In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2024 het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker, gedetineerd en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.J. van der Woude, had tijdens een zitting op 15 maart 2024 om uitstel gevraagd, wat door de rechters werd afgewezen. Verzoeker stelde dat deze afwijzing hem in zijn verdediging benadeelde en dat er sprake was van corruptie, wat leidde tot het indienen van een wrakingsverzoek tegen de rechters R.P.P. Hoekstra, B.F. Hammerle en M. Rasterhoff. De rechters reageerden schriftelijk op het verzoek en stelden dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is, die geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om geen uitstel te verlenen niet kan worden aangemerkt als een grond voor wraking, aangezien het een procesbeslissing betreft. Bovendien was er geen bewijs van vooringenomenheid of corruptie, en de stelling van verzoeker werd niet onderbouwd. De wrakingskamer legde een wrakingsverbod op aan verzoeker, omdat zijn handelen als misbruik van de bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek werd beschouwd. De procedure met de parketnummers 16.147473.23, 16.073094.22 en 21-001154-21 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.