Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
C/16/571207 / JE RK 24-345 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Utrecht,
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Utrecht,
1.Het verloop van de procedure
- de verzoekschriften van de GI met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op
- het verzoekschrift van de moeder met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 februari 2024;
- een e-mail van de moeder met aanvullende stukken, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024;
- een e-mail van de moeder met daarin een aanvullende verklaring vanuit het netwerk en het toetsingskader, binnengekomen bij de rechtbank op 11 maart 2024.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de stiefvader;
2.De feiten
3.De verzoeken
In de zaak C/16/568584 / JE RK 24-56 (verlenging ondertoezichtstelling)
4.4. De standpunten
De zorgregeling van [minderjarige] met de vader bestaat uit één contactmoment per twee weken op maandag uit school tot na het avondeten. Van verdere uitbreiding wordt voorlopig afgezien, omdat [minderjarige] klem zit. Er zijn aanhoudende zorgen over de moeizame samenwerking met de moeder. Zij omringt zich met (professionele) contacten die zich zeer diskwalificerend opstellen tegenover de gezinsvoogd en zij wil alles op eigen voorwaarden doen en weigert mee te werken, wat het behalen van resultaten in de weg staat.
De vader heeft hier na de schriftelijke aanwijzing en een anonieme melding over de situatie bij de moeder, inmiddels mee ingestemd, de moeder nog steeds niet. De GI vraagt daarom de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en vervangende toestemming voor het NIFP-onderzoek omdat zij verwacht dat de moeder niet zal meewerken. De moeder heeft namelijk ook niet meegewerkt aan de inzet van een kindercoach voor [minderjarige] . De vervangende toestemming geldt zowel voor de moeder zelf, als voor de toestemming die [minderjarige] moet geven. Het NIFP-onderzoek zal voor de GI de basis zijn voor de verdere besluitvorming, waarbij ook een verzoek voor een machtiging uithuisplaatsing in beeld kan komen.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , dit blijkt ook niet uit de stukken. Het enige doel van de ondertoezichtstelling is dan ook om de omgang tussen de vader en [minderjarige] vorm te geven. Volgens de Hoge Raad is dit niet voldoende om de ondertoezichtstelling te verlengen.
De moeder heeft aangegeven dat zij wil meewerken aan de kindercoach, maar de GI stelt dat de moeder dit te laat heeft aangegeven en nu wordt er gekeken naar een NIFP-onderzoek. Het NIFP-onderzoek staat echter niet in het plan van aanpak. Inzake de schriftelijke aanwijzing dient de GI aan te tonen dat de moeder niet aan het plan van aanpak wil meewerken. Deze motivering slaagt niet omdat een NIFP-onderzoek geen onderdeel uitmaakt van het plan van aanpak. Daarnaast kan het verzoek tot vervangende toestemming alleen werken als [minderjarige] wil meewerken aan het onderzoek. Als [minderjarige] zegt dat hij niet wil meewerken dan heeft vervangende toestemming geen nut. Het kan zich alleen richten tegen de ouders met gezag.
5.De beoordeling
Beslissing
Dat betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd tot 4 maart 2025, de schriftelijke aanwijzing van 14 februari 2024 ten aanzien van de moeder wordt bekrachtigd en dat de kinderrechter in plaats van de moeder én in plaats van [minderjarige] vervangende toestemming verleent voor de medische behandeling van [minderjarige] , inhoudende een NIFP-onderzoek. Daaruit volgt ook dat het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, wordt afgewezen. De kinderrechter zal evenmin ambtshalve een bijzondere curator voor [minderjarige] benoemen. De kinderrechter zal deze beslissingen hierna uitleggen.
“
Het contact tussen [minderjarige] en de vader is sinds 2019 zeer beperkt. [minderjarige] gaat op dit moment om de week op maandag uit school naar de vader toe en blijft daar eten. Het is onduidelijk waarom er geen uitgebreidere zorgregeling of contact tussen [minderjarige] en zijn vader tot stand komt. (…)Net als de raad [voor de kinderbescherming] en de GI vindt het hof het cruciaal voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat [minderjarige] een zorgregeling met de vader heeft die hen beiden in staat stelt een kwalitatief sterke band met elkaar op te bouwen. Bij kinderen die een ouder niet of niet voldoende zien, kan de ontwikkeling van hun identiteit en autonomie in de knel komen. Hoewel de moeder zegt dat zij [minderjarige] stimuleert in het contact met de vader heeft dat nog steeds niet geleid tot uitbreiding van de zorgregeling. Het hof vindt het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en de vader zorgelijk.
Het is de GI niet gelukt om een kindercoach voor [minderjarige] in te zetten. De moeder heeft dit afhankelijk gesteld van een veelheid aan voorwaarden, waarmee zij de volledige regie over de inzet van deze hulpverlening lijkt te willen houden. Dit patroon speelt gedurende de hele looptijd van de ondertoezichtstelling. Dit is inmiddels de vierde schriftelijke aanwijzing aan de moeder die de kinderrechter moet beoordelen.
Er zijn op meerdere vlakken zorgen over [minderjarige] en deze zijn nog niet afgenomen. De GI maakt zich zorgen over de emotionele onveiligheid die [minderjarige] kan ervaren. Dit ziet onder andere op zijn eigen autonomie en de (toestemming voor) de relatie met zijn vader. [minderjarige] heeft nog steeds beperkt contact met de vader – en de familie van de vader – en de moeder ziet en/of erkent de zorgen die er over [minderjarige] zijn niet.
De kinderrechter heeft in haar beschikking van 20 augustus 2021 al toestemming gegeven voor de opbouw van het contact met de vader naar een zaterdag in de twee weken van 10.00 uur tot 20.00 uur. Bij beschikking van 26 juli 2023 heeft de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing op dit punt bekrachtigd. En nog is deze uitbreiding niet gelukt. De GI heeft voorlopig besloten om [minderjarige] niet langer met de strijd hierover te belasten. Maar dat betekent niet dat er op dit punt geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging.
Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden en brengt ook verplichtingen voor de ouder met gezag mee. Een ondertoezichtstelling beperkt namelijk het gezag van de ouder.
De GI kan ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3. lid 1 van de Jeugdwet óf indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen (artikel 1:263 lid 1 BW).
Op grond van artikel 1:263 lid 3 BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI een schriftelijke aanwijzing bekrachtigen. Op grond van artikel 1:264 lid 1 BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken de aanwijzing vervallen te verklaren.
De kinderrechter acht voor deze beslissing het volgende van belang. Bij de moeder wordt, zoals hiervoor al overwogen, een patroon gezien waarbij zij in beginsel haar medewerking weigert dan wel die afhankelijk stelt van de beantwoording van een veelheid aan vragen. Hieruit blijkt dat de moeder wantrouwend is tegenover de GI en overige hulpverlening die de GI wil inzetten. De moeder heeft dit ook bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft namelijk benoemd dat zij enkel met de GI wil communiceren via de email omdat zij ‘een hoog wantrouwen gehalte’ heeft.
Doordat hulpverlening niet van de grond is gekomen is de kinderrechter, tezamen met de GI, van oordeel dat het noodzakelijk is om nu te onderzoeken hoe het staat met de sociaal- emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Hiervoor is het nodig dat er een helder onafhankelijk deskundig beeld komt, zodat er gekeken kan worden wat er voor [minderjarige] nodig is om hem verder te laten opgroeien tot een evenwichtige (jong)volwassene. [minderjarige] groeit op dit moment op in een gesloten gezinssysteem, waarbij met groot wantrouwen naar de buitenwereld wordt gekeken.
De vraag is dan ook wat de moeder nodig heeft om haar patroon van handelen op basis van achterdocht en wantrouwen te kunnen doorbreken en wat er voor [minderjarige] nodig is om zich hiervan te kunnen losmaken en om zo meer afstand te krijgen van het gezinssysteem.
Dit kan [minderjarige] helpen om niet met datzelfde wantrouwen de buitenwereld tegemoet te treden.
Daarbij is het ook van belang dat [minderjarige] met zowel zijn moeder als zijn vader een gezonde band heeft. Op dit moment lijkt er bij [minderjarige] sprake te zijn van een ernstig loyaliteitsconflict, waarbij hij zich niet durft los te maken van zijn moeder.
Daarom staat de kinderrechter achter het besluit van de GI om een NIFP-onderzoek in te zetten. Weliswaar staat dit NIFP-onderzoek niet in het eerdere plan van aanpak, maar schriftelijke aanwijzing hierover is wel noodzakelijk teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen, waarmee ook aan een wettelijk vereiste wordt voldaan.
Op dit moment overnacht [minderjarige] niet bij de vader omdat de moeder hieraan niet wil meewerken. Het NIFP-onderzoek kan ook duidelijkheid creëren over de vraag in hoeverre de reden van de moeder om hieraan niet mee te werken gegrond is en hoe dit eventueel opgelost kan worden.
De kinderrechter geeft de GI nog in overweging om daarbij ook de volgende drie aspecten te betrekken.
Toelichting: de kinderrechter vindt het belangrijk om hier meer zicht op te krijgen omdat [minderjarige] dan qua afstand ook binnen de invloedsfeer van de moeder blijft. Daarnaast is het ook denkbaar dat een tijdelijke neutrale plaatsing eventueel noodzakelijk is voor een betere kans van slagen van een eventuele plaatsing bij de vader, mocht het onderzoek opleveren dat dit in het belang van [minderjarige] zou kunnen zijn.
Ingevolge artikel 7:446, lid 2 BW wordt onder handelingen op het gebied van de geneeskunst verstaan:
Daarnaast kunnen op basis van het NIFP-onderzoek aan de ouders opvoedingsadviezen worden gegeven en komt er meer zicht op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Dat kan ervoor zorgen dat belemmeringen voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] worden weggenomen. Dit is in het belang van [minderjarige] .
De kinderrechter acht het aannemelijk dat [minderjarige] hierdoor niet de vrijheid ervaart om tot een redelijke waardering van zijn eigen belang te komen. De moeder biedt daarvoor niet de ruimte. Dit maakt ook dat de kinderrechter vindt dat redelijkerwijs niet van [minderjarige] verlangd kan worden dat hij zelf een beslissing moet nemen over de behandeling.
Gelet op alle omstandigheden is het reëel om aan te nemen dat [minderjarige] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake zonder in ernstige gewetensnood te komen. Dit maakt dat de kinderrechter vervangende toestemming verleent aan de GI in de plaats van de toestemming van de moeder èn die van [minderjarige] .
Ook heeft zij tot voor kort niet meegewerkt aan een één-op-één gesprek van [minderjarige] en de gezinsvoogd. De verwachting is dan ook dat de bijzondere curator geen toevoeging is, naast de positie van de gezinsvoogden die het patroon van wantrouwen bij de moeder ook niet hebben kunnen doorbreken. Er zijn ook al veel wisselingen van gezinsvoogden geweest, kennelijk omdat de moeder zich jegens hen grensoverschrijdend heeft opgesteld, zo staat in het verzoekschrift.
Het toevoegen van een bijzondere curator zal de situatie rondom [minderjarige] verder compliceren. [minderjarige] heeft hulpverlening nodig en hiervoor is het nodig dat het NIFP-onderzoek gaat starten.
Ook de ouders moeten met deze hulpverlening aan de slag gaan om hun ouderrol beter in te vullen, zodat [minderjarige] niet belast wordt met de situatie en hij aan zijn ontwikkeling toe kan komen. Dit is geen verantwoordelijkheid die bij [minderjarige] moet liggen, met een eigen belangenbehartiger. De kinderrechter zal daar dus niet toe overgaan.
6.De beslissing
24 april 2024.