ECLI:NL:RBMNE:2024:2473

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
16/157861-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door minderjarige op moeder met mes tijdens conflict

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die wordt verdacht van poging tot doodslag op zijn moeder. De zaak heeft meerdere zittingen gekend, waarbij de verdachte minderjarig was, wat leidde tot gesloten zittingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers, en de verdediging van de raadsman, mr. S. de Korte, in overweging genomen. De verdachte heeft op 24 juni 2022 in [woonplaats] geprobeerd zijn moeder, [slachtoffer], van het leven te beroven door haar met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De rechtbank heeft de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar de verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd, de scheiding van zijn ouders en de psychische problemen die hij ervaart. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 365 dagen opgelegd, waarvan 201 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht. De rechtbank heeft de zaak na 22 maanden behandeld, wat de redelijke termijn overschreed, maar heeft besloten dat de verdachte niet terug naar de jeugdgevangenis hoeft, gezien zijn positieve ontwikkeling en de impact van de zaak op hem en zijn moeder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/157861-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen [verdachte] heeft plaatsgevonden op de zittingen van 13 september 2022, 29 november 2022, 7 maart 2023, 23 januari 2024 en 9 april 2024. De zittingen hebben achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig was ten tijde van het ten laste gelegde feit. Op 9 april 2024 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers, en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, en mr. P. van der Geest, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht. Ook waren aanwezig en zijn gehoord de heer S. Hafsi en mevrouw
N. El-Addouti van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE), mevrouw J. Saris van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), en de vader van [verdachte] ,
de heer [A] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij één strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd, verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
primair
op 24 juni 2022 te [woonplaats] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd om zijn moeder [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair
op 24 juni 2022 te [woonplaats] opzettelijk aan zijn moeder [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair
op 24 juni 2022 in [woonplaats] heeft geprobeerd om aan zijn moeder [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of [verdachte] het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. De voorbedachten rade (poging tot moord) acht de officier van justitie niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de poging tot moord. Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd en aangegeven zich aan te sluiten bij de beslissing van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] staat – zakelijk weergeven – het volgende opgenomen:
Op 24 juni 2022 kwam ik ter plaatse op de [adres] in [woonplaats] . Ik zag voor het perceel een jongen staan, hierna te noemen verdachte.
Ik ben de woning in gelopen. Ik zag boven aan de trap op de overloop een vrouw liggen, hierna te noemen slachtoffer. [2] Ik zag dat er over haar hele lichaam bloed zat.
Verdachte: [verdachte] .
Gewond: [slachtoffer] . [3]
De verklaring van [verdachte] bij de politie op 25 juni 2022:
V: Wat deed jij?
A: Ik pakte het mes onder mijn kussen. Het werd meteen een gevecht. In de kamer van mijn moeder werd het duwen en trekken en zwaaien met het mes. En toen heb ik gestoken.
V: Waar heb je haar geraakt?
A: Ik heb haar geraakt in haar gezicht, bij haar kaak, haar hart, haar borstkas en haar schouder. [4]
In de letselrapportage forensische geneeskunde GGD Utrecht staat – zakelijk weergeven – het volgende opgenomen:
Naam: [slachtoffer] . [5]
Het inwendige letsel:
  • Borstkas: letsel aan hartoor, longletsel op diverse plaatsen, letsel bloedvaten borstkaswand;
  • Hersenen: doorbloedingsstoornissen van de hersenen met als gevolg hersenletsel, waaronder blindheid.
Het uitwendige letsel:
  • Steekwonden op borst, buik, rug en beide armen.
  • Snijwonden op onderlip, kin, hals, borst en linker onderarm.
  • Kraswonden op nek en linker onderarm.
  • Oppervlakkige huidbeschadigingen op hals en nek.
  • Meerdere onderhuidse bloeduitstortingen op armen en benen.
Ernst & prognose: ernstig tot levensbedreigend. [6]
In het forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI van 18 september 2023 staat – zakelijk weergeven – het volgende opgenomen:
Slachtoffer: [slachtoffer] . [7]
Inwendig werden er twee langwerpige longletsels waargenomen doorlopend tot aan de longvliezen aan de voorzijde van de borstkas ter hoogte van de 1e en 2e rib links, waarschijnlijk verlopende vanuit twee van de rugwaarts gelegen huiddefecten aan de linkerzijde. Deze letsels verliepen van achter naar voren, en enigszins naar kruinwaarts en hadden een radiologisch gemeten lengte van tenminste circa 12,9 respectievelijk 12,5 cm. [8]
Bewijsoverweging
Poging tot moord of poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord moet komen vast te staan dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit zijn moeder te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat hiervan sprake is geweest. [verdachte] zal daarom partieel worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord. De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 1, primair
op 24 juni 2022 te [woonplaats] , gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen (met kracht) met een mes (diep) in het gezicht, in de hals, in de nek en in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN VAN [verdachte]Door de verdediging wordt een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces. In dat verband is het belangrijk wat [verdachte] over (de context van) die avond en het steekincident heeft verklaard.

[verdachte] heeft daarover het volgende verklaard:
De ouders van [verdachte] zijn gescheiden. Die scheiding is voor [verdachte] heftig geweest en zijn ouders hebben geen goed contact met elkaar. [verdachte] is een keer eerder door zijn moeder met een mes bedreigd, de scheiding was toen al in gang gezet.
Op de avond van het steekincident had [verdachte] een slecht gevoel over zijn moeder, omdat zij zich raar gedroeg. Toen [verdachte] naar zijn slaapkamer ging had hij daarom een mes mee naar boven genomen, die hij onder zijn kussen had gelegd.
De moeder van [verdachte] kwam op een gegeven moment met een mes op hem aflopen, terwijl zij boos zijn naam schreeuwde. [verdachte] heeft toen een mes gepakt, waarna een gevecht is ontstaan. Hierbij hebben [verdachte] en zijn moeder elkaar geduwd en aan elkaar getrokken. Tijdens het gevecht is door zowel [verdachte] als zijn moeder met messen gezwaaid. [verdachte] heeft daardoor ook letsel in zijn gezicht opgelopen. Vervolgens heeft [verdachte] zijn moeder bij haar pols gepakt, waarop zij het mes heeft losgelaten. Omdat [verdachte] bang was dat zijn moeder het mes alsnog zou oppakken, heeft hij haar gestoken. [verdachte] weet niet meer hoe vaak hij heeft gestoken. Hij weet ook niet hoe en op welk moment de verwondingen aan de rug van zijn moeder zijn ontstaan. [verdachte] voelde zich tijdens de vecht- en steekpartij bang en heeft verklaard dat het allemaal heel snel ging.
6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer.
De verklaring van [verdachte] wordt volgens de raadsman ondersteund door de bevindingen van het forensisch onderzoek in de woning en het letsel en het gescheurde T-shirt van [verdachte] . Ook vindt de verklaring van [verdachte] dat moeder in het verleden vaker met messen heeft gedreigd, steun in de verslagen van de kindgesprekken bij de familierechter, de foto’s van het eerdere letsel en de getuigenverklaringen van de vader en een vriend van [verdachte] . Daarentegen passen de bevindingen van het forensisch onderzoek niet bij de verklaring van moeder dat [verdachte] haar uit het niets zou hebben gestoken, terwijl zij op bed lag te slapen. [verdachte] kon zich op geen andere manier verdedigen dan hij heeft gedaan en kon zich ook niet onttrekken aan de situatie.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het handelen van [verdachte] verder ging dan ter verdediging geboden was, komt [verdachte] (subsidiair) een beroep toe op noodweerexces. [verdachte] heeft vanuit een hevige gemoedsbeweging gehandeld en dient ook in dit scenario te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces moet worden verworpen, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. De officier van justitie acht het niet aannemelijk dat moeder [verdachte] met een mes heeft aangevallen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Noodweer
Volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep op noodweer steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Noodweersituatie
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat moeder dreigend met een mes op [verdachte] af is gelopen en dat daarbij sprake is geweest van een noodweersituatie.
Zo heeft [verdachte] direct aan de telefoon met 112 verklaard dat zijn moeder heeft geprobeerd om hem te steken en dat een gevecht met messen heeft plaatsgevonden. Ook tegen de politie heeft hij dat al verteld direct na zijn aanhouding toen hij vanaf de woning naar het politiebureau werd vervoerd. Bij de nadere verhoren door de politie heeft [verdachte] op dit punt ook steeds consequent en consistent verklaard. Daarnaast past de verklaring van [verdachte] bij de omstandigheid dat twee bebloede messen in de slaapkamer van moeder zijn aangetroffen, waar de steekpartij heeft plaatsgevonden, en het letsel dat bij [verdachte] is vastgesteld. Dat letsel lijkt, volgens een deskundige, eerder door een mes te zijn veroorzaakt dan bijvoorbeeld door krassen met een nagel. Ook blijkt uit het dossier dat [verdachte] ruim voorafgaand aan het steekincident tegen meerdere getuigen en de familierechter heeft verklaard over een eerder incident waarbij hij door zijn moeder met een mes is bedreigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen [verdachte] en dat [verdachte] zich mocht verdedigen.
Proportionaliteit
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de wijze van verdediging door [verdachte] proportioneel was. Uit de proportionaliteitseis volgt dat een gedraging niet straffeloos is als deze gedraging – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
[verdachte] heeft verklaard dat hij tijdens het gevecht met een mes heeft gezwaaid en vervolgens zijn moeder bij de pols heeft gepakt, waarna haar mes op de grond zou zijn gevallen. Tijdens het vallen van het mes zou [verdachte] zijn moeder hebben gestoken. De forensisch arts benoemt dat een deel van het letsel bij moeder door het door [verdachte] geschetste scenario kan worden verklaard, maar dat dit niet geldt voor al het letsel. Zo benoemt de forensisch arts dat de aangetroffen verwondingen aan de hals veel waarschijnlijker zijn onder een hypothese van een (meer statische) geweldinwerking zoals (zich) krassen en snijden, dan onder een (meer dynamische) geweldinwerking van zwaaien met een mes. Ook blijkt uit het forensisch geneeskundig onderzoek dat twee (diepe) steekwonden in de rug van moeder zijn aangetroffen, welke niet door [verdachte] kunnen worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank past dit letsel niet bij het zwaaien met een mes en de verklaring van [verdachte] dat hij zijn moeder alleen op het moment dat zij het mes liet vallen heeft gestoken. Gelet op het geconstateerde letsel enerzijds en de verklaring van [verdachte] anderzijds, moet [verdachte] zijn moeder meerdere malen van verschillende kanten diep in het lichaam ter hoogte van onder andere hart en longen met een mes hebben gestoken, op het moment dat zijn moeder haar mes al had laten vallen.
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik door [verdachte] van een mes op zichzelf een proportionele manier was om zichzelf te verdedigen. De rechtbank is echter ook van oordeel dat [verdachte] te ver is gegaan in die verdediging.
Op het moment dat het mes van moeder op de grond viel, was het niet noodzakelijk voor [verdachte] om zich te verdedigen middels het meermaals met kracht steken in het bovenlichaam van moeder. Voor de rechtbank is uit de verklaringen van [verdachte] niet duidelijk geworden waarom dat wel nodig was. [verdachte] heeft daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, [verdachte] is te lang en te heftig door gegaan. Het beroep op noodweer zal daarom worden verworpen.
Conclusie
Omdat het beroep op noodweer is verworpen, heeft [verdachte] door zijn moeder (meermalen) te steken met een mes een strafbaar feit gepleegd, namelijk:
poging tot doodslag.
6.3.2.
Noodweerexces
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of [verdachte] een verwijt kan worden gemaakt van het strafbare feit dat hij heeft gepleegd. De verdediging heeft aangevoerd dat bij [verdachte] sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is niet strafbaar indien deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de aanranding is veroorzaakt.
Daarbij dient aannemelijk te zijn dat de gemoedsbeweging, die het directe gevolg was van de aanranding, van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Niet is vereist dat geheel kan worden uitgesloten dat ook andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijke gevolg’, kan betekenis worden toegekend aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. [9]
Hoewel het voorstelbaar is dat [verdachte] bang en boos was omdat hij door zijn moeder werd aangevallen met een mes, is niet duidelijk geworden of en hoezeer dat gevoel ertoe heeft geleid dat hij zijn moeder zo diep en zo vaak heeft gestoken met een mes. Het dossier bevat geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging. [verdachte] heeft ter zitting gezegd dat hij bang was en dat het allemaal snel ging, maar dat hij het verder niet meer weet. Ook heeft hij gezegd dat hij nog enige controle had omdat hij anders niet 112 zou hebben gebeld. Zijn verklaring duidt dus wel op een begrijpelijke emotie, maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat sprake was van een zodanig hevige gemoedsbeweging dat dit de mate van overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging, namelijk het meermalen (diep) steken en/of snijden met een mes, verontschuldigt. De rechtbank zal daarom het beroep op noodweerexces verwerpen.
Conclusie
Omdat het beroep op noodweerexces is verworpen, kan [verdachte] een verwijt worden gemaakt van het strafbare feit dat hij heeft gepleegd. Dat betekent dat [verdachte] een strafbare dader is.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd. Wel heeft de officier van justitie verzocht om het locatieverbod te beperken tot een straal van 1 kilometer rondom de woning van het slachtoffer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, conform het advies van de Raad, geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de tijd die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] dat feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
7.3.1.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn moeder. Nadat de moeder van [verdachte] met een mes op hem af is gelopen, heeft [verdachte] een mes gepakt en is een gevecht tussen hen ontstaan. Hierbij heeft [verdachte] zijn moeder meerdere malen gestoken, ook nadat het mes van zijn moeder op de grond was gevallen en hiertoe dus geen noodzaak meer bestond. Dit heeft ertoe geleid dat de moeder van [verdachte] levensbedreigend gewond is geraakt en met spoed in het ziekenhuis moest worden opgenomen. De moeder van [verdachte] heeft aan het steekincident blijvend letsel overgehouden. Niet alleen heeft zij ontsierende littekens over haar hele lichaam overgehouden, maar ook is het de verwachting dat haar zicht niet meer zal verbeteren en zij slechtziend zal blijven. Uit de spreekrechtverklaring van het slachtoffer is gebleken dat dit feit een grote impact op haar heeft gehad en dat zij nog dagelijks nadelige gevolgen van de steekpartij ondervindt.
Hoewel [verdachte] zich niet kan beroepen op noodweer(exces) weegt de rechtbank wel mee dat de steekpartij ontstond in een voor hem beangstigende situatie die hij niet heeft gewild; en dat hij door meteen na de steekpartij 112 te bellen ook levensreddend heeft gehandeld.
7.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 25 januari 2024, waaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
Adviezen van deskundigen
Het rapport van de psychiater, de psycholoog en de forensisch milieuonderzoeker
Over [verdachte] is een Pro Justitia rapportage opgesteld op 13 december 2022, opgesteld door M.L. van Steenderen, kinder- en jeugdpsychiater, A. Schouten, GZ-psycholoog en M. Elghalbzouri, forensisch milieuonderzoeker. De deskundigen hebben bij [verdachte] een ongespecificeerde aanpassingsstoornis in reactie op de scheiding van zijn ouders en ontoereikende coping mechanismen vastgesteld. Ook is volgens de deskundigen sprake van ouder-kindrelatieproblematiek en van problemen door de negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen. De deskundigen menen dat de door hen vastgestelde stoornis en problemen [verdachte] ten tijde van het feit hebben beïnvloed en adviseren daarom om het tenlastegelegde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen.
De deskundigen beschrijven dat bij [verdachte] sprake was van stress, grote achterdocht en verwijten naar zijn moeder als gevolg van de complexe scheiding van zijn ouders. Volgens de deskundigen bevond [verdachte] zich ‘in het kamp’ van vader en identificeerde hij zich sterk met vader. De deskundigen denken dat [verdachte] mogelijk vanuit eerdere ervaringen met agressie vanuit moeder, zijn achterdocht en zijn gebrekkige coping mogelijkheden de intenties van moeder als zeer vijandig heeft geïnterpreteerd. Hij heeft waarschijnlijk geen andere uitweg gezien dan terugsteken/aanvallen, waarbij hij door de stress en grote frustratie mogelijk veel meer geweld heeft gebruikt dan nodig om een eventuele aanval af te weren.
De deskundigen schatten het risico op geweldsdelicten in als laag. Dit risico is echter hoger wanneer de contextuele factoren (de echtscheidingsproblemen en de loyaliteitsproblematiek) onveranderd blijven en wanneer spanningen opnieuw gaan oplopen. Ook vormt de gebrekkige coping van [verdachte] een risicofactor.
De deskundigen hebben in december 2022 geadviseerd om individuele behandeling en systeemtherapie in te zetten. Hierbij zou de individuele behandeling gericht moeten zijn op het vergroten van zijn copingvaardigheden, het omgaan met stress en inzicht geven in zijn loyaliteitsproblematiek. Ook achten de deskundigen het van belang om binnen een individuele behandeling alert te zijn op mogelijke trauma- en stressor-gerelateerde klachten.
De deskundigen hebben op 2 april 2024 een aanvullend rapport opgesteld, waarin zij hun eerdere advies handhaven. Er zijn geen nieuwe inzichten verkregen over de geestelijke toestand van [verdachte] , met uitzondering van de diagnose van PTSS bij [verdachte] . De geadviseerde individuele behandeling bij de Waag is grotendeels succesvol afgerond. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd om de behandeling bij de Waag voort te zetten, met als focus de delictanalyse. Verder achten de deskundigen het nog steeds van belang dat mediation met de moeder en contactherstel met de zusjes van [verdachte] wordt ingezet.
Het advies van de Raad
De Raad heeft op 25 april 2023 een rapport over [verdachte] opgesteld en een aanvullend rapport op 7 april 2024. De Raad beschrijft dat de schorsingsperiode positief is verlopen en dat [verdachte] zich goed aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Ondanks de ernst van het feit, adviseert de Raad om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest. Het terugplaatsen in een JJI zou veel gevolgen hebben voor wat [verdachte] in het afgelopen anderhalf jaar heeft opgebouwd. Ook heeft [verdachte] door de periode die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, al een duidelijke en directe consequentie van zijn handelen ervaren. De Raad verwacht niet dat een langere periode in detentie een recidive-verlagende werking zal hebben. Door de Raad wordt het recidiverisico op laag/matig ingeschat.
Ondanks het lage recidiverisico, de doelen die bij behandeling van de Waag zijn behaald en de medewerking van [verdachte] aan begeleiding en hulp, acht de Raad het van belang dat het jeugdreclasseringstoezicht wordt voortgezet. Allereerst omdat een bewezenverklaring een forse impact zal hebben op [verdachte] en het belangrijk is dat hij hierin begeleid wordt. Daarnaast is het belangrijk dat er opnieuw een delictbespreking wordt gedaan (met de kennis van de veroordeling) en, indien nodig, [verdachte] verdere behandeling bij de Waag blijft volgen. Ook vindt de Raad het van belang dat een jeugdreclasseerder het verblijf van [verdachte] bij vader langdurig blijft monitoren. Het blijft namelijk onduidelijk in hoeverre dit op langere termijn van invloed is op de kans op herhaling, omdat het risico bestaat dat [verdachte] bij vader meer lijdensdruk ervaart van de echtscheidingsproblematiek dan vanuit een neutrale woonsetting. Verder acht de Raad het van belang dat op termijn opnieuw wordt overwogen door de jeugdreclasseerder en behandelaar (De Waag) in hoeverre systeemgerichte therapie passend en haalbaar is.
De Raad adviseert om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met (in het kort) als bijzondere voorwaarden: (1) maatregel van Toezicht en Begeleiding, (2) contactverbod met moeder, (3) gebiedsverbod rondom de woning van moeder, (4) dagbesteding, (5) hulpverlening en (6) behandeling bij de Waag. De Raad adviseert daarbij om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het advies van de jeugdreclassering
De jeugdreclasseerder van [verdachte] , de heer S. Hafsi, heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. De jeugdreclasseerder schat het recidiverisico in op laag. Wel acht de jeugdreclasseerder het bij een bewezenverklaring van belang dat wordt gekeken naar de agressieregulatie en agressiethermometer van [verdachte] . De jeugdreclasseerder adviseert om de maatregel van Toezicht & Begeleiding voort te zetten met als doel delictbespreking en traumaverwerking.
7.3.3.
Conclusie
De rechtbank overweegt dat een poging doodslag één van de ernstigste strafbare feiten is waar iemand zich aan schuldig kan maken. In beginsel zou de ernst van het feit dan ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen voor een langere periode dan de 164 dagen die [verdachte] in voorarrest heeft gezeten. Dit is ook wat de officier van justitie heeft geëist. Zij vindt dat [verdachte] nog een tijd terug moet naar de jeugdgevangenis. De rechtbank ziet in de zaak tegen [verdachte] echter een aantal redenen om dat niet te doen.
Allereerst houdt de rechtbank rekening met de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid en neemt deze over. De complexe echtscheiding tussen zijn ouders waar [verdachte] de afgelopen jaren mee is geconfronteerd en de bij [verdachte] vastgestelde aanpassingsstoornis in reactie hierop, de ontoereikende coping mechanismen en de ouder-kindrelatieproblematiek, hebben [verdachte] beïnvloed ten tijde van de poging doodslag. Hierdoor is de poging doodslag verminderd aan [verdachte] toe te rekenen.
Daarnaast blijkt uit wat de rechtbank onder 6.3. heeft opgeschreven, dat de rechtbank het aannemelijk acht dat de poging doodslag heeft plaatsgevonden in een scenario waarbij [verdachte] is bedreigd met een mes door zijn moeder. Zoals de rechtbank heeft overwogen maakt deze bedreiging niet dat [verdachte] gerechtvaardigd of niet verwijtbaar heeft gehandeld, maar het geeft wel context aan wat er gebeurd is. Dit is ook een belangrijke reden dat de rechtbank afwijkt van de eis van de officier van justitie. De officier van justitie is namelijk uitgegaan van een scenario dat [verdachte] uit het niets zijn (slapende) moeder heeft gestoken met een mes.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Voor de poging doodslag had [verdachte] zich nog nooit schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Ook daarna is [verdachte] niet meer met de politie in aanraking gekomen. Aan [verdachte] zijn, toen hij werd geschorst uit voorlopige hechtenis, strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd. Hij heeft zich hier al die tijd goed aan gehouden. Hij gaat verder naar school en heeft een bijbaantje. Als [verdachte] terug zou moeten naar de jeugddetentie, zou dat allemaal worden doorbroken. De Raad en SAVE hebben dan ook aangegeven dat een (langere) jeugddetentie pedagogisch gezien voor [verdachte] geen meerwaarde zou hebben.
Ook de ouderdom van de zaak heeft de rechtbank betrokken bij haar afwegingen. De termijn waarbinnen de strafzaak van een minderjarige moet worden behandeld, bedraagt in beginsel 16 maanden. In de zaak van [verdachte] doet de rechtbank uitspraak na ongeveer 22 maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn met bijna zes maanden is overschreden. In de zaak van [verdachte] zijn wel goede redenen dat de strafzaak langer heeft geduurd dan gemiddeld. Het onderzoek wat moest worden uitgevoerd was ingewikkeld en duurde daardoor lang. Maar het feit dat de zaak bijna twee jaar oud is, is wel iets wat de rechtbank heeft meegewogen bij de vraag of het nog passend is om [verdachte] terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de moeder van [verdachte] , het slachtoffer in deze zaak, heeft aangegeven dat zij het, ondanks haar pijn en verdriet, ook niet passend of helpend zou vinden als [verdachte] weer terug moet naar de jeugdgevangenis.
Concluderend wegen de redenen om [verdachte] niet terug te sturen naar de jeugdgevangenis voor de rechtbank zwaarder dan de reden hem wel terug te sturen.
De rechtbank zal aan [verdachte] , naast een jeugddetentie conform voorarrest, wel een flinke voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, waaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door SAVE en de Raad zijn geadviseerd. De rechtbank acht het van belang dat het toezicht en de begeleiding vanuit SAVE en de behandeling bij de Waag kunnen worden voortgezet.
Alles overwegende legt de rechtbank [verdachte] een jeugddetentie op voor de duur van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 201 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. [verdachte] heeft al 164 dagen in voorarrest gezeten. Dit betekent dat [verdachte] niet opnieuw naar de jeugdgevangenis moet, tenzij hij zich tijdens zijn proeftijd niet houdt aan de algemene en bijzondere voorwaarden zoals hieronder opgenomen in de beslissing van de rechtbank.
7.3.4.
Dadelijke uitvoerbaarheid
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hoewel de deskundigen aanvankelijk tot een laag recidiverisico komen, merken zij op dat het recidiverisico hoger ligt als de echtscheidingsproblematiek en de loyaliteitsproblematiek onveranderd blijft. Ook de Raad en SAVE hebben over het recidiverisico soortgelijke opmerkingen gemaakt. Gelet op de ernst van het feit, de nog altijd bestaande problematiek bij [verdachte] en de contextuele problematiek die vooralsnog onveranderd is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] – zonder de juiste hulp en begeleiding – opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.3.5.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt [verdachte] tot
  • bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (164 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 201 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat [verdachte] :
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat [verdachte] gedurende de proeftijd:
  • zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, zal melden bij Samen Veilig Midden-Nederland (adres: Tiberdreef 8, 3561 GG te Utrecht) en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] (geboren op [1984] ), tenzij dit contact in afstemming is met de jeugdreclasseerder en/of in het kader van Mediation in Strafrecht, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zich op geen enkel moment zal bevinden in het gebied dat gelegen is tussen de volgende straten in de gemeente Utrecht (waarbij genoemde straten zelf geen deel uitmaken van het verboden gebied):
o [straat] ;
o [straat] ;
o [straat] ;
o [straat] ;
voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht,
(een afbeelding van het verboden gebied is als bijlage aan het vonnis gehecht);
  • zich zal inzetten voor dagbesteding (school, werk, hobby’s);
  • zal meewerken aan hulpverlening, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zal meewerken aan de behandeling bij de Waag, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
- geeft aan de gecertificeerde instelling, te weten Samen Veilig Midden-Nederland te Utrecht, de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. C. van de Lustgraaf en mr. O. Böhmer, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Bergeijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 april 2024.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te [woonplaats] , gemeente Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te [woonplaats] , gemeente Utrecht, althans in Nederland, aan zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (diepe) steekwond(en) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te [woonplaats] , gemeente Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage 2: het gebiedsverbod*
*Bijlage 2 is i.v.m. mogelijke herleidbaarheid naar personen verwijderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, 31Plaat22 genummerd PL0900-2022182218, van 6 februari 2024 doorgenummerd 1 tot en met 370, en 25 januari 2024 doorgenummerd 1 tot en met 364 (Forensisch dossier). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar het Forensisch dossier van 25 januari 2024, wordt hieraan (A) gevoegd.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 25 juni 2022, pagina 29.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 25 juni 2022, pagina 30.
4.Het verhoor van verdachte bij de politie op 25 juni 2022, pagina 191.
5.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde van 5 juli 2022,
6.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde van 5 juli 2022,
7.Een geschrift, inhoudende een forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI van18 september 2023, pagina 218 (A).
8.Een geschrift, inhoudende een forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI van 18 september 2023, pagina 226 (A).
9.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:20