarenlang probleemloos horecabedrijven exploiteert in andere steden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheid, ook als die juist zou zijn, niet tot een ander besluit van de burgemeester behoeft te leiden. De burgemeester maakt zijn eigen afweging op grond van de feiten en omstandigheden die hem bekend zijn en heeft daaraan de waarde toe kunnen kennen zoals hij heeft gedaan.
Conclusie en gevolgen
12. Al het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat verzoekster niet langer beschikt over de vereiste vergunningen voor de exploitatie van het horecabedrijf. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1493.