In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 juli 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning in [plaats], vastgesteld op € 580.000,- per 1 januari 2022, waarop een aanslag onroerendezaakbelasting was gebaseerd. Eiser ging in bezwaar, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 500.000,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de waardebepaling. Eiser's argumenten over de ligging en uitstraling van de woning worden door de rechtbank niet gevolgd, omdat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met deze aspecten. Uiteindelijk wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.