ECLI:NL:RBMNE:2024:2550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
22/5287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning van rechtswege en de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het transformeren van een bijeenkomstfunctie naar zes woningen in een pand in Utrecht. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn niet is opgeschort, ondanks de claim van het college dat er instemming was van eiseres voor uitstel. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet en dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en herroept het eerdere besluit, waardoor de omgevingsvergunning van rechtswege wordt verleend. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5287

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigden: mr. N. van Polanen en mr. E. Frikke).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het transformeren van een bijeenkomstfunctie naar zes woningen in een pand aan de [pand 1] in [plaats] .
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 11 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft in reactie op het beroep een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] ( [A] ) namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.
1.4.
De behandeling van deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaken 22/4846 en 22/3970. De eerste zaak gaat ook om een weigering van een omgevingsvergunning, die is aangevraagd door een aan eiseres gelieerde onderneming. De tweede zaak ziet op de weigering van de burgemeester van de gemeente Utrecht om aan die aan eiseres gelieerde onderneming een vergunning te verlenen voor het exploiteren van een hotel.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit heeft miskend dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend en dat het besluit van 11 mei 2022 als gevolg daarvan onbevoegd is genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de recent in werking getreden Omgevingswet van toepassing?
3. Het bestreden besluit gaat over een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet is per 1 januari 2024 ingetrokken, omdat op die datum de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. In artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet is het overgangsrecht opgenomen. Daaruit volgt dat de Wabo nog van toepassing is als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. [1] Het uitzonderen van artikel 3.9 van de Wabo in het algemene overgangsrecht voor lopende procedures geldt niet voor een al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege verleende vergunning, die nog niet van kracht is geworden door de bepaling van artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo. [2] De aanvraag om een omgevingsvergunning heeft eiseres ingediend op 4 januari 2022. Bij besluit van 11 mei 2022 is deze vergunning geweigerd. Uitgaande van een van rechtswege verleende vergunning van voor die datum betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing is.
Is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend?
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Volgens eiseres is de gevraagde activiteit mogelijk in strijd met het voor de locatie geldende bestemmingsplan, maar kan hoe dan ook gebruik worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, dan wel van de zogenoemde kruimelgevallenregeling. Dat betekent volgens eiseres dat op grond van artikel 3.9 van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat het college uiterlijk 12 april 2022 een beslissing op de aanvraag had moeten nemen. Nu het college op dat moment nog niet had beslist, is volgens eiseres de omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
4.1.
Het college erkent dat niet binnen de wettelijke beslistermijnen van de Wabo is beslist op de aanvraag van eiseres. Maar volgens het college is de beslistermijn met instemming van eiseres opgeschort. Daarbij wijst het college op een e-mailwisseling van 3 maart 2022 met de gemachtigde van eiseres. Het college is gelet daarop van mening dat binnen de beslistermijn is beslist op de aanvraag van eiseres, zodat de vergunning niet van rechtswege is verleend.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een beschikking van rechtswege is gegeven als niet tijdig wordt beslist op de aanvraag tot het geven van een beschikking. Dit artikel is opgenomen in paragraaf 4.1.3.3 van de Awb. Deze paragraaf is van toepassing als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Uit artikel 3.9 van de Wabo volgt dat deze paragraaf van toepassing is, maar alleen als de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van besluiten over omgevingsvergunningen. Als het besluit met de uniforme voorbereidingsprocedure moet worden voorbereid, is paragraaf 4.1.3.3. van de Awb niet van toepassing. Dit betekent dat van belang is welke voorbereidingsprocedure van toepassing was op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag van eiseres.
4.3.
Uit de Wabo volgt dat het uitgangspunt is dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning. [3] Alleen in de in artikel 3.10 van de Wabo genoemde gevallen is de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing. Voor zover hier relevant gaat het dan om aanvragen die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op het gebruiken (waaronder ook bouwen wordt verstaan) van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan én ten aanzien waarvan geen binnenplanse afwijking mogelijk is of ten aanzien waarvan geen gebruik kan worden gemaakt van de zogenoemde kruimelgevallenregeling uit artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Voor de vraag of de reguliere voorbereidingsprocedure, en daarmee artikel 4:20b van de Awb, van toepassing is, is dan ook in elk geval van belang of de gevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
4.4.
Eiseres heeft een omgevingsvergunning gevraagd voor het transformeren van een bijeenkomstfunctie naar zes woningen aan de [pand 1] in [plaats] . Op de zitting heeft [A] naar voren gebracht dat het gaat om een kantoorruimte op de eerste verdieping die wordt verbouwd tot zes woningen. Op deze locatie is onder andere het bestemmingsplan “ [straat] ” van toepassing. Voor de locatie [pand 1] geldt de bestemming “Gemengd – 1”. Uit artikel 3.1., aanhef en onder b, van de bij dit bestemmingsplan behorende regels volgt dat op deze bestemming op de eerste verdieping ook wonen is toegestaan. Dat betekent dat de gevraagde activiteit niet in strijd komt met dit bestemmingsplan.
4.5.
Op de locatie is ook het bestemmingsplan “CHW Algemene regels over bouwen en gebruik” van toepassing. Uit artikel 4.4. van dat bestemmingsplan volgt dat het veranderen, vervangen of vergroten van een woning niet mag leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning. Op de zitting heeft het college naar voren gebracht dat de gevraagde activiteit in strijd is met dit artikel omdat kantoorruimte wordt omgezet naar woonruimte. Volgens het college mag zonder vergunning geen nieuwe woonruimte worden gerealiseerd. De rechtbank volgt dit standpunt van het college niet. In artikel 1 van de regels behorende bij dit bestemmingsplan zijn de begrippen uitgelegd. Uit 1.6 van dit artikel volgt dat onder woning wordt verstaan een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Niet in geschil is dat de activiteit waarvoor eiseres een omgevingsvergunning heeft gevraagd betrekking heeft op het veranderen van kantoorruimte naar woningen. Uitgaande van die feitelijke situatie vormt het pand op dit moment geen ruimte, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Van het veranderen, vervangen of vergroten van een woning in de zin van artikel 4.4. van het bestemmingsplan is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Dat betekent dat de gevraagde activiteit naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met artikel 4.4. van het bestemmingsplan “CHW Algemene regels over bouwen en gebruik”. Ook is niet gebleken van enige strijd met de andere regels van dit bestemmingsplan of met voor de locatie andere geldende bestemmingsplannen.
4.6.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gevraagde activiteit niet in strijd is met een bestemmingsplan en dat dus de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. Op de zitting is gebleken dat tussen partijen ook niet in geschil is dat die procedure van toepassing is. De rechtbank constateert dan ook dat ook artikel 4:20b van de Awb van toepassing is op de door eiseres gevraagde vergunning.
4.7.
De volgende vraag is dan of het college binnen de wettelijke termijn heeft beslist. Eiseres heeft op 4 januari 2022 de aanvraag ingediend. Bij besluit van 11 mei 2022 heeft het college op deze aanvraag beslist.
4.8.
Uit artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo volgt dat het college binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag op de aanvraag beslist. Deze termijn kan het college ingevolge het tweede lid eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Dat betekent dat het college uiterlijk 12 april 2022 had moeten beslissen op de aanvraag.
4.9.
Volgens het college is de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb opgeschort met instemming van eiseres. In dat artikel is bepaald dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd. Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel volgt dat de instemming met uitstel uitdrukkelijk moet zijn gegeven of zonder twijfel moet kunnen worden afgeleid uit de gang van zaken. [4]
4.10.
Het college heeft e-mailberichten tussen medewerkers van de gemeente en de gemachtigde van eiseres overgelegd. In het e-mailbericht van 3 maart 2022 aan de gemachtigde van eiseres meldt de medewerker dat het vanwege de aanvullende informatie die door eiseres is aangeleverd en beoordeeld moest worden, niet mogelijk is om de week daarop de reactie van het bestuur terug te koppelen. Vervolgens wordt opgemerkt:

Zoals we ook in het telefoongesprek hebben aangegeven streven we ernaar zo snel mogelijk reactie te geven maar willen we ook het bestuur op de juiste manier adviseren. Een accuraat tijdspad is daarom niet te schetsen. Wij zullen u op de hoogte houden van de voortgang en begrijpen dat deze kwestie spoed heeft. De vergunningaanvragen voor [pand 2] , [pand 3] en [pand 1] staan dan nog stil. Gaat u akkoord met het uitstellen van de beslissing op deze omgevingsvergunningen, zo ja zou u dit schriftelijk willen bevestigen? (…)”.
Diezelfde dag reageert de gemachtigde van eiseres met een emailbericht en meldt dat zijn cliënt akkoord is met het verzochte uitstel van de besluitvorming op de genoemde vergunningaanvragen. De gemachtigde vervolgt:

Wel breng ik bij u in herinnering ons overleg van 26 januari jl., waarin namelijk is afgesproken dat het streven was van de gemeente om vóór 1 maart a.s. de besluitvorming hierover en over de andere vergunningaanvragen van cliënt te laten plaats vinden. (…)”
Ook staat in dit e-mailbericht vermeld:

Van u begrijp ik dat het u niet meer lukt om het advies over die besluitvorming voor te leggen in de collegevergadering van 8 maart a.s., maar cliënt gaat er wel van uit dat u het advies hierover kunt voorleggen in de collegevergadering van 15 maart a.s.. U beschikt thans namelijk over alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Zonder uw andersluidend tegenbericht gaat cliënte er dan ook van uit dat de besluitvorming dan ook zal (kunnen) plaats vinden in de collegevergadering van dinsdag 15 maart a.s.
(…)”.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze e-mailcorrespondentie niet dat de beslistermijn met instemming van eiseres is opgeschort. In het e-mailbericht van het college wordt geen concrete termijn van uitstel genoemd. Er wordt alleen gezegd dat gestreefd wordt naar een “zo spoedig mogelijke” reactie en dat een accuraat tijdspad niet is te geven. Weliswaar gaat de gemachtigde van eiseres vervolgens akkoord met het verzochte uitstel, maar op grond van de gekozen bewoordingen in het e-mailbericht van het college en het niet ondubbelzinnige antwoord daarop van de gemachtigde, kon voor beide partijen niet duidelijk zijn gedurende welke termijn uitdrukkelijk met opschorting was ingestemd. De gemachtigde merkt immers in het e-mailbericht ook op dat hij zonder tegenbericht ervan uit gaat dat de besluitvorming zal (kunnen) plaatsvinden in de collegevergadering van dinsdag 15 maart. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dat niet op een onverkorte instemming van eiseres met het verzoek van het college. Op de zitting heeft het college er op gewezen dat het niet gebruikelijk is dat een besluit als hier aan de orde aan een collegevergadering wordt voorgelegd, en dat na bespreking in de collegevergadering de zaak weer teruggaat naar de stafafdeling waarna het besluit in mandaat wordt genomen. Eiseres kon er dan ook volgens het college niet vanuit gaan dat zonder tegenbericht het besluit op 15 maart 2022 zou worden genomen. Voor de totstandkoming van het besluit zou volgens het college hoe dan ook nog enige tijd na die collegevergadering nodig zijn. Maar dit neemt niet weg dat, voor zover het college dat betoogt, uit het e-mailbericht van de gemachtigde van eiseres geen uitdrukkelijke instemming met een onbepaalde termijn is gegeven.
4.12.
Uit het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder twijfel worden afgeleid gedurende welke termijn eiseres met opschorting van de beslistermijn heeft ingestemd. In elk geval kan naar het oordeel van de rechtbank uit de emailberichten niet worden afgeleid dat eiseres uitdrukkelijk heeft ingestemd met opschorting van de beslistermijn tot 11 mei 2022, de datum dat het primaire besluit is genomen. De rechtbank constateert dan ook dat de beslistermijn niet ingevolge artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb is opgeschort. Het college heeft daarom niet tijdig op de aanvraag van eiseres beslist.
4.13.
Dat betekent dat de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, gelet op artikel 3.9, derde lid, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4.20b, eerste lid, van de Awb. Het college was daarom niet meer bevoegd een reëel besluit op de aanvraag te nemen.
4.14.
Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
Verzoek heropening onderzoek
5. Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft het college nog nadere stukken overgelegd, waaruit volgens het college zou volgen dat de beslistermijn wel met instemming van eiseres is opgeschort. De rechtbank merkt deze toezending van stukken aan als een verzoek om heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb.
5.1.
De in artikel 8:68 van de Awb neergelegde bevoegdheid om het onderzoek te heropenen betreft een bevoegdheid die ter discretie van de rechtbank staat en waarvan de toepassing doorgaans geen nadere motivering behoeft. [5] Niettemin overweegt de rechtbank het volgende.
5.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres zich in haar aanvullende beroepschrift van 8 november 2022 op het standpunt heeft gesteld dat de door haar gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. In het verweerschrift is het college kort op dit standpunt ingegaan. Kort voor de zitting heeft het college de stukken overgelegd die zijn genoemd onder 4.10. De stukken die het college na de zitting heeft overgelegd, zijn allemaal van data gelegen in 2022. De rechtbank ziet niet in waarom het college deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen. Op de zitting heeft het college ook geen melding gemaakt van het bestaan van deze stukken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die overgelegde stukken ook niet eenduidig dat eiseres wel heeft ingestemd met het opschorten van de beslistermijn tot in elk geval 11 mei 2022.
5.3.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank in de door het college overgelegde stukken dan ook geen aanleiding het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb te heropenen.

Conclusie en gevolgen

6. De conclusie is dat het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2022 gegrond is. Dat besluit wordt vernietigd, omdat het college ten onrechte het onbevoegd genomen besluit van 11 mei 2022 heeft gehandhaafd. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en herroept het primaire besluit van 11 mei 2022, omdat dit onbevoegd is genomen. Gelet op artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank bepalen dat het college binnen twee weken bekend moet maken dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast. De vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep bedraagt € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar bedraagt € 624,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een wegingsfactor 1). Nu een aan eiseres gelieerde onderneming in de zaak UTR 22/4846 reeds een proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting en de zitting heeft gekregen en de zaken gelijktijdig zijn behandeld tijdens deze zittingen ziet de rechtbank geen aanleiding daar in deze zaak thans weer een vergoeding voor toe te kennen. Verder heeft eiseres verzocht om vergoeding van haar reis- en verblijfkosten van € 4,40. kosten. Naar het oordeel van de rechtbank komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 5 oktober 2022 gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 oktober 2022;
- herroept het besluit van 11 mei 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- draagt het college op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend te maken dat de aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend aan eiseres;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.503,40 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzitter, en mr. J.H. Lange en mr. P.J. Blok, leden, in aanwezigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3. (besluit op aanvraag)
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Artikel 3.7
1. Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
(…)
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:15
(…)
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,
(…)
Paragraaf 4.1.3.3.
Artikel 4:20a
1. Deze paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
(…)
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
3. In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.
Artikel 4:20c
1. Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
2. Bij de bekendmaking en mededeling van de beschikking wordt vermeld dat de beschikking van rechtswege is gegeven.
Artikel 8:68
1. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan hij het heropenen. De bestuursrechter bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
(…)

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:41, r.o. 3.
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 986, nr. 3, p. 454.
3.Zie artikel 3.7 van de Wabo.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 435, nr. 3, p. 15
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9467.