ECLI:NL:RBMNE:2024:2204

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/6011
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor babyuitzet

In deze zaak heeft eiseres op 5 juli 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 3.000,- voor de kosten van een babyuitzet, waaronder een commode, wiegje, en kinderwagen. Het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst heeft deze aanvraag op 16 augustus 2023 afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de kosten noodzakelijk zijn. Eiseres heeft op 3 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het dagelijks bestuur heeft dit bezwaar op 24 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend zonder goede reden.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank heeft op 25 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren, maar verzocht om uitspraak op basis van de stukken. De rechtbank heeft beoordeeld of het dagelijks bestuur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de wet moet een bezwaarschrift binnen zes weken na bekendmaking van het besluit worden ingediend. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift van eiseres te laat is ingediend, aangezien het uiterlijk op 27 september 2023 ontvangen had moeten zijn.

De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen goede reden is gegeven voor de te late indiening van het bezwaar. Eiseres heeft geen bijzondere persoonlijke omstandigheden aangevoerd die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. van Veen en is openbaar uitgesproken op 4 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en
Het dagelijks bestuur van de RDWI, Regionale Sociale Dienst,het dagelijks bestuur,
(gemachtigde: A.C. Hoogendoorn).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 5 juli 2023 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet. Zij taxeert deze kosten (voor een commode, wiegje, overig toebehoren, een kinderwagen, behang, en vloerbedekking) op € 3.000,-.
2. Met het besluit van 16 augustus 2023 heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat deze kosten noodzakelijk zijn. De kosten in verband met de geboorte van een kind behoren tot de periodieke dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en kunnen worden voldaan uit de bijstand door reservering of gespreide betaling achteraf. Eiseres heeft op 3 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3. Met het besluit van 24 november 2023 heeft dagelijks bestuur het bezwaar nietontvankelijk verklaard omdat dit zonder goede reden te laat is ingediend.
4. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft op 19 december 2023 een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het dagelijks bestuur deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben voorafgaand aan de zitting laten weten dat zij niet zullen komen en hebben de rechtbank gevraagd om op basis van de stukken uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het college het bezwaar van eiseres terecht nietontvankelijk heeft verklaard omdat dit te laat is ingediend.
7. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. [3] Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient is de hoofdregel dat het bestuursorgaan het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar iemand niets aan kan doen. In zo’n geval wordt nietontvankelijkverklaring achterwege gelaten omdat de te late indiening van het bezwaar ‘verschoonbaar’ is. Dit volgt uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Niet in geschil is dat het primaire besluit op 16 aug 2023 (ook) is toegezonden aan de gemachtigde van eiseres. Hij heeft de ontvangst van dit besluit ook niet betwist. Het besluit is dan ook per die datum in werking getreden. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 27 september 2023 door het dagelijks bestuur ontvangen moeten zijn. Het bezwaarschrift van 3 oktober 2023 is dus te laat ingediend.
9. De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gemachtigde geen goede reden heeft gegeven waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Over de geschetste omstandigheden van eiseres heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt mogen stelen dat die niet kunnen leiden tot de conclusie dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Het moet gaan om redenen waarom de gemachtigde niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Deze omstandigheden zijn niet aangevoerd. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat hij geen bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde heeft aangenomen. [4]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Zie overweging 5.1 van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.