ECLI:NL:RBMNE:2024:2361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/16/563102 / HA ZA 23-612
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling en schadevergoeding na ontbinding van aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser sub 1 c.s. [gedaagde] opdracht gegeven voor diverse werkzaamheden aan zijn woning, waaronder schilder- en isolatiewerkzaamheden. Na herhaaldelijke vertragingen en onvolledige uitvoering heeft eiser sub 1 c.s. de aannemingsovereenkomst op 30 januari 2023 buitengerechtelijk ontbonden. Eiser sub 1 c.s. vordert terugbetaling van betaalde facturen en schadevergoeding voor niet uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de ontbinding van de overeenkomst terecht is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling. De rechtbank schat de waarde van het uitgevoerde schilderwerk op € 20.500,-, terwijl eiser sub 1 c.s. € 28.614,48 heeft betaald. Dit resulteert in een terug te betalen bedrag van € 8.114,48. Daarnaast wordt de vordering voor de nooit uitgevoerde isolatiewerkzaamheden van € 17.265,60 toegewezen. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding voor de dakwerkzaamheden af, omdat eiser sub 1 c.s. [gedaagde] niet in de gelegenheid heeft gesteld om eventuele gebreken te herstellen. In reconventie vordert [gedaagde] betaling van loodgieterskosten, maar de rechtbank past een korting toe en wijst een bedrag van € 1.845,85 toe aan [gedaagde]. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van de in conventie winnende partij.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/563102 / HA ZA 23-612
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 april 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. in mannelijk enkelvoud en [gedaagde] genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank.
Tegenwoordig zijn mr. N.A.J. Purcell, rechter, en mr. M.W. Medema, griffier.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 september 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord ook eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte van [gedaagde] met vermeerdering van eis in reconventie en een aanvullende productie,
- de akte van [eiser sub 1] c.s. met aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft vandaag plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Die mondelinge uitspraak is hieronder opgenomen in paragraaf 3 en 4. Paragraaf 1 en 2 zijn toegevoegd voor de duidelijkheid.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] de opdracht gegeven om diverse werkzaamheden aan zijn woning uit te voeren. Partijen hebben in september 2020 afgesproken dat
[gedaagde] isolatiewerkzaamheden en schilderwerkzaamheden zou uitvoeren aan de woning. Ook heeft [gedaagde] werkzaamheden aan het dak laten uitvoeren.
2.2.
[eiser sub 1] c.s. heeft op 30 januari 2023 via zijn advocaat de
aannemingsovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden omdat het schilderwerk nog steeds niet was afgerond en [gedaagde] aan de isolatiewerkzaamheden nog niet eens was begonnen. In deze brief wordt ook – voor het eerst – gesteld dat [eiser sub 1] c.s. sterke vermoedens heeft dat de eerder aan het dak verrichte werkzaamheden niet goed zijn verricht.
2.3.
In deze procedure vordert [eiser sub 1] c.s. betaling van € 38.647,68 door [gedaagde] . Dat bedrag bestaat uit:
€ 28.614,48 terugbetaling van wat [eiser sub 1] c.s. heeft betaald voor de schilderwerkzaamheden. [eiser sub 1] c.s. wil dit bedrag volledig terug ontvangen omdat de werkzaamheden volgens hem een waarde van nul hebben.
€ 11.667,50 kosten voor het wel goed laten uitvoeren van de niet goed door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden aan het dak.
€ 17.265,60 terugbetaling van de betaling voor de nooit uitgevoerde isolatiewerkzaamheden.
- € 18.898,90 de door [eiser sub 1] c.s. niet betaalde maar wel erkende meerwerkfactuur, die hij wil verrekenen met wat hij van [gedaagde] eist.
Daarbovenop eist [eiser sub 1] c.s. wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij vindt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden, omdat er geen sprake is van verzuim aan zijn kant. Daardoor bestaat er geen ongedaanmakingsplicht van de geleverde prestaties. Ook meent [gedaagde] dat hij daardoor geen schade hoeft te vergoeden aan [eiser sub 1] c.s.
2.5.
[gedaagde] heeft een tegeneis ingesteld (een vordering in reconventie). Hij eist primair betaling van een bedrag van € 4.475,23, dat bestaat uit twee bedragen namelijk:
€ 2.845,86 nog niet betaalde kosten van een loodgieter (inclusief btw), plus
€ 1.629,34 het verschil tussen het bedrag van de niet betaalde factuur voor verricht meerwerk van € 18.898,90 en het bedrag van de wel betaalde factuur voor de isolatiewerkzaamheden, die [gedaagde] moet terugbetalen omdat hij die werkzaamheden niet heeft verricht.
2.6.
[eiser sub 1] c.s. voert verweer in reconventie. Hij vindt dat hij de factuur voor de loodgieter niet hoeft te betalen.

3.De beoordeling van de vorderingen

De vorderingen in conventie

[eiser sub 1] c.s. mocht de overeenkomst met betrekking tot de schilderwerkzaamheden ontbinden
3.1.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat de mail van zijn advocaat van 30 januari 2023 als gevolg had dat de aannemingsovereenkomst met [gedaagde] is ontbonden. [gedaagde] is van mening dat [eiser sub 1] c.s. de overeenkomst niet kon ontbinden omdat aan hem geen ingebrekestelling is gestuurd. [eiser sub 1] c.s. zou [gedaagde] geen gelegenheid hebben gegeven de werkzaamheden af te ronden en er zou tussen partijen geen termijn zijn afgesproken waarop de werkzaamheden opgeleverd moesten worden. [gedaagde] stelt verder dat hij de werkzaamheden heeft opgeschort totdat de factuur voor het meerwerk zou worden betaald. De verweren van [gedaagde] slagen niet.
3.2.
Het klopt dat er door [eiser sub 1] c.s. geen ingebrekestelling met daarin een termijn voor nakoming is gestuurd aan [gedaagde] . Zijn advocaat beriep zich direct op ontbinding. Ook is er geen duidelijke, harde termijn afgesproken wanneer de werkzaamheden klaar zouden zijn. Dit betekent echter niet dat [eiser sub 1] c.s. de overeenkomst niet kon ontbinden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat onder omstandigheden kan worden aangenomen dat iemand zonder het overschrijden van een harde termijn, zonder ingebrekestelling en zonder mededeling dat hij niet zal nakomen toch in verzuim raakt. [1] [eiser sub 1] c.s. heeft de Whatsapp-berichten tussen partijen overgelegd. Daar is duidelijk te lezen dat [gedaagde] in 2021 met alle werkzaamheden zou beginnen en ze aan het eind van dat jaar zou afronden. Uit de berichten blijkt dat de intentie van partijen was dat de werkzaamheden eind 2021 klaar waren. Dat is niet gelukt. [gedaagde] heeft daarna toegezegd de werkzaamheden in 2022 af te ronden. Gedurende het jaar 2022 zijn er door [eiser sub 1] c.s. meerdere berichten aan [gedaagde] gestuurd met de vraag wanneer de werkzaamheden zouden worden afgerond. Hier heeft [gedaagde] geen duidelijk antwoord op gegeven en de werkzaamheden waren in januari 2023 nog steeds niet afgerond. Onder deze omstandigheden mocht [eiser sub 1] c.s. de overeenkomst met betrekking tot de schilderwerkzaamheden ontbinden. [eiser sub 1] c.s. had op dat moment meer dan genoeg geduld gehad. Hij hoefde niet langer af te wachten of [gedaagde] de werkzaamheden nog zou afmaken.
3.3.
[gedaagde] stelt dat hij de afronding van de schilderwerkzaamheden heeft opgeschort.
[gedaagde] heeft zich pas in zijn conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat hij zich op opschorting beroept. Dit is te laat gezien het feit dat de overeenkomst op 30 januari 2023 is ontbonden.
De waarde van het schilderwerk wordt niet op nihil, maar op € 20.500,- vastgesteld
3.4.
Door de ontbinding van de overeenkomst moeten de ontvangen prestaties ongedaan worden gemaakt. Omdat het schilderwerk niet ongedaan kan worden gemaakt, moet worden bepaald wat de waarde was van het schilderwerk op het moment van de ontbinding. [eiser sub 1] c.s. heeft € 28.614,48 aan [gedaagde] betaald voor het schilderwerk. [eiser sub 1] c.s. stelt dat de waarde van het schilderwerk nihil is omdat het uitgevoerde schilderwerk niet goed is uitgevoerd. [eiser sub 1] c.s. heeft in april 2023 een schilder ( [A] ) verzocht een offerte af te geven. [A] heeft eerst de groothandel [onderneming 1] B.V. (hierna [onderneming 1] ) een verftechnisch rapport laten opstellen om vast te stellen welke werkzaamheden nog moesten worden uitgevoerd. Uit dit rapport en de offerte van [A] blijkt volgens [eiser sub 1] c.s. dat alle werkzaamheden opnieuw moeten worden uitgevoerd. Daarom stelt [eiser sub 1] c.s. dat de waarde van de schilderwerkzaamheden nul is. [eiser sub 1] c.s. vordert het volledig door hem betaalde bedrag van [gedaagde] terug. [gedaagde] betwist dat het uitgevoerde schilderwerk niet goed is. Volgens hem is het schilderwerk wel van waarde.
3.5.
De rechtbank stelt de waarde van het schilderwerk vast op € 20.500,-. Dat licht zij hierna toe.
3.6.
Eerst moet worden vastgesteld welke werkzaamheden onder de schilderopdracht vallen. [eiser sub 1] c.s. stelt dat de werkzaamheden aan de schuur en het metaalwerk onderdeel waren van de opdracht. [gedaagde] betwist dit. Hij verwijst naar de factuur waarin staat dat de opdracht voor het buitenschilderwerk bestaat uit “houtwerk en stenen muur” . De rechtbank is van oordeel dat de schuur en het metaalwerk bij de opdracht horen. Als alleen wordt gekeken naar de hele korte omschrijving in de offerte van [gedaagde] , valt wel iets te zeggen voor de stelling dat de schuur en het metalen balkonhek niet onder de opdracht vielen. Maar [gedaagde] heeft schilderwerkzaamheden aan de schuur uitgevoerd. Ook heeft hij het metalen balkonhek geschuurd. [gedaagde] is dus begonnen met die schilderwerkzaamheden. [gedaagde] heeft geen aparte factuur gestuurd voor de werkzaamheden aan het metaalwerk en de schuur. Dit heeft [gedaagde] wel gedaan voor ander meerwerk, bijvoorbeeld de werkzaamheden aan het houtrot bij de schuur. Omdat er geen aparte factuur aan [eiser sub 1] c.s. is gestuurd voor de schilderwerkzaamheden aan de schuur en het balkonhek, was voor partijen kennelijk duidelijk dat de schilderwerkzaamheden aan het balkonhek en de schuur onder de al gefactureerde en betaalde schilderwerkzaamheden vielen.
3.7.
Het staat vast dat het gefactureerde schilderwerk op het moment van ontbinding niet was afgerond door [gedaagde] . Aan partijen is gevraagd om een schatting te geven van de nog uit te voeren werkzaamheden. Volgens [gedaagde] zou het gaan om een bedrag van € 800,- à € 900,- aan materiaal en uren. Het werk zou niet meer dan twee dagen in beslag nemen. [eiser sub 1] c.s. heeft geen schatting kunnen geven voor de nog uit te voeren werkzaamheden. De rechtbank schat dat € 1.114,48 van de aanneemsom moet worden afgetrokken voor de nog niet uitgevoerde werkzaamheden.
3.8.
Na aftrek van het niet uitgevoerde werk resteert dan een bedrag van € 27.500,- dat [eiser sub 1] c.s. in beginsel aan [gedaagde] moest betalen voor het schilderwerk.
3.9.
Omdat [eiser sub 1] c.s. gemotiveerd betoogt dat de kwaliteit van het schilderwerk niet goed was, schat de rechtbank dat € 7.000,- van dat bedrag moet worden afgetrokken. Aan de hand van het verftechnisch rapport van [onderneming 1] kan worden vastgesteld dat een deel van de werkzaamheden aan het houtwerk en het metaalwerk niet goed is uitgevoerd. Het klopt dat het niet gaat om een rapport waarin een deskundige wordt gevraagd om de kwaliteit van het door [gedaagde] verrichte schilderwerk te beoordelen en het klopt dat [onderneming 1] , ingeschakeld door een schilder die een offerte ging uitbrengen om het werk opnieuw te doen, niet als onafhankelijk kan worden gezien. De gestelde waarde van nul kan ook zeker niet worden vastgesteld aan de hand van het rapport. Het rapport heeft een beperkte waarde. Maar het geeft met de foto’s en de korte toelichtingen wel aanknopingspunten voor de stelling dat het schilderwerk voor wat betreft het houtwerk en metalen delen niet helemaal deugdelijk is uitgevoerd. Het is daarom gerechtvaardigd om daarop een bedrag te korten. Dat geldt niet voor het schilderwerk aan de gevel, omdat over het schilderwerk aan de gevel in het rapport geen relevante opmerking is gemaakt.
3.10.
De rechtbank komt tot de schatting van een aftrek van € 7.000,- door te kijken naar het aandeel dat het schilderwerk hout en metaal hebben ten opzichte van het geheel in de offerte van de nieuwe schilder, en door ervan uit te gaan dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden met betrekking tot hout en metaal ongeveer de helft minder waard zijn dan wanneer zij correct waren uitgevoerd. Het gaat hier om een behoorlijk ruwe schatting. De rechter maakt die schatting evenwel omdat hij meent dat partijen, gelet op wat zij hierover op zitting hebben gezegd, beter af zijn met een snelle beslissing dan met een traject waarin de kwaliteit van het geleverde schilderwerk door een door de rechtbank aangewezen deskundige wordt beoordeeld.
3.11.
Dit betekent dat [gedaagde] (betaald € 28.614,48 - waarde € 20.500 =) € 8.114,48 moet terugbetalen aan [eiser sub 1] c.s.
[gedaagde] hoeft de gevorderde herstelkosten niet te betalen
3.12.
[eiser sub 1] c.s. vordert herstelkosten aan het dak als schadevergoeding. [eiser sub 1] c.s. stelt dat de werkzaamheden die [gedaagde] aan het dak heeft uitgevoerd, niet goed zijn uitgevoerd. De dakpannen liggen los en het geplaatste folie is zichtbaar. [eiser sub 1] c.s. heeft een offerte laten opstellen door een andere partij om dit te herstellen. [gedaagde] betwist dat hij de herstelkosten moet vergoeden. Hij betwist dat er fouten zijn gemaakt en hij beroept zich erop dat hij nooit in de gelegenheid is gesteld om de eventuele fouten te herstellen.
3.13.
Dit deel van de vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt afgewezen. Het was gerechtvaardigd dat [eiser sub 1] c.s. in januari 2023 de overeenkomst ontbond voor zover het ging om de schilderwerkzaamheden [2] . Als hij, zoals in de mail gesteld wordt, op dat moment ook net had geconstateerd dat de dakwerkzaamheden niet goed waren verricht, had hij [gedaagde] gelegenheid moeten geven dit te herstellen. Uit artikel 7:759 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat op het moment dat er volgens de opdrachtgever sprake is van een gebrek in de uitgevoerde werkzaamheden, hij de aannemer gelegenheid moet geven het gebrek te herstellen. Dit is niet gebeurd. Er is ook geen sprake van een situatie dat dit redelijkerwijs niet van [eiser sub 1] c.s. kon worden gevergd. Dat [gedaagde] nalatig was met het afronden van de schilderwerkzaamheden betekent niet dat hij gebreken in geheel andere werkzaamheden die net waren geconstateerd niet meer mag herstellen en direct schadeplichtig wordt. Er kan geen schadevergoeding worden gevorderd omdat [gedaagde] niet in verzuim is.
3.14.
De rechtbank laat in het midden óf sprake is van niet goed verrichte dakwerkzaamheden. Die stelling wordt wel in enige mate onderbouwd door de omschrijving van de werkzaamheden in de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde offerte van [onderneming 2] . De rechter heeft partijen in overweging gegeven een derde te laten vaststellen of wel of geen sprake is van niet goed verrichte werkzaamheden en zo ja, wat er dan precies moet hersteld. Als er iets moet worden hersteld kan worden afgesproken dat [gedaagde] ofwel dat op een korte, door [eiser sub 1] c.s. te stellen termijn doet of laat doen, ofwel dat [gedaagde] de kosten van een derde die dat werk verricht voor zijn rekening neemt.
De kosten voor de isolatiewerkzaamheden moeten worden terugbetaald
3.15.
[gedaagde] betwist niet dat de € 17.265,60 voor de isolatiewerkzaamheden, die nooit zijn verricht, moet worden terugbetaald. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.
De factuur meerwerk wordt verrekend met de terug te betalen bedragen
3.16.
[gedaagde] heeft meerwerk uitgevoerd en heeft hiervoor een aanvullende factuur ter hoogte van € 18.898,90 ingediend. Deze factuur is niet door [eiser sub 1] c.s. betwist. Hij beroept zich op verrekening en heeft het bedrag afgetrokken van de door hem gevorderde bedragen. [gedaagde] is met de verrekening akkoord, dus dit bedrag zal worden afgetrokken van het te betalen bedrag.
(Terug) te betalen door [gedaagde]
3.17.
Hieruit volgt dat [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. moet betalen:
€ 8.114,48 Verschil tussen wat [eiser sub 1] c.s. heeft betaald voor de schilderwerkzaamheden en de daadwerkelijke waarde van de schilderwerkzaamheden.
€ 17.265,60 terugbetaling van de betaling voor de nooit uitgevoerde isolatiewerkzaamheden
- € 18.898,90de door [eiser sub 1] c.s. niet betaalde maar wel erkende meerwerkfactuur
€ 6.481,18 [3]
3.18.
[gedaagde] moet de wettelijke rente over dit bedrag van € 6.481,18 betalen. [gedaagde] is deze rente vanaf 30 januari 2023 verschuldigd tot aan de dag van betaling.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser sub 1] c.s. betalen
3.19.
[eiser sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke kosten worden vastgesteld aan de hand van de te betalen hoofdsom. Omdat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 6.481,18, zal hij over dat bedrag € 845,86 aan buitengerechtelijke incassokosten moeten betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten in conventie betalen
3.20.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
Dagvaarding: € 129,85
Griffierecht: € 1.301,-
Salaris advocaat: € 1.042,- (2 punten x tarief I)
Nakosten: €
178,-
Totaal: € 2.650,85
Eis in reconventie
3.21.
De factuur voor het meerwerk is in conventie al verrekend met bedragen die [gedaagde] terug moet betalen. Het tweede deel van de vordering in reconventie (€ 1.629,34) moet daarom worden afgewezen.
[eiser sub 1] c.s. moet de kosten voor de loodgieter betalen
3.22.
[gedaagde] vordert verder betaling van de loodgieterskosten ter hoogte van € 2.845,86. [gedaagde] moest een tweede loodgieter inschakelen, omdat de eerste loodgieter het werk niet (goed) uitvoerde. [eiser sub 1] c.s. betwist dat hij deze factuur moet betalen. De kosten voor de eerste loodgieter waren niet gefactureerd aan [eiser sub 1] c.s. In de getekende offerte van [gedaagde] is een stelpost met betrekking tot de loodgieterswerkzaamheden opgenomen. Het feit dat er een stelpost is afgesproken, betekent dat [gedaagde] het bedrag dat boven deze stelpost uitkomt kan vorderen van [eiser sub 1] c.s. In beginsel moet de vordering van [gedaagde] worden toegewezen.
3.23.
Tussen partijen staat vast dat het traject met de eerste loodgieter niet helemaal deugdelijk ging. De loodgieter kwam meerdere keren niet en leverde geen goed werk. Als een stelpost wordt afgesproken kan er meer worden gevorderd dan het gestelde bedrag, maar er zijn grenzen aan hoeveel meer kan worden gevorderd op grond van de redelijkheid en billijkheid. Om die reden wordt er op de factuur van de loodgieter een korting van € 1.000,- toegepast. [eiser sub 1] c.s. moet € 1.845,85 betalen aan [gedaagde] voor de loodgieterskosten.
3.24.
[eiser sub 1] c.s. moet de wettelijke rente over dit bedrag van € 1.845,85 betalen. [eiser sub 1] c.s. is deze rente vanaf de dag van de eis in reconventie, 8 november 2023, verschuldigd tot aan de dag van betaling.
[eiser sub 1] c.s. moet de proceskosten in reconventie betalen
3.25.
[eiser sub 1] c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
salaris advocaat: € 521,- (2 punten x tarief I x 0,5)
Nakosten:
€ 178,-
Totaal: € 699,-
3.26.
[gedaagde] heeft ook wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Dit wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing wordt vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. een bedrag van € 6.481,18 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dit bedrag, met ingang van 30 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. een bedrag van € 845,86 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [eiser sub 1] c.s. tot op vandaag begroot op € 2.650,85 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als hij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening.
in reconventie
4.4.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. om aan [gedaagde] een bedrag van € 1.845,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dit bedrag, met ingang van 8 november 2023, tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 699,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als hij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling;
in conventie en reconventie
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. N.A.J. Purcell, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Medema, griffier, op 12 april 2024.

Voetnoten

2.Zie hierboven onder 3.3
3.De rechter zei op zitting € 6.481,48 maar dat was omdat hij uitging van € 17.265 en € 18.898 in plaats van € 17.265,60 en € 18.898,90; dit is het correcte getal.