ECLI:NL:RBMNE:2024:2225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
571142 / HA RK 24-36
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; geen schijn van vooringenomenheid door rechter

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2024 het wrakingsverzoek van verzoekster ongegrond verklaard. Het verzoek was gericht tegen mr. R.W.J. van Veen, de behandelend rechter in een procedure over de verdeling van een nalatenschap. Verzoekster stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat hij tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 niet adequaat reageerde op de problemen die haar advocaat ondervond met de verstaanbaarheid van de wederpartij. Verzoekster voerde aan dat de rechter met twee maten meet en dat haar recht op een eerlijk proces is geschonden.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter voldoende maatregelen heeft genomen om de communicatie tijdens de zitting te waarborgen. De rechter had de videoverbinding getest en had de partijen erop gewezen dat zij in de microfoon moesten spreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Bovendien werd het verzoek om schorsing van de zitting niet gehonoreerd, wat volgens de wrakingskamer een procesbeslissing is en geen grond voor wraking oplevert.

De wrakingskamer heeft ook een wrakingsverbod opgelegd aan verzoekster, om te voorkomen dat zij misbruik maakt van het wrakingsmiddel in de toekomst. Dit besluit is genomen in het belang van de voortgang van de hoofdzaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 571142 / HA RK 24-36
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van11 april 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekster),
advocaat: mr. D. Fasseur, te Den Dolder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 februari 2024 in de zaak over de verdeling van de nalatenschap, met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. R.W.J. van Veen;
- de schriftelijke toelichting op de wrakingsgronden van verzoekster van 27 februari 2024;
- de schriftelijke reactie van mr. R.W.J. van Veen van 4 maart 2024 op het wrakingsverzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 maart 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen: mr. D. Fasseur.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.W.J. van Veen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/552271 (rolnummer HA ZA 23-128). De zaak betreft een procedure over de verdeling van een nalatenschap.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De advocaat van verzoekster en verzoekster hebben op hun verzoek digitaal deelgenomen aan de mondelinge behandeling van 27 februari 2024. Ondanks dat de advocaat van verzoekster diverse malen heeft aangegeven aan de rechter dat hij de wederpartij niet goed kon verstaan, is de rechter toch doorgegaan met de zitting. Uit de opmerkingen van de rechter op de zitting daarover leidt de advocaat van verzoekster bovendien af dat de rechter hem daarover niet gelooft en hem dus als leugenaar bestempelt. De advocaat verzoekt om een audiobestand van de zitting in de bodemzaak, dan wel een kopie van de originele zittingsaantekeningen van de griffier, om hem in staat te stellen zich te verweren tegen deze beschuldiging van de rechter. Verder legt verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter het verzoek om schorsing van de zitting niet heeft gehonoreerd terwijl daar wel aanleiding toe was. De advocaat van verzoekster heeft er immers terecht op gewezen dat partijen bij de verkeerde rechter zaten. Verzoekster stelt verder dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter omdat hij pas zeer kort voor de zitting het verzoek om de zitting te verplaatsen naar 15:30 uur heeft gehonoreerd. De rechter meet bovendien met twee maten door verzoekster te bevelen om in persoon te verschijnen, terwijl de medegedaagde van verzoekster zonder enige opmerking van de rechter daarover ter zitting niet verschijnt. Alles tezamen is verzoekster van mening dat haar recht op een eerlijk proces is geschonden.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de rechterlijke onpartijdigheid op geen enkele wijze in het geding is (geweest). De rechter heeft de videoverbinding met verzoekster en haar advocaat voorafgaand aan de zitting getest. De advocaat van verzoekster was goed in beeld maar hij kon de rechter in eerste instantie niet horen. Er is toen een telefonische verbinding (op de speaker) tot stand gebracht. Dat is tijdens de zitting goed verlopen, met een enkele opmerking van de rechter aan de partijen in de zaal dat zij door de microfoon moesten spreken. De rechter bestrijdt het standpunt van de advocaat dat hij de wederpartij niet kon verstaan, mede gelet op het feit dat hij tijdens de zitting reageert op iets wat de advocaat van de wederpartij over hem zegt. Dat de rechter niet in de juiste hoedanigheid aan de zitting deelnam bestrijdt hij ook. In de brief met de link van de zitting stond abusievelijk dat de kantonrechter de advocaat zou toelaten tot de zitting. Niet valt in te zien hoe de rechterlijke onpartijdigheid daarmee in het geding is. Ten slotte overweegt de rechter dat het geen grond voor wraking oplevert dat hij geen vraag heeft gesteld tijdens de zitting over de afwezigheid van de andere gedaagde.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De advocaat stelt dat hij een deel van de zitting van 27 februari 2024 niet heeft kunnen volgen, maar de wrakingskamer overweegt dat, ook als de lezing van verzoekster moet worden gevolgd, daarin geen grond voor wraking is gelegen. Uit de toelichting van de rechter volgt dat hij maatregelen heeft genomen om de (audio)verbinding tot stand te brengen toen bleek dat de advocaat de rechter niet kon verstaan. Op momenten dat de partijen niet in de microfoon spraken heeft de rechter ze daar op gewezen. Tijdens de zitting en ook daarna, getuige de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, heeft de rechter dus maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat alle partijen de zitting konden volgen en heeft hij ook de indruk gehad dat dit het geval was. Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van de wrakingskamer geen schijn van vooringenomenheid worden afgeleid.
3.4.
Ten aanzien van het verzoek om een audioband of de zittingsaantekeningen van de zitting van 27 februari 2024 te verstrekken, overweegt de wrakingskamer dat zij daarover niet beschikt en ook geen aanleiding ziet om die op te vragen. Het proces-verbaal van de zitting van 27 februari 2024 is in beginsel de kenbron van al hetgeen op die zitting is gebeurd. Het proces-verbaal bevat een (zakelijke) weergave van het verhandelde ter zitting en wordt door de rechter en de griffier ondertekend. De wrakingskamer ziet in dat wat de advocaat heeft aangevoerd onvoldoende grond om niet van de inhoud van voornoemd proces-verbaal uit te gaan.
3.5.
Ten aanzien van de grond van verzoekster dat haar verzoek om schorsing van de zitting niet werd gehonoreerd, overweegt de wrakingskamer dat de rechter gaat over de orde en de inrichting van de zitting. Hij heeft daarbij een grote mate van vrijheid. Als de rechter geen aanleiding ziet om de zitting te schorsen, bijvoorbeeld voor overleg, dan is hij daartoe niet verplicht. Voor zover verzoekster heeft bedoeld uitstel van de behandeling te vragen aan de rechter, heeft de rechter geen schijn van vooringenomenheid gewekt door het verzoek niet te honoreren. Het gaat hier om een procesbeslissing en een procesbeslissing vormt geen grond voor wraking. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van 27 februari 2024 uitgelegd dat in één van de e-mails over de zitting per abuis het woord “kantonrechter” is genoemd. In de spreekaantekeningen van de advocaat van verzoekster zelf wordt een reeks van omstandigheden opgesomd waaruit duidelijk blijkt dat de zaak liep bij de kamer voor handelszaken. Ook dat maakt de uitleg door de rechter dat het gebruik van het woord kantonrechter in een enkele mail per abuis was overtuigend. Dat de rechter niet wilde schorsen om de advocaat en verzoekster hierover te laten overleggen of de behandeling van de zaak niet wilde uitstellen, is dan ook geen reden voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.6.
Uit de omstandigheid dat verzoekster diverse malen heeft moeten vragen om een mondelinge behandeling ná 15:30 uur, voordat de rechter daarin mee ging, kan geen schijn van vooringenomenheid worden afgeleid. De rechter heeft het verzoek uiteindelijk gehonoreerd. Zoals de rechter in zijn toelichting heeft uitgelegd was hij pas vanaf 22 januari 2024 inhoudelijk betrokken bij het dossier. Na dat moment heeft de rechter de verzoeken deels toegewezen, en vervolgens geheel. Dat het verzoek eerder is afgewezen, betekent niet dat er sprake is van vooringenomenheid.
3.7.
Dat de rechter met twee maten heeft gemeten door geen vragen te stellen over de afwezigheid van de medegedaagde van verzoekster, volgt de wrakingskamer niet. De rechter heeft toegelicht dat deze gedaagde door een medische aandoening niet tot nauwelijks aanspreekbaar is, hetgeen ook bekend is bij verzoekster, en dat hij op de zitting door zijn advocaat is vertegenwoordigd. Het ligt daarom voor de hand dat de rechter hierover op zitting niets heeft gezegd. Dat hieruit een vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid volgt de wrakingskamer daarom ook niet.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat ook al deze omstandigheden tezamen geen aanwijzing opleveren dat de rechter vooringenomen is of objectief gezien lijkt te zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
Wrakingsverbod
3.9.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer C/16/552271 en rolnummer HA ZA 23-128 zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoekster mogelijk opnieuw een wrakingsverzoek zal indienen wegens een (haar onwelgevallige) procesbeslissing, zoals zij in het recente verleden ook heeft gedaan (in bijvoorbeeld ECLI:NL:RBMNE:2021:2958). In het belang van de voortgang van de hoofdzaak moet voorkomen worden dat verzoekster door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer C/16/552271 (rolnummer HA ZA 23-128) moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer C/16/552271 (rolnummer HA ZA 23-128) niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. H.A. Brouwer en mr. N.A.J. Purcell als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.