In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de kosten van een MBO-opleiding beoordeeld. Eiser had zijn verzoek ingediend bij het dagelijks bestuur van de RDWI, dat dit verzoek op 30 maart 2023 afwees. Eiser stelde dat de RDWI hem eerder had toegezegd dat zijn opleidingskosten vergoed zouden worden, mits hij een arbeidsovereenkomst kon tonen. Eiser voldeed aan deze voorwaarde, maar de RDWI bleef bij de afwijzing van het verzoek, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.
De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat de RDWI het vertrouwensbeginsel had geschonden, maar de rechtbank concludeert dat de toezegging van de RDWI niet in het kader van de beleidsregel voor scholingskosten was gedaan. De rechtbank legt uit dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat eiser aannemelijk maakt dat hij op basis van de toezeggingen van de RDWI redelijkerwijs kon afleiden dat zijn opleidingskosten vergoed zouden worden. De rechtbank oordeelt dat de toezegging in de context van het re-integratietraject was gedaan en dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsafhankelijkheid.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de RDWI in de bezwaarfase niet voldoende heeft getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Ondanks dit gebrek, oordeelt de rechtbank dat eiser niet benadeeld is door dit motiveringsgebrek, omdat hij zelf de keuze heeft gemaakt om zich in te schrijven voor de opleiding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de RDWI tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.