ECLI:NL:RBMNE:2024:2458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
572840 HA RK 24-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot medebrenging en inschakeling GGD-arts

Op 23 april 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster, die gedetineerd is, had een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters N. van Esch, R.P.P. Hoekstra en D.S. Terporten-Hop in haar strafzaak. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechters partijdig waren door een bevel tot medebrenging te gelasten, terwijl verzoekster niet kon verschijnen vanwege griep. Daarnaast werd aangevoerd dat de inschakeling van een GGD-arts en de afwijzing van een aanhoudingsverzoek onterecht waren en leidden tot een gevoel van wantrouwen bij verzoekster.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat de nieuwe wrakingsgrond over het overleg met de advocaat voor het GGD-onderzoek buiten beschouwing werd gelaten. De rechters hadden hun beslissingen, waaronder het bevel medebrenging en de inschakeling van de GGD-arts, voldoende gemotiveerd en deze beslissingen werden als procesbeslissingen aangemerkt, die geen grond voor wraking kunnen vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.

De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. J.G. Nicholson en de leden mr. D. Wachter en mr. P.M. Leijten, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 572840 HA RK 24-62
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 23 april 2024
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoekster] ,
nu gedetineerd te [verblijfplaats] ,
(hierna: verzoekster),
advocaat: mr. W.B. Lisi te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal (met bijlagen) van de zitting van 29 maart 2024, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • de reactie van mrs. N. van Esch, R.P.P. Hoekstra en D.S. Terporten-Hop, rechters van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, van 4 april 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 9 april 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de advocaat van verzoekster;
  • mr. M.M. de Boer, de advocaat van de benadeelde partij in de strafzaak tegen verzoekster, als toehoorder.
1.3.
De wrakingskamer heeft na afloop van de mondelinge behandeling het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. N. van Esch, R.P.P. Hoekstra en D.S. Terporten-Hop als behandelend rechters (hierna: de rechters) in de strafzaak van verzoekster met het parketnummer 16/314581-22 (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. De rechters hebben op voorhand kenbaar gemaakt een bevel medebrenging te gelasten, terwijl verzoekster niet ter terechtzitting kon verschijnen omdat zij griep had. De rechters hebben hiermee het belang van het Openbaar Ministerie boven dat van verzoekster gesteld. Daarbij is het afgeven van het bevel tot medebrenging onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd. Daarnaast heeft verzoekster door het inschakelen van de GGD-arts en de gang van zaken rondom het onderzoek van de GGD-arts het gevoel gekregen dat zij niet werd geloofd. Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft de advocaat van verzoekster naar voren gebracht dat hij niet met verzoekster heeft kunnen overleggen voordat zij was onderzocht door de GGD-arts. Tot slot heeft verzoekster aangevoerd dat de motivering van de rechters die ten grondslag ligt aan de afwijzing van het aanhoudingsverzoek in de hoofdzaak onbegrijpelijk is. Ook hieruit blijkt dat sprake is van (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechters.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat de wraking ongegrond moet worden verklaard. Allereerst hebben zij aangevoerd dat het wrakingsverzoek, dat ziet op de eerste (het bevel medebrenging) en tweede wrakingsgrond (de inschakeling van de GGD-arts), niet tijdig is gedaan. Daarnaast stellen zij dat de beslissing tot het nemen van het bevel medebrenging duidelijk is gemotiveerd. Ook getuigt het inschakelen van de GGD-arts juist van objectiviteit en onpartijdigheid: de rechters hebben willen bewerkstelligen dat op objectieve wijze door een arts zou worden vastgesteld of verzoekster wel of niet de hele dag de zitting in de hoofdzaak bij kon wonen. Verder hebben de rechters aan hun beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek in de hoofdzaak, waarbij de beoordeling van de medische toestand van verzoekster van doorslaggevend belang was, het objectieve en onafhankelijke oordeel van de GGD-arts ten grondslag gelegd.

3.De beoordeling

De tijdigheid van het wrakingsverzoek
3.1.
Artikel 513 lid 1 Sv bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting het tijdsverloop toegelicht. De advocaat stelt dat hij, nadat de rechtbank op 28 maart 2024 had laten weten dat een bevel medebrenging zou worden gelast, verzoekster hierover heeft geïnformeerd en aan haar heeft uitgelegd dat zij op de zitting van 29 maart 2024 de rechters uitleg kon geven over haar gezondheidssituatie. Nadat de advocaat het aanhoudingsverzoek ter zitting had toegelicht, is de zitting geschorst en de GGD-arts ingeschakeld. Nadat de zitting werd hervat en het aanhoudingsverzoek werd afgewezen, heeft de advocaat kort met verzoekster gesproken en de rechters gewraakt. De wrakingskamer is onder deze omstandigheden van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend in de zin van artikel 513 Sv. Verzoekster is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
3.2.
De stelling dat verzoekster voor het onderzoek van de GGD-arts niet met haar advocaat heeft kunnen overleggen, is voor het eerst naar voren gebracht tijdens de zitting van de wrakingskamer. De wrakingskamer ziet deze stelling niet als een nadere toelichting op de in 2.2 genoemde wrakingsgronden, maar als een nieuwe wrakingsgrond. De wrakingskamer zal deze nieuwe wrakingsgrond buiten beschouwing laten, omdat alle feiten en omstandigheden tegelijk moet worden voorgedragen (zie artikel 513 lid 3 Sv en artikel 1 lid 3 en lid 4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank).
Het beoordelingskader
3.3.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.4.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechters schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Het bevel medebrenging
3.5.
Het afgeven van een bevel medebrenging vormt geen reden voor wraking, omdat deze beslissing moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) blijkt dat een procesbeslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer mag ook geen oordeel geven over de juistheid van de procesbeslissing van de rechter. Dat kan alleen worden gedaan door de rechter in hoger beroep.
3.6.
Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
3.7.
De wrakingskamer leidt uit het dossier af dat verzoekster op 28 maart 2024, een dag voor de zitting, heeft aangegeven dat zij griepverschijnselen had. Zij heeft die dag geen (medische) objectieve onderbouwing van haar griepverschijnselen verstrekt. De officier van justitie heeft daarop navraag gedaan bij de casemanager van de P.I. over de ziekteverschijnselen van verzoekster. De casemanager heeft per e-mail laten weten dat de inrichtingswerker niets aan verzoekster had opgemerkt.
3.8.
De rechters hebben vervolgens een belangenafweging gemaakt. Zij hebben hierbij betrokken de ernst van de feiten, de omvang van de hoofdzaak en de omstandigheid dat voor de inhoudelijke behandeling één zittingsdag was uitgetrokken. De rechters hebben ook rekening gehouden met de door verzoekster gemelde griepverschijnselen: de rechters hebben daarover overwogen dat griepverschijnselen per dag kunnen verschillen. Daarnaast hebben de rechters de wensen en visie van het Openbaar Ministerie in de belangenafweging betrokken. Alles tegen elkaar afwegende hebben de rechters het strafvorderlijk belang laten prevaleren en hebben zij het bevel medebrenging gelast. De wrakingskamer is van oordeel dat de motivering van dat bevel niet zo onbegrijpelijk of ontoereikend is dat dit leidt tot de conclusie dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid van de rechters.
Het inschakelen van een GGD-arts
3.9.
Ook de beslissing om een GGD-arts in te schakelen zodat deze arts verzoekster kon onderzoeken, is een procesbeslissing die geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer overweegt dat uit het proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2024 blijkt dat de rechters een belangenafweging hebben gemaakt. Zij hebben daarbij onder andere betrokken dat verzoekster geen objectieve onderbouwing had gegeven voor haar gestelde griepklachten en dat de casemanager in de P.I geen ziekteverschijnselen bij haar had waargenomen. De rechters hebben verzoekster zorgvuldigheidshalve laten onderzoeken door een GGD-arts en hebben de uitkomst van dat onderzoek meegenomen in de hun belangenafweging. De wrakingskamer oordeelt dat de motivering van de beslissing om een GGD-arts in te schakelen niet zo onbegrijpelijk of ontoereikend is dat dit moet worden gezien als een blijk van partijdigheid of van het bestaan van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
De afwijzing van het aanhoudingsverzoek in de hoofdzaak
3.10.
De beslissing om het verzoek tot aanhouding in de hoofdzaak af te wijzen, is eveneens een procesbeslissing die geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer overweegt dat deze beslissing is gebaseerd op de eerder door de rechters genomen beslissingen tot het afgeven van het bevel medebrenging en het inschakelen van een GDD-arts en op de bevindingen van die arts. Zoals de wrakingskamer hiervoor in 3.8 en 3.9 heeft geoordeeld, leidt de motivering van die procesbeslissingen niet tot het oordeel dat sprake is van (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechters. Hetzelfde geldt dus voor de motivering van de beslissing van de rechters om het aanhoudingsverzoek af te wijzen.
Conclusie
3.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechters waartegen het wrakingsverzoek is gericht en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechters werkzaam zijn, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met parketnummer 16/314581-22 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. D. Wachter en mr. P.M. Leijten als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N.S. Stekkel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.