ECLI:NL:RBMNE:2024:2556

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/16/568584 / JE RK 24-56, C/16/571009 / JE RK 24-322, C/16/571042 / JE RK 24-324 en C/16/571207 / JE RK 24-345
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en NIFP-onderzoek in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die geboren is in 2011. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 maart 2025, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder weigert mee te werken aan de benodigde hulpverlening, wat leidt tot stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie bij de moeder en de mogelijkheden van de vader, waardoor de GI geen goede inschatting kan maken van de ontwikkelingsbedreiging en de behoeftes van [minderjarige].

De kinderrechter heeft ook besloten dat er een NIFP-onderzoek moet worden uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders. Dit onderzoek is noodzakelijk om de stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige] te doorbreken. De moeder heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren, maar dit verzoek is afgewezen. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van 14 februari 2024 ten aanzien van de moeder bekrachtigd, omdat de moeder niet meewerkt aan de hulpverlening. De vader heeft inmiddels toestemming gegeven voor het NIFP-onderzoek, wat de noodzaak van de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van hem overbodig maakt.

De kinderrechter heeft ook de vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige] verleend, inhoudende het NIFP-onderzoek, omdat de moeder en [minderjarige] zelf geen toestemming willen geven. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI de regie blijft voeren in deze zaak, zodat er gewerkt kan worden aan een verbetering van de situatie voor [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
C/16/568584 / JE RK 24-56 (verlenging ondertoezichtstelling)
C/16/571009 / JE RK 24-322 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
C/16/571042 / JE RK 24-324 (vervangende toestemming medische behandeling)
C/16/571207 / JE RK 24-345 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de eerste drie genoemde zaken van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.W. de Gruijl,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats] .
en in de laatstgenoemde zaak van
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.W. de Gruijl,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In de zaak C/16/568584 / JE RK 24-56 (verlenging ondertoezichtstelling) heeft de kinderrechter op 14 februari 2024 een eerdere beschikking gegeven. Daarbij heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 4 april 2024 en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden. Voor het procesverloop tot 14 februari 2024 verwijst de kinderrechter naar deze beschikking.
1.2.
Nadien is in deze zaak nog binnengekomen:
- een e-mail van [minderjarige] van 15 februari 2024.
1.3.
In de andere drie zaken neemt de kinderrechter de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de verzoekschriften van de GI met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op
  • het verzoekschrift van de moeder met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 februari 2024;
  • een e-mail van de moeder met aanvullende stukken, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024;
  • een e-mail van de moeder met daarin een aanvullende verklaring vanuit het netwerk en het toetsingskader, binnengekomen bij de rechtbank op 11 maart 2024.
1.4.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stiefvader;
- mevrouw [A] en de heer [B] , namens de GI.
1.5.
[minderjarige] heeft de kinderrechter een e-mail gestuurd waarin hij schrijft dat hij niet naar de rechtbank komt om met de kinderrechter te spreken. [minderjarige] heeft zijn mening over de ondertoezichtstelling verder geuit in deze mail.
1.6.
De kinderrechter heeft niet direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De aanwezige partijen konden op woensdag 27 maart 2024 na 10:00 uur de griffie van de rechtbank bellen om de uitspraak te horen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 juni 2020 [minderjarige] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 14 februari 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verder verlengd tot 4 april 2024. De beslissing over het overige deel heeft de kinderrechter aangehouden.
2.4.
De GI heeft op 14 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“1. U geeft toestemming voor het NIFP met de gekozen onderzoeksvragen: voor uzelf en voor uw zoon.
2. U werkt mee aan het diagnostisch onderzoekstraject dat NIFP zal opstellen naar aanleiding van de aanvraag en het aangeleverde dossierstukken.
3. U geeft toestemming aan het NIFP om de resultaten van de onderzoeken te delen met LJ&R.”.

3.De verzoeken

In de zaak C/16/568584 / JE RK 24-56 (verlenging ondertoezichtstelling)

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
In de zaak C/16/571009 / JE RK 24-322 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
3.2.
De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing.
In de zaak C/16/571207 / JE RK 24-345 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
3.3.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van 14 februari 2024 vervallen te verklaren.
In de zaak C/16/571042 / JE RK 24-324 (vervangende toestemming medische behandeling)
3.4.
De GI verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [minderjarige] . Deze medische behandeling betreft de inzet van het NIFP-onderzoek. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.4. De standpunten

4.1.
De GI wenst een verlenging van de ondertoezichtstelling.
De zorgregeling van [minderjarige] met de vader bestaat uit één contactmoment per twee weken op maandag uit school tot na het avondeten. Van verdere uitbreiding wordt voorlopig afgezien, omdat [minderjarige] klem zit. Er zijn aanhoudende zorgen over de moeizame samenwerking met de moeder. Zij omringt zich met (professionele) contacten die zich zeer diskwalificerend opstellen tegenover de gezinsvoogd en zij wil alles op eigen voorwaarden doen en weigert mee te werken, wat het behalen van resultaten in de weg staat.
De GI wil daarom door middel van het NIFP-onderzoek een duidelijk onderbouwd beeld krijgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de opvoedsituatie en opvoedvaardigheden van de ouders. Daarbij wil de GI een advies krijgen van het NIFP over welke (verderstrekkende) vervolgmaatregelen passend zijn en welke hulpverlening ingezet moet worden.
De vader heeft hier na de schriftelijke aanwijzing en een anonieme melding over de situatie bij de moeder, inmiddels mee ingestemd, de moeder nog steeds niet. De GI vraagt daarom de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en vervangende toestemming voor het NIFP-onderzoek omdat zij verwacht dat de moeder niet zal meewerken. De moeder heeft namelijk ook niet meegewerkt aan de inzet van een kindercoach voor [minderjarige] . De vervangende toestemming geldt zowel voor de moeder zelf, als voor de toestemming die [minderjarige] moet geven. Het NIFP-onderzoek zal voor de GI de basis zijn voor de verdere besluitvorming, waarbij ook een verzoek voor een machtiging uithuisplaatsing in beeld kan komen.
4.2.
De moeder verzoekt primair om afwijzing van de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling, de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en de vervangende toestemming voor de medische behandeling.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , dit blijkt ook niet uit de stukken. Het enige doel van de ondertoezichtstelling is dan ook om de omgang tussen de vader en [minderjarige] vorm te geven. Volgens de Hoge Raad is dit niet voldoende om de ondertoezichtstelling te verlengen.
De moeder heeft aangegeven dat zij wil meewerken aan de kindercoach, maar de GI stelt dat de moeder dit te laat heeft aangegeven en nu wordt er gekeken naar een NIFP-onderzoek. Het NIFP-onderzoek staat echter niet in het plan van aanpak. Inzake de schriftelijke aanwijzing dient de GI aan te tonen dat de moeder niet aan het plan van aanpak wil meewerken. Deze motivering slaagt niet omdat een NIFP-onderzoek geen onderdeel uitmaakt van het plan van aanpak. Daarnaast kan het verzoek tot vervangende toestemming alleen werken als [minderjarige] wil meewerken aan het onderzoek. Als [minderjarige] zegt dat hij niet wil meewerken dan heeft vervangende toestemming geen nut. Het kan zich alleen richten tegen de ouders met gezag.
De moeder heeft ter zitting de suggestie gedaan om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] . De moeder wil niet meewerken aan het NIFP-onderzoek en ziet er geen noodzaak voor. Een bijzondere curator kan echter met [minderjarige] en alle andere betrokkenen in gesprek. Er kan op die manier naar de intrinsieke wens van [minderjarige] gekeken worden.
4.3.
De vader denkt dat [minderjarige] onder ontzettende druk staat door de gehele situatie. [minderjarige] voelt zich niet vrij om te doen en laten wat hij wil en de vader heeft hier geen invloed op omdat hij [minderjarige] weinig ziet. De vader vindt de huidige situatie zorgelijk en heeft daarom, na enige twijfel, toestemming gegeven voor het NIFP-onderzoek. De vader brengt ook naar voren dat niet alleen hij geen fatsoenlijke omgang heeft met [minderjarige] , maar [minderjarige] heeft ook geen omgang met bijvoorbeeld zijn oma, tante, oom en neefjes en nichtjes van vaderszijde. De vader vindt het onbeschrijfelijk dat het contact met [minderjarige] en zijn familie wordt onthouden.

5.De beoordeling

Beslissing

5.1.
De kinderrechter wijst de verzoeken van de GI toe.
Dat betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd tot 4 maart 2025, de schriftelijke aanwijzing van 14 februari 2024 ten aanzien van de moeder wordt bekrachtigd en dat de kinderrechter in plaats van de moeder én in plaats van [minderjarige] vervangende toestemming verleent voor de medische behandeling van [minderjarige] , inhoudende een NIFP-onderzoek. Daaruit volgt ook dat het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, wordt afgewezen. De kinderrechter zal evenmin ambtshalve een bijzondere curator voor [minderjarige] benoemen. De kinderrechter zal deze beslissingen hierna uitleggen.
Verlenging ondertoezichtstelling
Juridisch kader
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW).
Waarom is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk?
5.3.
Er is op dit moment nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
De kinderrechter verwijst hierbij in de eerste plaats naar de beschikking van 14 december 2023 [1] , waarbij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep tegen de eerdere verlenging van de ondertoezichtstelling, heeft geoordeeld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. “ Daarbij overweegt het hof onder meer:

Het contact tussen [minderjarige] en de vader is sinds 2019 zeer beperkt. [minderjarige] gaat op dit moment om de week op maandag uit school naar de vader toe en blijft daar eten. Het is onduidelijk waarom er geen uitgebreidere zorgregeling of contact tussen [minderjarige] en zijn vader tot stand komt. (…)Net als de raad [voor de kinderbescherming] en de GI vindt het hof het cruciaal voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat [minderjarige] een zorgregeling met de vader heeft die hen beiden in staat stelt een kwalitatief sterke band met elkaar op te bouwen. Bij kinderen die een ouder niet of niet voldoende zien, kan de ontwikkeling van hun identiteit en autonomie in de knel komen. Hoewel de moeder zegt dat zij [minderjarige] stimuleert in het contact met de vader heeft dat nog steeds niet geleid tot uitbreiding van de zorgregeling. Het hof vindt het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en de vader zorgelijk.
Ook weegt het hof mee dat de ouders niet in staat zijn om met elkaar samen te werken en te communiceren. Zoals de vader heeft gesteld en door de moeder niet is weersproken, is er nauwelijks contact tussen hen.Het hof verwacht niet – nu dat tot op heden ook niet is gelukt – dat de ouders samen in staat zijn om er voor te zorgen dat [minderjarige] onbelast contact met de vader heeft, zonder sturing van buitenaf. De GI zal daarin een rol moeten spelen.
Het hof sluit zich ten slotte aan bij de opmerking van de raad dat het zorgelijk is dat [minderjarige]– zoals hij heeft laten weten in het gesprek met het hof en de brief die hij aan het hof heeft gegeven – een negatief beeld heeft van de GI en van hulpverleners.[minderjarige] wordt blijkbaar, bewust of onbewust, belast met ‘volwassenen zaken’, zoals de weerstand van de moeder tegen de GI.
De GI heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat zij een kindercoach voor [minderjarige] wil inschakelen om te achterhalen waarom [minderjarige] zich niet vrij voelt om (meer) naar de vader toe te gaan. Deze kindercoach zal ook naar [minderjarige] gaan kijken als onderdeel van het (gezins)systeem. Het hof vindt het van belang dat deze hulp voor [minderjarige] wordt ingezet. Hoewel de moeder en de vader tijdens de mondelinge behandeling beiden hebben gezegd dat zij hieraan zullen meewerken, is het hof van oordeel dat de hulp die nodig is om de zorgen weg te nemen, onvoldoende wordt geaccepteerd in de zin van artikel 1:255 lid 1 onder a BW. Aan de ene kant komt het hof tot dit oordeel omdat de moeder eerder niet bereid was om mee te werken aan door de GI ingezette hulpverlening en er pas sinds kort daarin een kleine verandering zichtbaar is. Aan de andere kant is dat omdat de noodzakelijke hulp zodanig moet worden geaccepteerd en benut dat het gewenste effect wordt bereikt.Hiervan is nog geen sprake, omdat de kindercoach nog niet is gestart en het hof – vanwege het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders – net als de GI en de vader, niet verwacht dat de ouders in staat zijn om de kindercoach samen in te schakelen en de juiste (onderzoeks)doelen te geven.”.
5.4.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat er sindsdien zodanige wijzigingen ten goede hebben plaatsgevonden dat daar nu anders over gedacht moet worden, integendeel.
Het is de GI niet gelukt om een kindercoach voor [minderjarige] in te zetten. De moeder heeft dit afhankelijk gesteld van een veelheid aan voorwaarden, waarmee zij de volledige regie over de inzet van deze hulpverlening lijkt te willen houden. Dit patroon speelt gedurende de hele looptijd van de ondertoezichtstelling. Dit is inmiddels de vierde schriftelijke aanwijzing aan de moeder die de kinderrechter moet beoordelen.
Er zijn op meerdere vlakken zorgen over [minderjarige] en deze zijn nog niet afgenomen. De GI maakt zich zorgen over de emotionele onveiligheid die [minderjarige] kan ervaren. Dit ziet onder andere op zijn eigen autonomie en de (toestemming voor) de relatie met zijn vader. [minderjarige] heeft nog steeds beperkt contact met de vader – en de familie van de vader – en de moeder ziet en/of erkent de zorgen die er over [minderjarige] zijn niet.
5.5.
De kinderrechter is het met de GI eens dat er onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie bij de moeder en de mogelijkheden van de vader. Hierdoor kan de GI geen goede inschatting maken van de mate van de ontwikkelingsbedreiging en de behoeftes van [minderjarige] . De moeder weigert om mee te werken aan passende hulpverlening, waardoor [minderjarige] stagneert in zijn ontwikkeling. Een gevolg hiervan kan zijn dat [minderjarige] klem komt te zitten en de omgang met de vader niet wordt uitgebreid.
De kinderrechter heeft in haar beschikking van 20 augustus 2021 al toestemming gegeven voor de opbouw van het contact met de vader naar een zaterdag in de twee weken van 10.00 uur tot 20.00 uur. Bij beschikking van 26 juli 2023 heeft de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing op dit punt bekrachtigd. En nog is deze uitbreiding niet gelukt. De GI heeft voorlopig besloten om [minderjarige] niet langer met de strijd hierover te belasten. Maar dat betekent niet dat er op dit punt geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging.
5.6.
De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat de GI het komend jaar nog betrokken blijft. Gelet op bovenstaande zorgen is het van belang dat de GI de regie blijft voeren, zodat in het belang van [minderjarige] gewerkt kan worden aan een verbetering van de situatie.
Brief aan [minderjarige]
5.7.
Tegelijk met deze beschikking stuurt de kinderrechter een email naar [minderjarige] om hem te informeren over deze beslissing. In de email is het volgende opgenomen:
“Hoi [minderjarige] ,
Dankjewel voor je email. Wat jammer dat je niet zelf gekomen bent. Ik had je graag eens ontmoet. Als kinderrechter probeer ik te beslissen wat het beste is voor een kind, in dit geval voor jou, ook al voelt dat voor jou misschien anders. Dat spijt me. Inmiddels heb ik beslist dat de jeugdbeschermer ( [A] ) nog een klein jaartje blijft. Ik heb gelezen dat je het lastig vindt om met haar te praten. Hopelijk gaat dat de komende periode beter lukken.Ik wens je het allerbeste!”.
Bekrachtiging of vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
Juridisch kader
5.8.
De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden en brengt ook verplichtingen voor de ouder met gezag mee. Een ondertoezichtstelling beperkt namelijk het gezag van de ouder.
De GI kan ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3. lid 1 van de Jeugdwet óf indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen (artikel 1:263 lid 1 BW).
Op grond van artikel 1:263 lid 3 BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI een schriftelijke aanwijzing bekrachtigen. Op grond van artikel 1:264 lid 1 BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken de aanwijzing vervallen te verklaren.
Ontvankelijkheid
5.9.
De kinderrechter constateert dat de moeder tijdig, namelijk binnen veertien dagen na de dag waarop de schriftelijke aanwijzing van 14 februari 2024 is toegezonden of uitgereikt, het verzoek tot vervallenverklaring heeft ingediend bij de rechtbank. De moeder kan dus in haar verzoek worden ontvangen. Dat betekent dat de kinderrechter ook haar verzoek inhoudelijk zal behandelen.
Beoordeling5.10. Een schriftelijke aanwijzing is te beschouwen als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en moet daarom voldoen aan de eisen van behoorlijk bestuur. Zo moet de aanwijzing onder andere deugdelijk zijn gemotiveerd en voorbereid. De kinderrechter moet zich bij de toetsing van een schriftelijke aanwijzing terughoudend opstellen, omdat de GI hierin beleidsvrijheid heeft.
5.11.
De schriftelijke aanwijzing is naar het oordeel van de kinderrechter zorgvuldig tot stand gekomen. Ook heeft de GI de schriftelijke aanwijzing voldoende gemotiveerd en heeft de GI voldoende uitleg gegeven over de zorgen die er zijn.
Schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de moeder
5.12.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling kan naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de moeder worden bekrachtigd.
De kinderrechter acht voor deze beslissing het volgende van belang. Bij de moeder wordt, zoals hiervoor al overwogen, een patroon gezien waarbij zij in beginsel haar medewerking weigert dan wel die afhankelijk stelt van de beantwoording van een veelheid aan vragen. Hieruit blijkt dat de moeder wantrouwend is tegenover de GI en overige hulpverlening die de GI wil inzetten. De moeder heeft dit ook bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft namelijk benoemd dat zij enkel met de GI wil communiceren via de email omdat zij ‘een hoog wantrouwen gehalte’ heeft.
5.13.
Vorig jaar heeft de GI op 6 maart 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven en deze zag op de hulpverlening die er voor [minderjarige] moest komen. De moeder wilde enkel dat [C] werd ingezet en dit wil zij nog steeds. Het lijkt erop dat [minderjarige] dit ook wil, omdat de moeder dit wil. De kinderrechter heeft hiervoor bij beschikking 26 juli 2023 echter vervangende toestemming geweigerd.
De GI heeft geprobeerd om een kindercoach in te zetten voor [minderjarige] . Weliswaar ontbreekt de mailwisseling over het inzetten van de kindercoach, maar de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat zij naar aanleiding van dit voorstel een mail met daarin een veelheid aan vragen heeft gestuurd naar de GI. Dit heeft de GI ertoe gebracht om een NIFP-onderzoek te gaan inzetten. Ook dit wil de moeder niet. De GI heeft geen andere handvatten meer en is daarom genoodzaakt om opnieuw een schriftelijke aanwijzing te geven. Dit bevestigt het eerder benoemde patroon.
5.14.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is onder andere ingesteld met als doel het vaststellen (en uitbreiden) van de zorgregeling met de vader. Dat doel is nog steeds niet behaald. Daarnaast waren er grote zorgen over de thuissituatie en de mogelijkheid van [minderjarige] om zich leeftijdsadequaat te ontwikkelingen. In een eerdere beschikking is ook beschreven dat de moeder [minderjarige] meer los moet laten. Op dit moment zijn er grote zorgen over de sociaal- emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en of die wel leeftijdsconform is. Hierdoor is er een nieuw doel toegevoegd aan de ondertoezichtstelling.
5.15.
De kinderrechter vindt het van belang dat het patroon van de afgelopen jaren wordt doorbroken. Daarvoor is het nodig dat er zicht komt op de oorzaken van het gedrag van de moeder en op de – mogelijk hiermee samenhangende – onderliggende problematiek van [minderjarige] .
Doordat hulpverlening niet van de grond is gekomen is de kinderrechter, tezamen met de GI, van oordeel dat het noodzakelijk is om nu te onderzoeken hoe het staat met de sociaal- emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Hiervoor is het nodig dat er een helder onafhankelijk deskundig beeld komt, zodat er gekeken kan worden wat er voor [minderjarige] nodig is om hem verder te laten opgroeien tot een evenwichtige (jong)volwassene. [minderjarige] groeit op dit moment op in een gesloten gezinssysteem, waarbij met groot wantrouwen naar de buitenwereld wordt gekeken.
De vraag is dan ook wat de moeder nodig heeft om haar patroon van handelen op basis van achterdocht en wantrouwen te kunnen doorbreken en wat er voor [minderjarige] nodig is om zich hiervan te kunnen losmaken en om zo meer afstand te krijgen van het gezinssysteem.
Dit kan [minderjarige] helpen om niet met datzelfde wantrouwen de buitenwereld tegemoet te treden.
Daarbij is het ook van belang dat [minderjarige] met zowel zijn moeder als zijn vader een gezonde band heeft. Op dit moment lijkt er bij [minderjarige] sprake te zijn van een ernstig loyaliteitsconflict, waarbij hij zich niet durft los te maken van zijn moeder.
De gezinsvoogd benoemt dat het haar niet lukt om een gesprek met [minderjarige] te voeren, omdat hij dichtklapt. Op deze manier lukt het [minderjarige] niet om zich een eigen beeld te vormen van de wereld om zich heen en van zijn vader.
Daarom staat de kinderrechter achter het besluit van de GI om een NIFP-onderzoek in te zetten. Weliswaar staat dit NIFP-onderzoek niet in het eerdere plan van aanpak, maar schriftelijke aanwijzing hierover is wel noodzakelijk teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen, waarmee ook aan een wettelijk vereiste wordt voldaan.
5.16.
Het NIFP-onderzoek ziet ook op de vader. Dit onderzoek kan ook aspecten opleveren die er aan kunnen bijdragen om beter zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de vader en de verstandhouding tussen de vader en [minderjarige] .
Op dit moment overnacht [minderjarige] niet bij de vader omdat de moeder hieraan niet wil meewerken. Het NIFP-onderzoek kan ook duidelijkheid creëren over de vraag in hoeverre de reden van de moeder om hieraan niet mee te werken gegrond is en hoe dit eventueel opgelost kan worden.
5.17.
De GI heeft een ‘Format aanvraag civielrechtelijke forensische diagnostiek-jeugd NIFP’ overgelegd. Daarin is naar het oordeel van de kinderrechter sprake van een evenwichtige vraagstelling, die erop gericht is meer helderheid te krijgen over diverse vraagpunten, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter geeft de GI nog in overweging om daarbij ook de volgende drie aspecten te betrekken.
Zijn er contra-indicaties voor een substantiële uitbreiding van de zorgregeling? Toelichting: de kinderrechter vindt het belangrijk dat er meer zicht komt op wat hieraan mogelijk in de weg staat. Dit kan mogelijk van belang zijn in de eventuele afweging over plaatsing van [minderjarige] bij de vader.
In hoeverre is de omstandigheid dat de vader in dezelfde woonplaats als de moeder woont een contra-indicatie voor een plaatsing bij de vader?
Toelichting: de kinderrechter vindt het belangrijk om hier meer zicht op te krijgen omdat [minderjarige] dan qua afstand ook binnen de invloedsfeer van de moeder blijft. Daarnaast is het ook denkbaar dat een tijdelijke neutrale plaatsing eventueel noodzakelijk is voor een betere kans van slagen van een eventuele plaatsing bij de vader, mocht het onderzoek opleveren dat dit in het belang van [minderjarige] zou kunnen zijn.
5.18.
Gelet op bovenstaande belangen en zorgen is de kinderrechter van oordeel dat het NIFP-onderzoek uitgevoerd moet worden en bekrachtigt de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de moeder. Dit betekent dat de moeder toestemming moet geven voor het NIFP-onderzoek met de gekozen onderzoeksvragen, zowel voor zichzelf als voor [minderjarige] , dat zij meewerkt aan het diagnostisch onderzoekstraject dat het NIFP zal opstellen naar aanleiding van de aanvraag en het aangeleverde dossierstukken en dat zij toestemming aan het NIFP geeft om de resultaten van de onderzoeken te delen met de GI.
Hieruit volgt tevens dat het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, zal worden afgewezen.
Schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de vader
5.19.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling heeft de GI geen belang bij het verzoek om de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de vader te bekrachtigen. De vader heeft namelijk inmiddels toestemming gegeven voor het NIFP-onderzoek.
De vader heeft zijn twijfels gehad over het NIFP-onderzoek, maar heeft nadat er in februari 2024 een anonieme melding met zorgen over [minderjarige] bij de GI is binnengekomen, alsnog getekend om toestemming te geven. De zorgen uit de anonieme meldingen hebben de vader overtuigd van de noodzaak van het onderzoek. Dit maakt dat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing aan hem niet zal bekrachtigen, nu dit niet meer noodzakelijk is.
Vervangende toestemming medische behandeling
Juridisch kader
Wat is een medische behandeling?
5.20.
Wanneer een minderjarige medisch onderzocht moet worden, medische behandeling behoeft of wanneer hij moet worden opgenomen in een ziekenhuis is in beginsel de WGBO (de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst) van toepassing. De bepalingen van deze wet zijn opgenomen in het BW.
Ingevolge artikel 7:446, lid 2 BW wordt onder handelingen op het gebied van de geneeskunst verstaan:
alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
5.21.
Voor een medisch onderzoek of behandeling van een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar is toestemming van de ouders met gezag vereist en ook die van de minderjarige zelf (dubbele toestemming). Daaronder vallen ook behandelingen in de geestelijke gezondheidszorg.
Is er sprake van een medische behandeling?
5.22.
Gebleken is dat het onderzoek waarvoor vervangende toestemming wordt verzocht een NIFP-onderzoek is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een gedragsdeskundige, psychiater en/of psycholoog. Het gaat hierbij onder andere om de beoordeling welke hulp [minderjarige] nodig heeft om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Gelet hierop vindt de kinderrechter dat het NIFP-onderzoek kan worden aangemerkt als een medische behandeling in het kader van de WGBO.
Is er sprake van ernstig gevaar voor de gezondheid?
5.23.
Als het gaat om de geestelijke gezondheid van [minderjarige] is er sprake van ernstig gevaar. De kinderrechter is van oordeel dat het NIFP-onderzoek noodzakelijk is om verdere stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige] te voorkomen. Er zijn al geruime tijd zorgen over de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van [minderjarige] en er moet zicht komen op de onderliggende problematiek. Ook gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat het NIFP-onderzoek plaatsvindt. Op deze manier kan voor [minderjarige] namelijk de hulp en/of behandeling worden ingezet die nodig is.
Daarnaast kunnen op basis van het NIFP-onderzoek aan de ouders opvoedingsadviezen worden gegeven en komt er meer zicht op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Dat kan ervoor zorgen dat belemmeringen voor een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] worden weggenomen. Dit is in het belang van [minderjarige] .
Vervangende toestemming
5.24.
Op grond van artikel 265h lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, indien behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent daarvoor toestemming weigert.
Vervangende toestemming ten aanzien van de moeder en [minderjarige]
5.25.
De moeder heeft ook nog tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij geen toestemming geeft voor het NIFP-onderzoek bij [minderjarige] . De GI heeft de indruk dat [minderjarige] zich geen eigen mening kan vormen onder invloed van de moeder. De kinderrechter onderschrijft dit. De kinderrechter ziet dat [minderjarige] opgroeit in een gesloten gezinssysteem.
De kinderrechter acht het aannemelijk dat [minderjarige] hierdoor niet de vrijheid ervaart om tot een redelijke waardering van zijn eigen belang te komen. De moeder biedt daarvoor niet de ruimte. Dit maakt ook dat de kinderrechter vindt dat redelijkerwijs niet van [minderjarige] verlangd kan worden dat hij zelf een beslissing moet nemen over de behandeling.
Gelet op alle omstandigheden is het reëel om aan te nemen dat [minderjarige] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake zonder in ernstige gewetensnood te komen. Dit maakt dat de kinderrechter vervangende toestemming verleent aan de GI in de plaats van de toestemming van de moeder èn die van [minderjarige] .
5.26.
De bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing ziet ook op de toestemming die de moeder voor [minderjarige] moet geven. Mocht de moeder dit alsnog doen, dan hoeft de GI geen gebruik te maken van de vervangende toestemming. Mocht de moeder, ondanks de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing, die toestemming nog steeds niet geven, dan kan de GI hiervan gebruik maken.
5.27.
De kinderrechter realiseert zich heel goed, zoals zij ter zitting ook heeft aangegeven, dat de GI de moeder niet aan de haren naar het NIFP-onderzoek kan slepen, als de moeder dit niet wil. Daaraan kan de GI echter wel de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen. Mocht de GI op enig moment besluiten tot een verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] al dan niet bij de vader met gezag, dan zal de rechtbank dat verzoek door een meervoudige kamer van drie rechters gaan beoordelen, zoals op de zitting is toegezegd.
Ambtshalve benoeming bijzondere curator?
5.28.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de kinderrechter de suggestie gedaan om ambtshalve een bijzondere curator te benoemen over [minderjarige] .
Wat zegt de wet?
5.29.
Artikel 1:250 van het BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator kan benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Overwegingen5.30. De kinderrechter is, tezamen met de GI, van oordeel dat de benoeming van een bijzondere curator niet voor verandering van de situatie zal zorgen. Op grond van de ervaringen uit het dossier is de verwachting dat de moeder ook hierover controle zal willen uitoefenen. De GI heeft meermaals geprobeerd om hulpverlening in te zetten voor [minderjarige] , ook door middel van een kindercoach, en hieraan wilde de moeder niet meewerken.
Ook heeft zij tot voor kort niet meegewerkt aan een één-op-één gesprek van [minderjarige] en de gezinsvoogd. De verwachting is dan ook dat de bijzondere curator geen toevoeging is, naast de positie van de gezinsvoogden die het patroon van wantrouwen bij de moeder ook niet hebben kunnen doorbreken. Er zijn ook al veel wisselingen van gezinsvoogden geweest, kennelijk omdat de moeder zich jegens hen grensoverschrijdend heeft opgesteld, zo staat in het verzoekschrift.
Het toevoegen van een bijzondere curator zal de situatie rondom [minderjarige] verder compliceren. [minderjarige] heeft hulpverlening nodig en hiervoor is het nodig dat het NIFP-onderzoek gaat starten.
Ook de ouders moeten met deze hulpverlening aan de slag gaan om hun ouderrol beter in te vullen, zodat [minderjarige] niet belast wordt met de situatie en hij aan zijn ontwikkeling toe kan komen. Dit is geen verantwoordelijkheid die bij [minderjarige] moet liggen, met een eigen belangenbehartiger. De kinderrechter zal daar dus niet toe overgaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.31.
De rechtbank zal de beslissing voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. Van de beslissingen over de schriftelijke aanwijzing kan in beginsel geen hoger beroep worden ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Inzake C/16/568584 / JE RK 24-56 (verlenging ondertoezichtstelling)
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 4 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Inzake C/16/571009 / JE RK 24-322 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
6.3.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 14 februari 2024 ten aanzien van de moeder;
6.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Inzake C/16/571207 / JE RK 24-345 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
6.5.
wijst het verzoek af;
Inzake C/16/571042 / JE RK 24-324 (vervangende toestemming medische behandeling)
6.6.
verleent in plaats van de moeder en in plaats van [minderjarige] vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige] , inhoudende een NIFP-onderzoek;
6.7.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 door mr. R.R. Everaars-Katerberg, kinderrechter, in aanwezigheid van I. Stooker als griffier, en op schrift gesteld op
24 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:GHARL:2023:10616.