ECLI:NL:RBMNE:2024:2559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/2992
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid door CBR

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Dit besluit, genomen op 15 februari 2023, was gebaseerd op het feit dat eiser niet (volledig) had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Eiser had eerder uitstel gevraagd vanwege zijn verblijf en werkzaamheden in Canada, wat door het CBR was gehonoreerd. Echter, na meerdere verzoeken om uitstel en het niet tijdig deelnemen aan het onderzoek, verklaarde het CBR het rijbewijs ongeldig.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het CBR niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat eiser voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn niet-meewerken. Eiser had de verplichting om tijdig actie te ondernemen en het CBR had in redelijkheid geen verder uitstel hoeven verlenen. De rechtbank concludeert dat de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren in stand blijft, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.M. Meij-Brummelhuis),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het CBR van 15 februari 2023 om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren, omdat hij niet (volledig) heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid.
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing van het CBR om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat het CBR eiser onvoldoende heeft geïnformeerd en daarin onzorgvuldig heeft gehandeld. Verder had het CBR naar het oordeel van de rechtbank eiser geen nadere uitstel hoeven verlenen voor deelname aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Het CBR heeft bij besluit van 29 september 2021 bepaald dat eiser zich moet onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. In dat besluit is vermeld dat het onderzoek niet vrijblijvend is en dat het niet meewerken leidt tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs. Ook vermeldt het besluit dat eiser de opleggingskosten en de uitvoeringskosten moet betalen.
3.1.
Op 14 december 2021 stuurt het CBR een bevestiging aan eiser dat hij de uitvoeringskosten heeft betaald. Op 15 december 2021 stuurt het CBR aan eiser een brief met een verwijzing voor het maken van een afspraak voor het onderzoek. In de brief wordt vermeld dat eiser er voor moet zorgen dat het onderzoek in elk geval voor 9 februari 2022 plaatsvindt. Naar aanleiding van deze brief verzoekt de vader van eiser bij brief van 29 december 2021 namens eiser om uitstel, omdat eiser door zijn verblijf en werkzaamheden in Canada geen gehoor kan geven aan de afspraak. Eiser zou begin juni terug zijn in Nederland. Op basis van een overgelegde arbeidsovereenkomst van eiser verleent het CBR het gevraagde uitstel. Daarbij wordt gemeld dat in mei 2022 nogmaals een brief met een verwijzing zal worden verstuurd.
3.2.
Op 16 juni 2022 verzoekt de vader van eiser per e-mail het CBR om een nieuwe verwijzing te sturen zodat een afspraak gemaakt kan worden voor het onderzoek. Op 17 juni 2022 stuurt het CBR een verwijzing voor het maken van een afspraak voor het onderzoek. In die brief wordt als uiterlijke datum voor het onderzoek 12 augustus 2022 genoemd.
3.3.
Op 29 juni 2022 neemt de vader van eiser weer per e-mail contact met het CBR op, omdat de werkzaamheden van eiser in Canada zijn verlengd. Hij verzoekt opnieuw om uitstel. Dit verzoek weigert het CBR aanvankelijk. Na verder contact, onder andere in het kader van een door eiser ingestelde klachtprocedure, wordt aan eiser gemeld dat bij hoge uitzondering nog een keer uitstel wordt verleend. Op 24 oktober 2022 wordt een nieuwe brief met een verwijzing verzonden aan eiser. Daarin staat vermeld dat eiser er voor moet zorgen dat uiterlijk 19 december 2022 het onderzoek plaatsvindt.
3.4.
Op 19 december 2022 stuurt het CBR een herinnering dat het rapport van het onderzoek uiterlijk 13 februari 2023 door het CBR ontvangen moet zijn. Bij besluit van 15 februari 2023 verklaart het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig vanaf 22 februari 2022 omdat eiser niet (volledig) heeft meegewerkt aan het onderzoek.
3.5.
Bij brief van 21 februari 2023 informeert het CBR eiser dat hij uitvoeringskosten moet betalen alvorens hij een nieuwe afspraak voor het onderzoek kan inplannen.
Heeft het CBR onzorgvuldig gehandeld door eiser onvoldoende te informeren?
4. Eiser stelt dat het CBR onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet volledig te informeren over de verschillende mogelijkheden voor het betalen van de uitvoeringskosten. Eiser wijst er op dat hij tijdig de uitvoeringskosten heeft betaald. Later ontdekte hij door eigen onderzoek op de website van het CBR dat hij het betalen achterwege had kunnen laten en nog drie jaar had kunnen sparen. In zijn situatie had deze optie hem geholpen, omdat hij geruime tijd in Canada verbleef. Eiser stelt dat het CBR hem had moeten informeren over deze mogelijkheid. Hij heeft nu twee keer de uitvoeringskosten moeten betalen. Dit had kunnen worden voorkomen als het CBR hem goed had geïnformeerd.
4.1.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat eiser op juiste wijze is voorgelicht. In het besluit waarbij het onderzoek aan eiser is opgelegd, staat duidelijk wat de consequenties zijn van het niet betalen van de uitvoeringskosten. Ook is eiser gewezen op de mogelijkheid van een betalingsregeling. Het uitgangspunt is dat betaald wordt, op straffe van het ongeldig verklaren van het rijbewijs. De informatie op de website waar eiser naar verwijst, doet niets af aan de verplichting om mee te werken aan het onderzoek en de consequenties van het niet betalen van de uitvoeringskosten.
4.2.
De rechtbank constateert dat in de brief van 1 november 2021 van het CBR aan eiser met de factuur voor de uitvoeringskosten is verwezen naar de mogelijkheid om een betalingsregeling af te spreken. Daarnaast is voor nadere vragen verwezen naar de website van het CBR en is een telefoonnummer van het CBR vermeld. Eiser had langs die weg informatie kunnen vragen over de mogelijkheden of onmogelijkheden over het betalen van de uitvoeringskosten, te meer in het geval hij meende dat zijn omstandigheden daar aanleiding voor gaven. Dat deze route voor hem bekend was, blijkt uit de omstandigheid dat eiser ook contact heeft opgenomen met het CBR om uitstel te vragen voor deelname aan het onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser langs die weg ook actief navraag kunnen doen naar de informatie op de website waar hij naar verwijst. [1] De omstandigheid dat het CBR eiser niet zelf op die specifieke informatie heeft gewezen, is naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. Daarbij overweegt de rechtbank dat het CBR op de zitting heeft toegelicht dat die informatie verwijst naar de omstandigheid dat als een rijbewijs drie jaar ongeldig is wegens het niet mee werken aan het onderzoek, een gezondheidsverklaring noodzakelijk is om een nieuw rijbewijs aan te vragen. De informatie op de website wijst betrokkenen er dus op dat iemand nog drie jaar de tijd heeft om alsnog aan het onderzoek mee te werken om te voorkomen dat hij in de procedure van een gezondheidsverklaring terecht komt en daarvoor hogere kosten moet maken. Deze informatie laat het uitgangspunt van de wetgever dat de uitvoeringskosten van het onderzoek moeten worden betaald en dat het niet betalen daarvan leidt tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs dan ook onverlet. [2]
4.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van een optionele regeling voor het betalen van de uitvoeringskosten waar het CBR eiser actief van op de hoogte had moeten brengen. Van onzorgvuldig handelen door het CBR is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het CBR verder uitstel moeten verlenen?
5. Eiser acht het onbegrijpelijk en onzorgvuldig dat het CBR geen nadere uitstel voor deelname aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft verleend. Daartoe stelt eiser dat het niet duidelijk is waarom het onderzoek zo spoedig mogelijk zou moeten plaatsvinden. Niet het CBR, maar eiser ondervindt immers de nadelen als dat onderzoek langer op zich laat wachten en daarmee ook de schorsing van het rijbewijs voortduurt. Na het tweede uitstel was bovendien al bijna een jaar verstreken. Het is eiser niet duidelijk waarom een jaar nog wel als “zo spoedig mogelijk” wordt gezien, maar anderhalf jaar kennelijk niet meer. Ook wijst eiser er op dat het CBR in zijn verblijf in Canada eerder wel reden zag voor het verlenen van uitstel. Het is onduidelijk waarom dit uitstel niet verder verleend had kunnen worden.
5.1.
Het CBR voert aan dat uit de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) volgt dat het onderzoek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Verder wijst het CBR er op dat zij onder omstandigheden bereid zijn mee te denken. In dit geval is tot twee keer toe uitstel verleend vanwege het verblijf van eiser in het buitenland. Het CBR kan zich namelijk voorstellen dat iemand die in het buitenland verblijft veel kosten moet maken om alsnog aan het onderzoek deel te nemen. Gedurende de procedure heeft eiser te kennen gegeven dat een verwijzing in juni en november 2022 plaats kon vinden. Het CBR is daar in meegegaan. Het CBR wijst er op dat het uitstel niet onbeperkt kan voortduren. Dat uiteindelijk geen uitstel meer is verleend, wil niet zeggen dat het CBR niet heeft willen mee denken. Volgens het CBR komt het voor rekening en risico van eiser dat hij de keuze heeft gemaakt zijn werk (herhaaldelijk) te laten prevaleren boven het verlenen van medewerking aan het onderzoek naar de rijgeschiktheid.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR in redelijkheid eiser geen nader uitstel voor deelname aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid hoeven verlenen.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat aan eiser een onderzoek naar rijgeschiktheid is opgelegd als bedoeld in artikel 131, van de Wvw 1994 in samenhang gelezen met artikel 23, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling). Uit artikel 133, zesde lid, van de Wvw 1994 volgt dat dergelijk onderzoek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Uit artikel 133, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Reglement rijbewijzen volgt vervolgens dat het tijdstip van het onderzoek door het CBR wordt vastgesteld zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de volledige betaling van de kosten van het onderzoek. Als betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, wordt in beginsel weer zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats van het onderzoek door het CBR opnieuw vastgesteld. Dat betekent dat uit de wettelijke kaders volgt dat na de betaling van de uitvoeringskosten het onderzoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt en dat het CBR zo spoedig mogelijk vaststelt wanneer en waar het onderzoek plaatsvindt.
5.4.
De rechtbank stelt verder vast dat uit artikel 132 van de Wvw 1994 volgt dat eiser verplicht was om medewerking te verlenen aan het onderzoek én dat het CBR het rijbewijs ongeldig moet verklaren als eiser die medewerking niet verleend. Uit artikel 24 van de Regeling volgt dat een betrokkene geen medewerking verleent aan het onderzoek naar de rijgeschiktheid als hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven. Gelet op de bewoordingen komt het CBR een zekere ruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene een geldige reden van verhindering heeft. Dat maakt echter niet dat in dat verband plaats is voor een belangenafweging. Een dergelijke afweging kan slechts worden gemaakt bij toepassing van een bevoegdheid ter zake waarvan een bestuursorgaan beleidsvrijheid heeft en dus kan besluiten de bevoegdheid niet aan te wenden, ook indien aan de voorwaarden voor aanwending van de bevoegdheid is voldaan. Die situatie doet zich in dit geval niet voor. [3]
5.5.
In dit geval heeft het CBR aanvankelijk in het verblijf van eiser in Canada en zijn werkzaamheden daar een geldige reden voor verhindering gezien. Daarbij heeft het CBR opgemerkt dat dit uitstel bij hoge uitzondering wordt verleend en is aangekondigd dat in mei een nieuwe brief met verwijzing zou volgen. Op de zitting is naar voren gekomen dat het CBR daarbij heeft willen aansluiten bij de opmerking in het verzoek om uitstel dat eiser in juni 2022 weer terug zou zijn in Nederland. Op 17 juni 2022 is op verzoek van de vader van eiser een nieuwe verwijzingsbrief toegestuurd, zodat een afspraak gemaakt kon worden voor het onderzoek. Op de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij wel voornemens was om in die periode naar Nederland te komen, maar uiteindelijk toch in Canada is gebleven. Daaruit maakt de rechtbank op dat bij zijn verzoek om een verwijzing op 16 juni 2022 het voor eiser al duidelijk was of had kunnen zijn dat hij ook niet aan de in die brief gestelde termijn zou kunnen voldoen. Vervolgens heeft het CBR eiser uitstel verleend tot november 2022. Daarbij heeft het CBR aangesloten bij een e-mailbericht van de vader van eiser waarin wordt gevraagd wat de consequenties zouden zijn als eiser pas in november 2022 zou kunnen deelnemen aan het onderzoek. Op de zitting is gebleken dat eiser in de periode van 26 oktober 2022 tot 17 november 2022 in Nederland verbleef. Volgens eiser heeft hij wel geprobeerd om een nieuwe afspraak te maken voor het onderzoek, maar is dit naar eigen zeggen niet tijdig gelukt. Eiser onderbouwt dit niet. Uit het dossier blijkt ook niet dat eiser in die periode contact met het CBR heeft opgenomen om deze gestelde onmogelijkheid voor hem om tijdig een afspraak te maken, te bespreken.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR eiser voldoende gelegenheid geboden om mee te werken aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat het CBR telkens heeft aangesloten bij de informatie die eiser zelf over zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het onderzoek naar voren heeft gebracht. Eiser heeft vervolgens zelf de afweging gemaakt om in afwijking van eerdere aan het CBR verleende informatie langer te verblijven in Canada. De consequenties daarvan komen voor rekening en risico van eiser. Gelet op de medewerkingsverplichting die voortvloeit uit het wettelijk kader, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser om tijdig actie te ondernemen om er voor te zorgen dat het onderzoek binnen de gestelde periode kon plaatsvinden. Het CBR heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden was voor verder uitstel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing van het CBR om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren in stand blijft.
6.1.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in samenhang gelezen met artikel 24, aanhef onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2415, r.o. 2.4.1.