Beoordeling van de rechtbank
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
1. Het bestreden besluit is ondertekend namens het college van burgemeester en wethouders (het college), terwijl het bevoegde bestuursorgaan de burgemeester is. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat het besluit onbevoegd is genomen. De burgemeester heeft namelijk aangetoond dat de verkeerde ondertekening het gevolg is van een administratieve fout. Uit een door hem overgelegd e-mailbericht van 20 januari 2022 blijkt zonder meer dat hij het bestreden besluit zelf heeft genomen. Het besluit is bovendien afgedrukt op zijn briefpapier en ook uit de formulering van het besluit blijkt dat de burgemeester daarin zelf aan het woord is. Het besluit is bevoegd genomen.
Kan op basis van de door de burgemeester gebruikte feiten worden vastgesteld dat eiser van slecht levensgedrag is?
2. De rechtbank overweegt dat het criterium ‘slecht levensgedrag’ zoals opgenomen in
artikel 2:28a, derde lid, aanhef en onder, b van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) [plaats] en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholweteen open norm is. De burgemeester heeft de toepassing van dat vereiste niet verder uitgewerkt. Dat niet aan het vereiste ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt voldaan, zal door de burgemeester per geval moeten worden onderbouwd. Het zal dan ook van geval tot geval verschillen welke feiten en omstandigheden daar voor de burgemeester aanleiding toe geven.
3. De bewijslast of iemand van slecht levensgedrag is, berust bij de burgemeester. Het gaat namelijk om een belastend besluit. Het is aan de burgemeester om de relevante feiten en omstandigheden aannemelijk te maken en vervolgens te onderbouwen waarom deze feiten en omstandigheden tot de conclusie leiden dat iemand van slecht levensgedrag is. Bij deze conclusie mag de burgemeester echter niet alle feiten of omstandigheden betrekken. Gelet op het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moeten de feiten en omstandigheden die worden meegewogen in het oordeel over het levensgedrag relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Die feiten en omstandigheden moeten verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter voor dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
4. De burgemeester vindt dat eiser niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, omdat hij in het verleden meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie. De burgemeester baseert dit op een screeningsadvies van de politie van 17 juni 2021. Uit dit screeningsadvies blijkt volgens de burgemeester namelijk dat eiser in 2015 twee keer is aangehouden voor belediging van de politie en één keer voor mishandeling. Hij is hiervoor veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 700,-, waarvan € 300,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast blijkt uit het screeningsadvies volgens de burgemeester dat eiser in 2016 is bekeurd voor rijden onder invloed, waarvoor hem een geldboete is opgelegd van € 325,- en dat hij in 2018 is aangehouden voor belediging van een ambtenaar in functie, waarbij hij ook onder invloed van alcohol was. In 2021 heeft hij verder een aanvaring met de politie gehad vanwege geluidsoverlast. De burgemeester concludeert op basis van deze feiten dat eiser niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Van leidinggevenden wordt namelijk verwacht dat zij een goede band opbouwen met handhavers en de politie. Er is op dat punt vanwege de genoemde incidenten geen vertrouwen in eiser.
5. Eiser betwist niet dat hij in 2015 en 2016 twee keer is veroordeeld en dat aan hem toen twee keer een geldboete is opgelegd. Hij heeft echter wel een andere visie op de genoemde incidenten in 2018 en 2021 en hij wijst erop dat deze twee incidenten niet hebben geleid tot een strafrechtelijke vervolging, laat staan tot een veroordeling. Ook vindt eiser dat de burgemeester – gelet op de betwisting van de aard en het verloop van de recente incidenten – niet had kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar het screeningsadvies. Dit is namelijk niet een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt document en bovendien kan uit het advies niet worden opgemaakt op welke stukken de weergave in het advies is gebaseerd.
6. De rechtbank volgt de burgemeester in zijn standpunt dat het niet nodig is dat feiten en omstandigheden, die de burgemeester relevant vindt, hebben geleid tot strafrechtelijke vervolging en tot een veroordeling. De feiten die de burgemeester in aanmerking wil nemen bij zijn beoordeling, moeten echter wel eerst voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De burgemeester heeft daarvoor verwezen naar het screeningsadvies en stelt zich op het standpunt dat wat daarin staat vermeld juist is. De burgemeester heeft toegelicht dat hij altijd een screeningsadvies van de politie opvraagt en uitgaat van de juistheid daarvan, omdat politieagenten er geen belang bij hebben om iets anders te verklaren dan de waarheid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de burgemeester hiermee te gemakkelijk voorbij aan de door eiser betwiste onderdelen van het screeningsadvies. Dit screeningsadvies is namelijk niet op ambtseed of ambtsbelofte door een politieambtenaar opgesteld. Het is niet duidelijk wie het advies concreet heeft opgesteld en het is niet door een ambtenaar ondertekend. De burgemeester heeft op de zitting ook erkend dat het screeningsadvies niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgesteld. In het advies wordt gesteld dat het is gebaseerd op processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Uit het advies wordt echter niet duidelijk welke informatie uit welke bron afkomstig is en dat is wel relevant want aan een op ambtseed opgesteld proces-verbaal komt een andere bewijswaarde toe dan bijvoorbeeld aan een politiemutatie. Dit alles samen maakt dat ook aan het screeningsadvies niet dezelfde bewijswaarde kan worden toegedicht als aan een op ambtseed of ambtsbelofte opgestelde proces-verbaal van de politie of een op ambtseed of ambtsbelofte opgestelde bestuurlijke rapportage. Aan een screeningsadvies komt echter wel enige bewijskracht toe, maar als eiser de inhoud ervan betwist, moet de burgemeester daar onderzoek naar doen en kan hij niet volstaan met een enkele verwijzing naar het screeningsadvies en stellen dat eiser aan zet is om de inhoud van het advies te ontkrachten.
8. De burgemeester heeft bij de gedingstukken ook een proces-verbaal van verhoor van 11 maart 2018 gevoegd. Dit is weliswaar een op ambtsbelofte opgesteld proces-verbaal, maar dit proces-verbaal is een proces-verbaal van verhoor. Daarin is uitsluitend weergegeven welke vragen er zijn gesteld aan eiser. Er zijn geen feiten weergegeven en ook geen conclusies getrokken. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit dit proces-verbaal blijkt dat eiser de politie zeer onheus heeft bejegend. Zonder toelichting ziet de rechtbank niet hoe de burgemeester tot die conclusie komt.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat de burgemeester de feiten die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft het bestreden besluit daarmee niet zorgvuldig voorbereid en alleen al daarom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De burgemeester zal dus opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen.
Wat moet de burgemeester bij het nieuw te nemen besluit verder in acht nemen?
10. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij op dit moment veel schade lijdt, omdat hij geld heeft geïnvesteerd in de horecagelegenheid en dat hij langdurige financiële verplichtingen is aangegaan met het oog op de exploitatie daarvan. Hij wil zo snel mogelijk duidelijkheid over zijn aanvraag. Die duidelijkheid kan de rechtbank niet geven, omdat de beoordeling van het levensgedrag tot de bevoegdheid van de burgemeester behoort en hij daarin beoordelingsruimte heeft. Het is niet aan de rechtbank om daarin te treden. Dat neemt niet weg dat de rechtbank een aantal beroepsgronden van eiser hierna nog zal bespreken, zodat de burgemeester daar bij het nemen van een nieuw besluit rekening kan houden.
Is de wijze waarop de burgemeester het levensgedrag van eiser beoordeelt voldoende kenbaar?
10. Als, zoals in dit geval, de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn niet nader is gespecificeerd in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk en de burgemeester dit tóch als weigeringsgrond aan iemand wil tegenwerpen, moet de motivering van de burgemeester aan een aantal eisen voldoen. Eén van die eisen is dat de burgemeester moet motiveren hoe iemand vooraf had kunnen weten dat hij, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in zijn geval, niet aan de voorwaarden voldoet. De Afdeling heeft deze eis in de hiervoor in de voetnoot genoemde uitspraken van 25 mei 2022 en 1 juli 2022 opgenomen. Deze zogenaamde ‘kenbaarheidseis’ moet waarborgen dat er alleen feiten en omstandigheden bij de besluitvorming worden betrokken waarvan het voor iedereen evident is dat zij ertoe leiden dat iemand niet aan de voorwaarde voldoet dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
10. Eiser heeft aangevoerd dat het voor hem een volkomen verrassing was dat de door de burgemeester genoemde antecedenten in de weg zouden staan aan de verlening van de gevraagde vergunningen. Hij heeft toegelicht dat hij in andere gemeenten ook horecagelegenheden exploiteert en dat de antecedenten uit 2015, 2016 en 2018, die bij die gemeenten ook bekend waren, niet in de weg hebben gestaan aan verlening van de daarvoor benodigde vergunningen. Ook een onderzoek van het landelijk bureau Bibobheeft niet tot een weigering van vergunningen geleid.
13. De burgemeester heeft toegelicht dat hij een bestendige gedragslijn hanteert, waarbij altijd advies aan de politie wordt gevraagd. Eiser had volgens de burgemeester op basis van het aanvraagformulier kunnen weten wat er bij de besluitvorming betrokken zou worden. Op het aanvraagformulier is immers gevraagd of eiser in de afgelopen vijf jaar is aangemerkt als verdachte en of er zich veroordelingen, boetes of schikkingen hebben voorgedaan. Als het beoordelingskader eiser niet duidelijk was, had hij volgens de burgemeester zelf contact met de burgemeester op kunnen nemen en kunnen vragen om een nadere uitleg. De burgemeester heeft een eigen beoordelingskader en het is niet relevant wat andere burgemeesters hebben geoordeeld over het levensgedrag van eiser. Daarbij is ook niet uitgesloten dat die andere burgemeesters niet hebben beschikt over de informatie waarover de burgemeester beschikt.
13. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester met deze motivering niet aan de kenbaarheidseis heeft voldaan. De gestelde bestendige gedragslijn is namelijk nergens vastgelegd of bekendgemaakt. Dat de burgemeester een advies van de politie opvraagt, geeft weliswaar zijn vaste werkwijze weer maar zegt niets over de manier waarop hij het gegeven advies vervolgens bij zijn beoordeling betrekt. Daar komt bij dat eiser op het aanvraagformulier is gevraagd naar - kort gezegd - antecedenten over de afgelopen vijf jaar niets zegt over de manier waarop die antecedenten vervolgens bij de besluitvorming worden betrokken en hoe zij worden gewogen. Sterker nog: door alleen te vragen naar antecenten in de afgelopen vijf jaar, heeft de burgemeester via het aanvraagformulier juist de indruk gewekt dat alleen die antecedenten relevant zouden zijn, wat gelet op het feit dat de burgemeester ook antecedenten uit 2015 meeweegt kennelijk niet het geval is. Het ligt verder niet op de weg van eiser om actief navraag te doen bij de burgemeester naar zijn gedragslijn: de kern van de kenbaarheidseis is nu juist dat het zonder meer voor iedereen duidelijk is dat bepaalde feiten en omstandigheden in dit geval maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
13. De burgemeester zal dus – als hij daar in het nieuw te nemen besluit aan toekomt – moeten motiveren hoe het eiser duidelijk had kunnen zijn dat de genoemde antecedenten in zijn geval in de weg stonden aan vergunningverlening. Als de burgemeester dat niet kan, zal hij de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moeten herzien.
Voldoet het besluit aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel?
13. Uit de hiervoor genoemde twee uitspraken van de Afdeling volgt verder dat de toepassing van de voorwaarde dat iemand niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is op grond van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet verder mag gaan dan nodig is om te waarborgen dat horecabedrijven worden geëxploiteerd op een manier die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat.Dit betekent dat geringe feiten en omstandigheden die te maken hebben met het levensgedrag op zichzelf bezien niet mogen leiden tot een weigering van een vergunning en dat feiten en omstandigheden die wel kunnen leiden tot het oordeel dat de aanvrager van slecht levensgedrag is, niet gedurende een onredelijke lange periode in de weg mogen blijven staan aan verlening van de gevraagde vergunning. De burgemeester moet daarom motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen.
17. Eiser heeft aangevoerd dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de burgemeester dus altijd een terugkijktermijn moet hanteren en dat hij vervolgens de feiten en omstandigheden die binnen die termijn vallen, moet beoordelen of zwaarte. Volgens hem volgt zo’n terugkijktermijn ook uit de systematiek van de APV zelf. Artikel 2:28a, eerste lid, aanhef en onder b, van de APVbepaalt immers dat geen vergunning wordt verleend als de aanvrager binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, gesloten is geweest. Een sluiting van een inrichting is een ernstig feit dat dus kennelijk maar drie jaar wordt tegengeworpen. Dat rechtvaardigt dat de feiten die eiser worden tegengeworpen ook niet langer dan drie jaar meetellen. Hooguit kan volgens eiser nog gedacht worden aan een terugkijktermijn van vijf jaar, omdat de burgemeester op het aanvraagformulier vraagt naar antecedenten in de laatste vijf jaar. De burgemeester hanteert echter geen terugkijktermijn en dat mag volgens eiser niet. Ook heeft de burgemeester ten onrechte geen oordeel gegeven over de zwaarte van de antecedenten. Volgens eiser gaat het hier om lichte overtredingen die eiser niet eindeloos lang mogen worden nagedragen.
18. De rechtbank geeft eiser geen gelijk in zijn standpunt dat de burgemeester gehouden zou zijn een vaste terugkijkperiode te hanteren. Dat blijkt niet uit de genoemde uitspraken en ook de systematiek van de APV leidt niet tot zo’n terugkijkperiode. De burgemeester heeft terecht op de zitting toegelicht dat het feit dat hij bij een eerdere sluiting van een inrichting altijd gehouden is om een horecavergunning drie jaar lang te weigeren, losstaat van zijn bevoegdheid om het levensgedrag van een aanvrager te beoordelen. Het gaat hier om twee verschillende bepalingen waarbij de burgemeester in het tweede geval beoordelingsruimte heeft en in het eerste geval niet.
18. Dat neemt echter niet weg dat de burgemeester wel moet motiveren waarom hij de antecedenten van eiser allemaal bij zijn beoordeling betrekt. De burgemeester moet motiveren waarom de antecedenten in dit geval – ondanks het tijdsverloop bij een aantal van die antecedenten – nog relevant zijn voor het levensgedrag van eiser en wat concreet de vrees rechtvaardigt dat eiser het horecabedrijf niet naar behoren zal exploiteren. De burgemeester zal bovendien moeten motiveren waarom hij de feiten en omstandigheden ernstig genoeg vindt om tot de conclusie te komen dat eiser niet aan de voorwaarde voldoet dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Bij zijn beoordeling, die uiteindelijk moet waarborgen dat het horecabedrijf niet zal worden geëxploiteerd op een wijze die gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat zal de burgemeester ook kunnen betrekken dat eiser al twintig jaar, naar gesteld zonder problemen, andere horecabedrijven exploiteert in andere steden en dat aan hem de daarvoor benodigde vergunningen zijn verleend.