ECLI:NL:RBMNE:2024:2506

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
573314 / HA RK 24-76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan specificatie en misbruik van wrakingsmiddel

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een beslissing genomen in een wrakingszaak. De verzoeker had op 10 april 2024 een verzoek tot wraking ingediend, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet had gespecificeerd op welke rechter(s) het verzoek betrekking had en dat er op dat moment nog geen rechters waren gekoppeld aan de hoofdzaken waarin de verzoeker partij was. De wrakingskamer stelde vast dat het verzoek geen betrekking had op de met de behandeling van de zaak belaste rechter(s).

Daarnaast werd overwogen dat de stelling van de verzoeker dat het mandaat van de rechter(s) niet was gebleken, geen grond voor wraking opleverde. Er waren geen feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat alle rechters en gerechtelijke ambtenaren de eed of belofte hadden afgelegd, wat de onafhankelijkheid van de rechters waarborgt.

De wrakingskamer legde de verzoeker een wrakingsverbod op in de drie hoofdzaken, omdat hij eerder een vergelijkbaar verzoek had ingediend dat om dezelfde reden niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank concludeerde dat de indiening en formulering van het wrakingsverzoek als misbruik van het wrakingsmiddel moesten worden beschouwd. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 573314 / HA RK 24-76
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 22 april 2024
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 10 april 2024 per e-mail een verzoek tot wraking ingediend in alle beroepen waarbij een zitting is gepland en een rechter is toegewezen aan de zitting.
1.2.
Het wrakingsverzoek is niet ter zitting behandeld. De wrakingskamer verwijst hiervoor naar hetgeen onder 3 wordt overwogen en beslist.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat het onderzoek naar de (on)afhankelijkheid van de rechter(s) pas kan starten zodra het mandaat van de rechter(s) is gebleken. Aangezien dat mandaat verzoeker niet is gebleken, dient hij uit voorzorg een verzoek tot wraking in ten aanzien van de betrokken rechter(s).
2.2.
Uit het verzoek blijkt niet op welke concrete zaak of zaken het verzoek betrekking heeft. De wrakingskamer heeft dit ambtshalve onderzocht. Hieruit is gebleken dat op het moment dat deze beslissing wordt genomen de volgende zaken aanhangig zijn waarin verzoeker partij is: UTR 23/2270, UTR 24/192 en UTR 24/196 (hierna: de hoofdzaken).

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer motiveert dit als volgt.
3.3.
In het verzoek is niet gespecificeerd op welke rechter(s) het verzoek ziet. De wrakingskamer heeft ambtshalve vastgesteld dat er nog geen rechters zijn gekoppeld aan voornoemde zaken. Het verzoek heeft dus geen betrekking op de met de behandeling van de zaak belaste rechter(s). Alleen al om die reden is verzoeker niet-ontvankelijk. Daarbij komt nog het volgende.
3.4.
De stelling dat het mandaat van de rechter(s) niet is gebleken, levert geen grond voor wraking op omdat er evident geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De gerechten, waaronder de rechtbank Midden-Nederland behoren tot de publiekrechtelijke rechtspersoon Staat der Nederlanden. De organisatie van de gerechten en de Raad voor de rechtspraak is nader uitgewerkt in onder andere de Wet op de Rechterlijke Organisatie, de Wet organisatie en bestuur gerechten en de Wet Raad voor de rechtspraak. In de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren staat meer informatie over de benoeming van rechters en hun positie. Alle rechterlijke én gerechtelijke ambtenaren werkzaam bij de rechtbank Midden-Nederland hebben de eed of belofte afgelegd ten overstaan van de president of een ander lid van het gerechtsbestuur. Ook om deze reden is verzoeker niet-ontvankelijk.
Wrakingsverbod
3.5.
De wrakingskamer ziet aanleiding aan verzoeker een wrakingsverbod [1] op te leggen in de hoofdzaken. De wrakingskamer overweegt dat verzoeker eerder een wrakingsverzoek heeft ingediend. Verzoeker is in dit eerdere wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat het geen betrekking had op de met de behandeling van de zaak belaste rechter. [2] Verzoeker was er dus mee bekend dat hij in zijn wrakingsverzoek moet specificeren op welke rechter(s) zijn verzoek betrekking heeft. Desondanks heeft hij dit in het onderhavige wrakingsverzoek nagelaten. Daarbij komt het volgende. Verzoeker heeft ook aan zijn vorige wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat het mandaat van de rechter(s) niet herleidbaar was. Zoals de wrakingskamer hiervoor heeft overwogen, is dit geen grond voor wraking en moet dit ook voor verzoeker duidelijk zijn geweest. Onder deze omstandigheden kunnen de indiening, formulering van het onderhavige wrakingsverzoek en (het gebrek aan) motivering daarvan niet anders worden gezien dan als misbruik van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedures met zaaknummers: UTR 23/2270, UTR 24/192 en UTR 24/196, zal dus niet in behandeling worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de teamvoorzitters van de teams die de zaken behandelen en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met zaaknummers UTR 23/2270, UTR 24/192 en UTR 24/196 moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaken met de zaaknummers UTR 23/2270, UTR 24/192 en UTR 24/196 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. I.L. Gerrits en mr.
Y.N.M. Rijlaarsdam als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 8:18, vierde lid, Awb.