Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg”, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)
(i) de omstandigheid dat blijkens de vaststellingen van het hof sprake is geweest van een escalerende situatie waarbij niet alleen de moeder van de verdachte werd geduwd, maar direct daaraan voorafgaand de aangever en diens zoon op de ramen van de auto van de stiefvader van de verdachte sloegen en schreeuwden dat hij uit zijn auto moest komen, zijn stiefvader een klap kreeg, de openstaande autodeur met kracht tegen zich aan kreeg en ook zijn moeder werd aangevallen,
(ii) de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging van de verdachte, mede in relatie tot de kennelijk door het hof aangenomen hechtingsstoornis, en
(iii) de namens de verdachte aangevoerde omstandigheden dat hij in paniek was toen hij zag dat zijn stiefvader werd belaagd en dat hij jong was en fysiek geen partij bood tegen de (“potige”) aangever en diens zoon.
3.Beslissing
10 januari 2023.