ECLI:NL:RBMNE:2022:3531

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
22/1348
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning op basis van slecht levensgedrag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de burgemeester om een exploitatievergunning, alcoholvergunning en terrasvergunning te verlenen voor zijn horecabedrijf beoordeeld. De burgemeester had de vergunningen geweigerd op basis van het argument dat eiser als leidinggevende niet voldeed aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiser van slecht levensgedrag is, en dat de feiten die aan deze conclusie ten grondslag zijn gelegd niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder de Algemene Plaatselijke Verordening en de Alcoholwet, en stelt dat de burgemeester de feiten en omstandigheden die hij in zijn beoordeling betrekt, moet onderbouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk moet maken en moet motiveren hoe het voor eiser kenbaar was dat deze feiten en omstandigheden tot de weigering van de vergunningen zouden leiden. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester ook moet toelichten waarom de antecedenten van eiser, ondanks het tijdsverloop, nog relevant zijn voor zijn levensgedrag. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en motivering bij bestuursbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.H. Nas),
en

de burgemeester van de gemeente [plaats] (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.A. van Kippersluis).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de burgemeester om aan hem een exploitatievergunning, alcoholvergunning en een terrasvergunning te verlenen voor zijn horecabedrijf [horecabedrijf] [plaats] gelegen aan het adres [adres] in [plaats] . De burgemeester heeft deze vergunningen geweigerd, omdat eiser als leidinggevende van het bedrijf niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
Met het bestreden besluit van 21 januari 2022 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling van de rechtbank

Is het bestreden besluit bevoegd genomen?

1. Het bestreden besluit is ondertekend namens het college van burgemeester en wethouders (het college), terwijl het bevoegde bestuursorgaan de burgemeester is. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat het besluit onbevoegd is genomen. De burgemeester heeft namelijk aangetoond dat de verkeerde ondertekening het gevolg is van een administratieve fout. Uit een door hem overgelegd e-mailbericht van 20 januari 2022 blijkt zonder meer dat hij het bestreden besluit zelf heeft genomen. Het besluit is bovendien afgedrukt op zijn briefpapier en ook uit de formulering van het besluit blijkt dat de burgemeester daarin zelf aan het woord is. Het besluit is bevoegd genomen.

Kan op basis van de door de burgemeester gebruikte feiten worden vastgesteld dat eiser van slecht levensgedrag is?

2. De rechtbank overweegt dat het criterium ‘slecht levensgedrag’ zoals opgenomen in
artikel 2:28a, derde lid, aanhef en onder, b van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) [plaats] en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholwet [1] een open norm is. De burgemeester heeft de toepassing van dat vereiste niet verder uitgewerkt. Dat niet aan het vereiste ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt voldaan, zal door de burgemeester per geval moeten worden onderbouwd. Het zal dan ook van geval tot geval verschillen welke feiten en omstandigheden daar voor de burgemeester aanleiding toe geven.
3. De bewijslast of iemand van slecht levensgedrag is, berust bij de burgemeester. Het gaat namelijk om een belastend besluit. Het is aan de burgemeester om de relevante feiten en omstandigheden aannemelijk te maken en vervolgens te onderbouwen waarom deze feiten en omstandigheden tot de conclusie leiden dat iemand van slecht levensgedrag is. Bij deze conclusie mag de burgemeester echter niet alle feiten of omstandigheden betrekken. Gelet op het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moeten de feiten en omstandigheden die worden meegewogen in het oordeel over het levensgedrag relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Die feiten en omstandigheden moeten verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter voor dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [2]
4. De burgemeester vindt dat eiser niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, omdat hij in het verleden meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie. De burgemeester baseert dit op een screeningsadvies van de politie van 17 juni 2021. Uit dit screeningsadvies blijkt volgens de burgemeester namelijk dat eiser in 2015 twee keer is aangehouden voor belediging van de politie en één keer voor mishandeling. Hij is hiervoor veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 700,-, waarvan € 300,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast blijkt uit het screeningsadvies volgens de burgemeester dat eiser in 2016 is bekeurd voor rijden onder invloed, waarvoor hem een geldboete is opgelegd van € 325,- en dat hij in 2018 is aangehouden voor belediging van een ambtenaar in functie, waarbij hij ook onder invloed van alcohol was. In 2021 heeft hij verder een aanvaring met de politie gehad vanwege geluidsoverlast. De burgemeester concludeert op basis van deze feiten dat eiser niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Van leidinggevenden wordt namelijk verwacht dat zij een goede band opbouwen met handhavers en de politie. Er is op dat punt vanwege de genoemde incidenten geen vertrouwen in eiser.
5. Eiser betwist niet dat hij in 2015 en 2016 twee keer is veroordeeld en dat aan hem toen twee keer een geldboete is opgelegd. Hij heeft echter wel een andere visie op de genoemde incidenten in 2018 en 2021 en hij wijst erop dat deze twee incidenten niet hebben geleid tot een strafrechtelijke vervolging, laat staan tot een veroordeling. Ook vindt eiser dat de burgemeester – gelet op de betwisting van de aard en het verloop van de recente incidenten – niet had kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar het screeningsadvies. Dit is namelijk niet een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt document en bovendien kan uit het advies niet worden opgemaakt op welke stukken de weergave in het advies is gebaseerd.
6. De rechtbank volgt de burgemeester in zijn standpunt dat het niet nodig is dat feiten en omstandigheden, die de burgemeester relevant vindt, hebben geleid tot strafrechtelijke vervolging en tot een veroordeling. De feiten die de burgemeester in aanmerking wil nemen bij zijn beoordeling, moeten echter wel eerst voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De burgemeester heeft daarvoor verwezen naar het screeningsadvies en stelt zich op het standpunt dat wat daarin staat vermeld juist is. De burgemeester heeft toegelicht dat hij altijd een screeningsadvies van de politie opvraagt en uitgaat van de juistheid daarvan, omdat politieagenten er geen belang bij hebben om iets anders te verklaren dan de waarheid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de burgemeester hiermee te gemakkelijk voorbij aan de door eiser betwiste onderdelen van het screeningsadvies. Dit screeningsadvies is namelijk niet op ambtseed of ambtsbelofte door een politieambtenaar opgesteld. Het is niet duidelijk wie het advies concreet heeft opgesteld en het is niet door een ambtenaar ondertekend. De burgemeester heeft op de zitting ook erkend dat het screeningsadvies niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgesteld. In het advies wordt gesteld dat het is gebaseerd op processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Uit het advies wordt echter niet duidelijk welke informatie uit welke bron afkomstig is en dat is wel relevant want aan een op ambtseed opgesteld proces-verbaal komt een andere bewijswaarde toe dan bijvoorbeeld aan een politiemutatie. Dit alles samen maakt dat ook aan het screeningsadvies niet dezelfde bewijswaarde kan worden toegedicht als aan een op ambtseed of ambtsbelofte opgestelde proces-verbaal van de politie of een op ambtseed of ambtsbelofte opgestelde bestuurlijke rapportage. Aan een screeningsadvies komt echter wel enige bewijskracht toe, maar als eiser de inhoud ervan betwist, moet de burgemeester daar onderzoek naar doen en kan hij niet volstaan met een enkele verwijzing naar het screeningsadvies en stellen dat eiser aan zet is om de inhoud van het advies te ontkrachten.
8. De burgemeester heeft bij de gedingstukken ook een proces-verbaal van verhoor van 11 maart 2018 gevoegd. Dit is weliswaar een op ambtsbelofte opgesteld proces-verbaal, maar dit proces-verbaal is een proces-verbaal van verhoor. Daarin is uitsluitend weergegeven welke vragen er zijn gesteld aan eiser. Er zijn geen feiten weergegeven en ook geen conclusies getrokken. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit dit proces-verbaal blijkt dat eiser de politie zeer onheus heeft bejegend. Zonder toelichting ziet de rechtbank niet hoe de burgemeester tot die conclusie komt.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat de burgemeester de feiten die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft het bestreden besluit daarmee niet zorgvuldig voorbereid en alleen al daarom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De burgemeester zal dus opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen.
Wat moet de burgemeester bij het nieuw te nemen besluit verder in acht nemen?
10. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij op dit moment veel schade lijdt, omdat hij geld heeft geïnvesteerd in de horecagelegenheid en dat hij langdurige financiële verplichtingen is aangegaan met het oog op de exploitatie daarvan. Hij wil zo snel mogelijk duidelijkheid over zijn aanvraag. Die duidelijkheid kan de rechtbank niet geven, omdat de beoordeling van het levensgedrag tot de bevoegdheid van de burgemeester behoort en hij daarin beoordelingsruimte heeft. Het is niet aan de rechtbank om daarin te treden. Dat neemt niet weg dat de rechtbank een aantal beroepsgronden van eiser hierna nog zal bespreken, zodat de burgemeester daar bij het nemen van een nieuw besluit rekening kan houden.
Is de wijze waarop de burgemeester het levensgedrag van eiser beoordeelt voldoende kenbaar?
10. Als, zoals in dit geval, de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn niet nader is gespecificeerd in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk en de burgemeester dit tóch als weigeringsgrond aan iemand wil tegenwerpen, moet de motivering van de burgemeester aan een aantal eisen voldoen. Eén van die eisen is dat de burgemeester moet motiveren hoe iemand vooraf had kunnen weten dat hij, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in zijn geval, niet aan de voorwaarden voldoet. De Afdeling heeft deze eis in de hiervoor in de voetnoot genoemde uitspraken van 25 mei 2022 en 1 juli 2022 opgenomen. Deze zogenaamde ‘kenbaarheidseis’ moet waarborgen dat er alleen feiten en omstandigheden bij de besluitvorming worden betrokken waarvan het voor iedereen evident is dat zij ertoe leiden dat iemand niet aan de voorwaarde voldoet dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
10. Eiser heeft aangevoerd dat het voor hem een volkomen verrassing was dat de door de burgemeester genoemde antecedenten in de weg zouden staan aan de verlening van de gevraagde vergunningen. Hij heeft toegelicht dat hij in andere gemeenten ook horecagelegenheden exploiteert en dat de antecedenten uit 2015, 2016 en 2018, die bij die gemeenten ook bekend waren, niet in de weg hebben gestaan aan verlening van de daarvoor benodigde vergunningen. Ook een onderzoek van het landelijk bureau Bibob [3] heeft niet tot een weigering van vergunningen geleid.
13. De burgemeester heeft toegelicht dat hij een bestendige gedragslijn hanteert, waarbij altijd advies aan de politie wordt gevraagd. Eiser had volgens de burgemeester op basis van het aanvraagformulier kunnen weten wat er bij de besluitvorming betrokken zou worden. Op het aanvraagformulier is immers gevraagd of eiser in de afgelopen vijf jaar is aangemerkt als verdachte en of er zich veroordelingen, boetes of schikkingen hebben voorgedaan. Als het beoordelingskader eiser niet duidelijk was, had hij volgens de burgemeester zelf contact met de burgemeester op kunnen nemen en kunnen vragen om een nadere uitleg. De burgemeester heeft een eigen beoordelingskader en het is niet relevant wat andere burgemeesters hebben geoordeeld over het levensgedrag van eiser. Daarbij is ook niet uitgesloten dat die andere burgemeesters niet hebben beschikt over de informatie waarover de burgemeester beschikt.
13. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester met deze motivering niet aan de kenbaarheidseis heeft voldaan. De gestelde bestendige gedragslijn is namelijk nergens vastgelegd of bekendgemaakt. Dat de burgemeester een advies van de politie opvraagt, geeft weliswaar zijn vaste werkwijze weer maar zegt niets over de manier waarop hij het gegeven advies vervolgens bij zijn beoordeling betrekt. Daar komt bij dat eiser op het aanvraagformulier is gevraagd naar - kort gezegd - antecedenten over de afgelopen vijf jaar niets zegt over de manier waarop die antecedenten vervolgens bij de besluitvorming worden betrokken en hoe zij worden gewogen. Sterker nog: door alleen te vragen naar antecenten in de afgelopen vijf jaar, heeft de burgemeester via het aanvraagformulier juist de indruk gewekt dat alleen die antecedenten relevant zouden zijn, wat gelet op het feit dat de burgemeester ook antecedenten uit 2015 meeweegt kennelijk niet het geval is. Het ligt verder niet op de weg van eiser om actief navraag te doen bij de burgemeester naar zijn gedragslijn: de kern van de kenbaarheidseis is nu juist dat het zonder meer voor iedereen duidelijk is dat bepaalde feiten en omstandigheden in dit geval maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
13. De burgemeester zal dus – als hij daar in het nieuw te nemen besluit aan toekomt – moeten motiveren hoe het eiser duidelijk had kunnen zijn dat de genoemde antecedenten in zijn geval in de weg stonden aan vergunningverlening. Als de burgemeester dat niet kan, zal hij de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moeten herzien.
Voldoet het besluit aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel?
13. Uit de hiervoor genoemde twee uitspraken van de Afdeling volgt verder dat de toepassing van de voorwaarde dat iemand niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is op grond van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet verder mag gaan dan nodig is om te waarborgen dat horecabedrijven worden geëxploiteerd op een manier die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. [4] Dit betekent dat geringe feiten en omstandigheden die te maken hebben met het levensgedrag op zichzelf bezien niet mogen leiden tot een weigering van een vergunning en dat feiten en omstandigheden die wel kunnen leiden tot het oordeel dat de aanvrager van slecht levensgedrag is, niet gedurende een onredelijke lange periode in de weg mogen blijven staan aan verlening van de gevraagde vergunning. De burgemeester moet daarom motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen.
17. Eiser heeft aangevoerd dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de burgemeester dus altijd een terugkijktermijn moet hanteren en dat hij vervolgens de feiten en omstandigheden die binnen die termijn vallen, moet beoordelen of zwaarte. Volgens hem volgt zo’n terugkijktermijn ook uit de systematiek van de APV zelf. Artikel 2:28a, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV [5] bepaalt immers dat geen vergunning wordt verleend als de aanvrager binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, gesloten is geweest. Een sluiting van een inrichting is een ernstig feit dat dus kennelijk maar drie jaar wordt tegengeworpen. Dat rechtvaardigt dat de feiten die eiser worden tegengeworpen ook niet langer dan drie jaar meetellen. Hooguit kan volgens eiser nog gedacht worden aan een terugkijktermijn van vijf jaar, omdat de burgemeester op het aanvraagformulier vraagt naar antecedenten in de laatste vijf jaar. De burgemeester hanteert echter geen terugkijktermijn en dat mag volgens eiser niet. Ook heeft de burgemeester ten onrechte geen oordeel gegeven over de zwaarte van de antecedenten. Volgens eiser gaat het hier om lichte overtredingen die eiser niet eindeloos lang mogen worden nagedragen.
18. De rechtbank geeft eiser geen gelijk in zijn standpunt dat de burgemeester gehouden zou zijn een vaste terugkijkperiode te hanteren. Dat blijkt niet uit de genoemde uitspraken en ook de systematiek van de APV leidt niet tot zo’n terugkijkperiode. De burgemeester heeft terecht op de zitting toegelicht dat het feit dat hij bij een eerdere sluiting van een inrichting altijd gehouden is om een horecavergunning drie jaar lang te weigeren, losstaat van zijn bevoegdheid om het levensgedrag van een aanvrager te beoordelen. Het gaat hier om twee verschillende bepalingen waarbij de burgemeester in het tweede geval beoordelingsruimte heeft en in het eerste geval niet.
18. Dat neemt echter niet weg dat de burgemeester wel moet motiveren waarom hij de antecedenten van eiser allemaal bij zijn beoordeling betrekt. De burgemeester moet motiveren waarom de antecedenten in dit geval – ondanks het tijdsverloop bij een aantal van die antecedenten – nog relevant zijn voor het levensgedrag van eiser en wat concreet de vrees rechtvaardigt dat eiser het horecabedrijf niet naar behoren zal exploiteren. De burgemeester zal bovendien moeten motiveren waarom hij de feiten en omstandigheden ernstig genoeg vindt om tot de conclusie te komen dat eiser niet aan de voorwaarde voldoet dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Bij zijn beoordeling, die uiteindelijk moet waarborgen dat het horecabedrijf niet zal worden geëxploiteerd op een wijze die gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat zal de burgemeester ook kunnen betrekken dat eiser al twintig jaar, naar gesteld zonder problemen, andere horecabedrijven exploiteert in andere steden en dat aan hem de daarvoor benodigde vergunningen zijn verleend.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb omdat het onderzoek niet zorgvuldig genoeg is geweest en het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
De burgemeester zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen binnen zes weken. Hij zal daarbij eerst de feiten en omstandigheden op basis waarvan hij zijn beoordeling maakt voldoende aannemelijk moeten maken. Als dat niet lukt, dan kan het vereiste dat eiser niet enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn, hem niet worden tegengeworpen. Als dat wel lukt, dan zal de burgemeester vervolgens moeten motiveren hoe voor eiser kenbaar kon zijn dat deze feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Daarna zal de burgemeester nog moeten toelichten waarom die feiten en omstandigheden gelet op het tijdsverloop relevant zijn en waarom zij niet gering zijn. Ook zal de burgemeester in dat verband moeten toelichten waarom uit die feiten en omstandigheden volgt dat eiser niet aan de voorwaarde voldoet dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor finale geschilbeslechting, omdat de uitkomst van de procedure onzeker is. De burgemeester moet een geheel nieuwe beoordeling van maken. De situatie leent zich daarmee niet voor een bestuurlijke lus.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de burgemeester ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de burgemeester op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Plaatselijke Verordening [plaats] (geldend van 1 januari 2022 tot en met 9 maart 2022)Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf
1.Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
[…].
Artikel 2:28a Weigeringsgronden
1. De burgemeester weigert de vergunning indien:
[...]
b. de aanvrager binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, gesloten is geweest.
[…]
3. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 dienen de houder, dan wel indien de houder een rechtspersoon is, degenen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefenen in het horecabedrijf, aan de volgende eisen te voldoen:
[…]
b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;
[…].
AlcoholwetArtikel 3
1Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
[…]
Artikel 7
1 Een vergunning is vereist voor iedere inrichting.
2 Geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf of slijtersbedrijf anders dan in een inrichting.
3 Indien een terras onderdeel is van een inrichting, die onderdeel uitmaakt van een winkel wordt slechts een vergunning ten aanzien van het terras verleend, indien dit onmiddellijk aansluit aan een horecalokaliteit. Voor de overige terrassen wordt slechts vergunning verleend, indien zij in de onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit zijn gelegen.
Artikel 8
1 Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
[…]
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
[…].

Voetnoten

1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1493 en 1 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1560.
3.Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4.Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Dienstenrichtlijn.
5.Zoals die gold op het moment waarop het bestreden besluit werd genomen.